ECLI:NL:GHDHA:2022:3003

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
22-001341-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling en belemmering van een buitengewoon opsporingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vrijspraak in eerste aanleg van de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling en belemmering van een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). De feiten vonden plaats op 6 maart 2020 in Schiedam, waar de verdachte betrokken was bij een incident met twee BOA's, [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2], die een bestuurder aanspraken op zijn rijgedrag. Tijdens deze confrontatie zou de verdachte [ambtenaar 1] hebben mishandeld door hem te slaan en vast te pakken, wat leidde tot letsel. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk de tenlastegelegde feiten had gepleegd. Het hof achtte de verklaringen van de BOA's geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht die de rechtmatige uitoefening van hun functie belemmerden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en moest een schadevergoeding van € 350,00 betalen aan [ambtenaar 1] voor immateriële schade. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigden, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001341-21
Parketnummer: 10-059669-20
Datum uitspraak: 7 maart 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 6 maart 2020 te Schiedam, een ambtenaar, [ambtenaar 1], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem een of meermalen:
- tegen de hand te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of
- bij de kleding (met kracht) vast te pakken en/of
- tegen het lichaam te duwen;
2.
hij, op of omstreeks 6 maart 2020, te Schiedam, opzettelijk enige handeling, gedaan door een of meerdere ambten(a)ar(en), te weten [ambtenaar 2](aktenummer [aktenummer 1]) en/of [ambtenaar 1] (aktenummer [aktenummer 2]), buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Schiedam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten art. 142, eerste lid onder a, Wetboek van Strafvordering en/of artikel 159 lid 1 Wegenverkeerswet, het uitschrijven van een bekeuring aan de heer [bestuurder], heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door:
- dicht bij die [ambtenaar 2] en/of [ambtenaar 1] te staan en/of
- het rijbewijs op naam van die [bestuurder] trachten af te pakken en/of
- die [ambtenaar 1] vast te pakken en/of te duwen en/of te slaan/stompen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
Feiten
Uit het proces-verbaal van aangever [ambtenaar 1] volgt dat hij en zijn collega [ambtenaar 2] in hun hoedanigheid als toezichthouders en buitengewoon opsporingsambtenaren (verder: BOA’s) de bestuurder van een auto aanspraken op zijn rijgedrag. De bestuurder overhandigde zijn rijbewijs aan [ambtenaar 1]. [ambtenaar 1] was de gegevens van de bestuurder aan het noteren, toen een groep van ongeveer tien personen op hem af kwam lopen, waaronder de verdachte. De verdachte sprak [ambtenaar 1] aan en vroeg wie zij waren. [ambtenaar 1] bemerkte dat de personen uit de groep agressief tegen hem spraken en zich met de situatie bemoeiden, waardoor hij de bekeuringssituatie niet deugdelijk kon afdoen. Ook [ambtenaar 2] heeft in zijn proces-verbaal beschreven dat de groep mensen waartoe de verdachte behoorde steeds dreigender overkwam en dicht bij hun beiden kwam staan.
De verdachte vroeg [ambtenaar 1] om zijn legitimatie, waarop [ambtenaar 1] zijn legitimatie toonde en uitlegde dat hij gemeenteambtenaar was en rechtmatig met zijn werk bezig was, waarop de verdachte reageerde dat [ambtenaar 1] enkel handhaving was, niet eens van de politie. De verdachte eiste dat [ambtenaar 1] het rijbewijs van de bestuurder van de auto teruggaf. [ambtenaar 1] bemerkte dat de verdachte fysiek werd en zag dat de verdachte hem op zijn linkerhand sloeg, de hand waarin hij het rijbewijs vasthad, hetgeen pijn opleverde. Daarna pakte de verdachte [ambtenaar 1] met beide handen bij zijn jas, ter hoogte van zijn hals. [Ambtenaar 1] werd door de verdachte terwijl de verdachte hem zo vasthad, naar voren getrokken. Op dat moment werd de verdachte van [ambtenaar 1] gescheiden door omstanders.
[Ambtenaar 1] had een rode plek op zijn hand en een rode schram in zijn hals, waarvan hij foto’s heeft gemaakt en bij zijn proces-verbaal heeft gevoegd.
Feit 1 - mishandeling
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – conform de door hem overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen – betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsman gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte aangever [ambtenaar 1] op zijn hand heeft geslagen en dat de rest van de tenlastegelegde gedragingen niet gekwalificeerd kunnen worden als een mishandeling. Voorts heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel bij [ambtenaar 1] door cliënt is veroorzaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van het proces-verbaal van [ambtenaar 1] stelt het hof vast dat de verdachte [ambtenaar 1] op zijn hand heeft geslagen. De verdachte erkent dat hij de hand van [ambtenaar 1] heeft aangeraakt. Het (gefotografeerde) letsel van [ambtenaar 1] komt overeen met [ambtenaar 1]’s beschrijving van de situatie. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de verdachte bij zijn jas heeft vastgepakt. De kras in de hals van [ambtenaar 1] zit ter hoogte van de plek waar de verdachte hem volgens het proces-verbaal van [ambtenaar 1] bij zijn jas heeft vastgepakt, waardoor aannemelijk is dat de kras is veroorzaakt door die handeling van de verdachte. Het hof overweegt daartoe voorts dat uit het onderzoek ter zitting niet volgt dat een andere betrokkene het letsel van [ambtenaar 1] mogelijk kon hebben veroorzaakt; enkel tussen de verdachte en [ambtenaar 1] was de confrontatie van dien aard dat het letsel van [ambtenaar 1] daardoor veroorzaakt kon worden. De handelingen van de verdachte kunnen derhalve worden gekwalificeerd als mishandeling.
Feit 1 en 2 – rechtmatige uitoefening van bediening
De raadsman van de verdachte heeft tevens betoogd dat [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening hebben gehandeld, zodat de verdachte voor dat strafverzwarende onderdeel van feit 1 en van het gehele feit 2 dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat [ambtenaar 1] op de betreffende avond als toezichthouder en niet als buitengewoon opsporingsambtenaar optrad. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat [ambtenaar 1] niet bevoegd was om in deze omstandigheden de bestuurder van de auto te bekeuren. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet wist dat [ambtenaar 1] ambtenaar was, zodat de verdachte geen opzet had op die onderdelen van de tenlastelegging.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel [ambtenaar 1] als [ambtenaar 2] waren ten tijde van deze gebeurtenissen buitengewoon opsporingsambtenaar. De stelling van de verdediging dat [ambtenaar 1] deze bewuste avond uitsluitend als toezichthouder functioneerde en niet als buitengewoon opsporingsambtenaar is feitelijk onjuist en wordt daarom verworpen door het hof.
[ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] spraken in hun hoedanigheid als buitengewoon opsporingsambtenaar de bestuurder van een voertuig aan dat veel motorgeluid had gemaakt. Het voertuig was op dat moment al tot stilstand gekomen. Krachtens de regeling Domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar Domein 1 onder 16 zijn BOA’s bevoegd om met betrekking tot stilstaand verkeer strafbare feiten onder het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verder: RVV) op te sporen. Ook zijn BOA’s bevoegd om strafbare feiten op te sporen met betrekking tot rijdend verkeer van onder meer het bepaalde in artikel 57 RVV. Dat artikel bepaalt dat een bestuurder van een motorvoertuig geen onnodig geluid mag veroorzaken met het voertuig.
Het hof stelt derhalve vast dat [ambtenaar 1] in zijn hoedanigheid als BOA bevoegd was tot het uitschrijven van een bekeuring voor de bestuurder van de auto die onnodig veel geluid had gemaakt.
Voorts stelt het hof op basis van de hierboven beschreven feiten vast dat de verdachte de tenlastegelegde gedragingen heeft verricht nadat [ambtenaar 1] hem zijn legitimatiebewijs had getoond, waarop de verachte riep dat [ambtenaar 1] van de handhaving was. De verdachte wist op het moment dat hij dicht bij [ambtenaar 1] kwam staan, [ambtenaar 1] op zijn hand sloeg en hem vastpakte derhalve dat [ambtenaar 1] in de hoedanigheid van BOA zijn functie uitoefende. Het hof constateert derhalve dat de verdachte opzet had op de tenlastegelegde gedragingen, waardoor beide feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op
of omstreeks6 maart 2020 te Schiedam, een ambtenaar,
[ambtenaar 1], gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem
een of meermalen:
- tegen de hand te slaan
en/of te stompen en/of te duwenen
/of
- bij de kleding
(met kracht
)vast te pakken
en/of
- tegen het lichaam te duwen;
2.
hij, op
of omstreeks6 maart 2020, te Schiedam, opzettelijk enige handeling, gedaan door een
of meerdereambten
(a
)ar
(en), te weten
[ambtenaar 2] (aktenummer [aktenummer 1]) en/of[ambtenaar 1] (aktenummer [aktenummer 2]), buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Schiedam,
belast met de uitoefening van enig toezicht en/ofbelast met en
/ofbevoegd verklaard tot het opsporen en
/ofonderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten art. 142, eerste lid onder a, Wetboek van Strafvordering en/of artikel 159 lid 1 Wegenverkeerswet, het uitschrijven van een bekeuring aan de heer [bestuurder], heeft
belet, belemmerd
en/of verijdeld,door:
- dicht bij die
[ambtenaar 2] en/of[ambtenaar 1] te staan en
/of
- het rijbewijs op naam van die [bestuurder] trachten af te pakken en/of
- die [ambtenaar 1] vast te pakken en
/of te duwen en/ofte slaan
/stompen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een handeling, door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft door de tenlastegelegde gedragingen [ambtenaar 1] mishandeld en hem belemmerd in het uitoefenen van zijn functie als bijzondere opsporingsambtenaar. Door de opstelling van de verdachte heeft [ambtenaar 1] letsel opgelopen en werd hij in de rechtmatige uitoefening van de bediening belemmerd. Opsporingsambtenaren moeten ongehinderd hun werk kunnen doen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij een baan als gezinscoach en een gezin heeft, hetgeen het hof samen met zijn nagenoeg blanco strafblad als beschermende factoren beschouwt. Het hof acht derhalve onwaarschijnlijk dat de verdachte opnieuw de fout in gaat. Echter, gezien de ernst van de feiten kan niet enkel gereageerd worden met een geldboete, hetgeen de raadsman heeft betoogd. Wel zal het hof in verband met de omstandigheid dat verdachte een VOG nodig heeft voor zijn werk een lagere werkstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering van de benadeelde partij [ambtenaar 1]
In het onderhavige strafproces heeft [ambtenaar 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, tot een bedrag van
€ 500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 500,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [ambtenaar 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 350,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [ambtenaar 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 184, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ambtenaar 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00(driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [ambtenaar 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts, mr. M. Koole en mr. J.J.H.M. van Gennip, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 maart 2022.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.