ECLI:NL:GHDHA:2022:3017

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
22-001311-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en zelf afdoen van een hoger beroep inzake wederrechtelijke vrijheidsberoving met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2020. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor het subsidiair tenlastegelegde, met een voorwaardelijk deel van 5 maanden en een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een andere strafmaat. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan het primair tenlastegelegde, maar wel aan het subsidiair tenlastegelegde van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de ontvoering van het slachtoffer, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die door de verdachte moet worden betaald. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten wegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001311-20
Parketnummer: 09-842417-19
Datum uitspraak: 13 mei 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering gevangenhouding is afgewezen. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juli 2019 tot en met 24 juli 2019 te 's-Gravenhage en/of te Soest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de
vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2], te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten een hoeveelheid geld (250.000 euro althans 40.000 euro althans een groot geldbedrag) aan verdachte en/of zijn
mededader(s) af te geven, door:
- die [slachtoffer 1] met een smoes (op de bestuurdersstoel) van zijn, [slachtoffer 1]'s, auto (een [auto 1] met kenteken [kenteken]) te laten plaatsnemen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] bij de nek te pakken en/of in een nekklem vast te pakken en/of een
knietje in zijn ribbenkast te geven en/of enkele vuistslagen tegen zijn hoofd te geven en/of
- die [slachtoffer 1] op de achterbank van zijn auto te trekken en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] in zijn auto te vervoeren en/of te beletten om zijn auto te verlaten en/of
- de telefoon van die [slachtoffer 1] af te pakken en/of
- die [slachtoffer 1] uit zijn auto te sleuren en/of (vervolgens) in een andere auto (een[auto 2]) te duwen en/of
- die [slachtoffer 1] in die auto te vervoeren en/of te beletten om die auto te verlaten en/of
- een hard voorwerp (mogelijk een vuurwapen) in/tegen de rug van [slachtoffer 1] te duwen en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 1] te bedekken met een shirt en/of naar beneden te duwen, zodat hij niks kon zien en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moest betalen anders zou hij niet meer thuis komen en/of
- die [slachtoffer 1] naar een woning (gelegen aan de [adres] in Soest) te brengen en/of hem (vervolgens) te beletten die woning te verlaten en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als hij niet zou betalen er doden zouden vallen en/of andere dreigende en/of intimiderende woorden te uiten en/of
- telefonisch contact met [slachtoffer 2] op te nemen en/of die [slachtoffer 2] mede te delen dat er een geldbedrag betaald moest worden en/of
- die [slachtoffer 2] mede te delen dat zijn broer [slachtoffer 1] niet zal worden losgelaten tenzij er een geldbedrag wordt betaald, althans woorden van gelijke aard of strekking;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2019 tot en met 24 juli 2019 te 's-Gravenhage en/of te Soest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 1] met een smoes (op de bestuurdersstoel) van zijn, [slachtoffer 1]'s, auto (een [auto 1] met kenteken [kenteken]) te laten plaatsnemen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] bij de nek te pakken en/of in een nekklem vast te pakken en/of een knietje in zijn ribbenkast te geven en/of enkele vuistslagen tegen zijn hoofd te geven en/of
- die [slachtoffer 1] op de achterbank van zijn auto te trekken en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] in zijn auto te vervoeren en/of te beletten om zijn auto te verlaten en/of
- de telefoon van die [slachtoffer 1] af te pakken en/of
- die [slachtoffer 1] uit zijn auto te sleuren en/of (vervolgens) in een andere auto (een[auto 2]) te duwen en/of
- die [slachtoffer 1] in die auto te vervoeren en/of te beletten om die auto te verlaten en/of
- een hard voorwerp (mogelijk een vuurwapen) in/tegen de rug van [slachtoffer 1] te duwen en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 1] te bedekken met een shirt en/of naar beneden te duwen, zodat hij niks kon zien en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moest betalen anders zou hij niet meer thuis komen en/of
- die [slachtoffer 1] naar een woning (gelegen aan de [adres] in Soest) te brengen en/of hem (vervolgens) te beletten die woning te verlaten en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als hij niet zou betalen er doden zouden vallen en/of andere dreigende en/of intimiderende woorden te uiten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf, en dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 152 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Deze vrijspraak wordt hieronder nader gemotiveerd in het kader van de nadere bewijsoverweging ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
in of omstreeks de periode vanop22 juli 2019
tot en met 24 juli 2019 te 's-Gravenhage en/of te Soest, in elk gevalin Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en/of beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 1] met een smoes (op de bestuurdersstoel) van zijn, [slachtoffer 1]'s, auto (een [auto 1] met kenteken [kenteken]) te laten plaatsnemen en
/of (vervolgens
)
- die [slachtoffer 1]
bij de nek te pakken en/ofin een nekklem vast te pakken en
/ofeen knietje in zijn ribbenkast te geven en
/ofenkele vuistslagen tegen zijn hoofd te geven en
/of
- die [slachtoffer 1] op de achterbank van zijn auto te trekken en
/of (vervolgens
)
- die [slachtoffer 1] in zijn auto te vervoeren en
/ofte beletten om zijn auto te verlaten en
/of
- de telefoon van die [slachtoffer 1] af te pakken en
/of
-
een hard voorwerp(mogelijk een vuurwapen) in/tegen de rug van [slachtoffer 1] te duwen en/of
- die [slachtoffer 1] uit zijn auto te sleuren en
/of (vervolgens
)in een andere auto (auto 2) te duwen.
en/of
- die [slachtoffer 1] in die auto te vervoeren en/of te beletten om die auto te verlaten en/of
-
het hoofd van die [slachtoffer 1] te bedekken met een shirt en/of naar beneden te duwen, zodat hij niks kon zien en/of
- (meermalen) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moest betalen anders zou hij niet meer thuis komen en/of
- die [slachtoffer 1] naar een woning (gelegen aan de [adres] in Soest) te brengen en/of hem (vervolgens) te beletten die woning te verlaten en/of
- (meermalen) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als hij niet zou betalen er doden zouden vallen en/of andere dreigende en/of intimiderende woorden te uiten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn bij de tenlastegelegde feiten en heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op zijn zwijgrecht beroepen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. De raadsman heeft, voor zover in het licht van het bewezenverklaarde van belang, – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de gebruiker is van telefoonnummer [telefoonnummer] in de periode van en rond het tenlastegelegde feit. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte in de [auto 1]heeft gezeten waar het slachtoffer in eerste instantie in is ontvoerd, zodat enige betrokkenheid van zijn kant daarbij niet is komen vast te staan.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feitelijke gang van zaken.
[slachtoffer 1] (hierna: de aangever) is in de vroege avond van maandag 22 juli 2019 door een aantal mannen ontvoerd. Hij is in Den Haag met geweld in zijn eigen auto, een[auto 1], meegenomen en vervolgens in Benthuizen in de auto van de medeverdachte [medeverdachte 1]geplaatst. Vervolgens is de aangever overgebracht naar een woning gelegen aan het [adres] te Soest – de woning van medeverdachte [medeverdachte 2]- waar hij tot en met woensdag 24 juli 2019 is vastgehouden en bedreigd. De broer van de aangever werd gedurende de vrijheidsberoving meermalen telefonisch onder druk gezet om losgeld te betalen. Pas na het betalen van het losgeld, zou de aangever worden vrijgelaten. Op 24 juli 2019 is de aangever door medeverdachte [medeverdachte 3] meegenomen naar zijn eigen huis in Den Haag, alwaar de politie een einde heeft gemaakt aan de situatie.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachte degene is geweest die de [auto 1]heeft bestuurd toen de aangever daarin werd ontvoerd. Het hof leidt dat af uit de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die uit de bewijsmiddelen blijken.
Uit het opsporingsonderzoek van de politie volgt naar het oordeel van het hof overtuigend dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde de gebruiker was van het telefoonnummer[telefoonnummer]. De enkele suggestie van de raadsman dat de telefoon mogelijk (tijdelijk) van de verdachte is gestolen of is uitgeleend aan iemand die wel betrokken was bij de ontvoering, legt, in het licht van de bewijsmiddelen ter zake, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere conclusie te komen. Het hof gaat er bij het hiernavolgende vanuit dat waar de basisstationgegevens en de historische verkeersgegevens het telefoonnummer van de verdachte vermelden, de verdachte op dat moment de gebruiker was van die telefoon.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat het telefoonnummer van de verdachte in de maand juli 2019 op meerdere dagen voorafgaand aan de ontvoering enkele malen telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]. Voorts volgt uit de gecombineerde basisstationgegevens dat het telefoonnummer van de verdachte zich op meerdere dagen in juli 2019 en ook op 22 juli 2019 voorafgaand aan de ontvoering/vrijheidsberoving bevond in de omgeving van de woning van de aangever, als ook (de telefoons van) [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1]zich daar blijken die basisstationgegevens bevinden. De ontvoering vond op 22 juli 2019 plaats rond 19:35 uur. Uit de gecombineerde basisstationgegevens volgt dat de telefoon van de verdachte de route volgt die de aangever – dan van zijn vrijheid beroofd – in de [auto 1]aflegt van Den Haag naar Benthuizen, de plek waar aangever rond 20:00 uur is overgeheveld naar de [auto 2]van[medeverdachte 1]. Gedurende de rit heeft de verdachte meermalen telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1]die op dat moment in zijn [auto 2]dezelfde route aflegde als de[auto 1]. Op camerabeelden is vervolgens te zien dat om 20:05:45 uur de [auto 1]in Boskoop wordt geparkeerd, op de plaats waar de [auto 1]van de aangever later door de politie is teruggevonden.
Op camerabeelden is om 20:09:52 uur een man te zien die, naar het zich laat aanzien, uit de geparkeerde [auto 1]komt en even later een voorwerp in zijn hand houdt en vervolgens aan zijn oor. Het hof begrijpt daaruit dat dit voorwerp een telefoon is. Rond genoemd tijdstip, te weten om 20:10:41 uur, wordt met de telefoon van de verdachte een basisstation in Boskoop aangestraald. Er wordt dan contact gelegd met het telefoonnummer van[medeverdachte 1], die op dat moment, kennelijk na te zijn vertrokken uit Benthuizen, op de route naar Soest gebruik maakt van een basisstation in Bodegraven. Op 23 juli 2019 heeft de telefoon van de verdachte overigens wederom een basisstation aangestraald in de omgeving van Boskoop waar de [auto 1]geparkeerd stond.
De aangever heeft over het moment van overheveling verklaard dat zij in Benthuizen met zijn vijven waren aangekomen in de[auto 1]. De aangever is toen – nadat hem een hard voorwerp in zijn rug was gezet, met een stevige houdgreep uit zijn [auto 1]gehaald en vervolgens achterin een zwarte [auto 2]gezet. De man die hij kende als [naam](het hof begrijpt: verdachte[medeverdachte 1]) was de bestuurder en zat in zijn eentje in de[auto 2].[medeverdachte 4] ging naast de aangever achterin zitten, aan de andere kant stapte eveneens iemand naast aangever in. Ook op de passagiersstoel nam iemand plaats. De aangever heeft nog gezien dat zijn eigen auto is weggereden. De [auto 2]is van daaruit via de A12 richting de woning in Soest gereden.
Het hof stelt allereerst vast dat niet alle inzittenden van de [auto 1]in de [auto 2]zijn gestapt. Het hof gaat er op grond van het voorgaande - en nu op geen enkele manier van het tegendeel is gebleken – voorts vanuit dat diegene die de [auto 1] vanuit Den Haag naar de overhevelplek in Benthuizen heeft gereden, dezelfde persoon is die direct daarop met de [auto 1] is doorgereden naar het nabij gelegen Boskoop en deze aldaar heeft geparkeerd. Het hof sluit uit dat de verdachte, zoals de raadsman heeft gesuggereerd, vanuit Den Haag is meegereden met [medeverdachte 1] in de [auto 2], nu dat zich niet verdraagt met het feit dat de verdachte in die tijdspanne meermalen met [medeverdachte 1] heeft gebeld. Evenmin gaat het hof mee in de suggestie van de raadsman dat de verdachte mogelijk in een derde auto heeft gereden van Den Haag naar Benthuizen; noch de aangever, noch [medeverdachte 1] of [medeverdachte 4] verklaren in het kader van de afgelegde route van Den Haag naar Benthuizen immers over andere auto’s dan de [auto 1] en de [auto 2] en het dossier biedt ook overigens geen concrete aanknopingspunten voor deze gesuggereerde gang van zaken.
Met als vertrekpunt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde de gebruiker is van telefoonnummer[telefoonnummer], komt het hof in het licht van voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die bij de ontvoering de [auto 1] heeft bestuurd en deze vervolgens - na de overheveling van de aangever naar de [auto 2] en het uitstappen van de overige inzittenden in Benthuizen – heeft geparkeerd in Boskoop.
Uit de basisstationgegevens volgt voorts dat bedoeld telefoonnummer zich in de nacht van 22 op 23 juli 2019 ook in Soest bevindt, en wel in de directe omgeving van de woning waar de aangever uiteindelijk wordt vastgehouden, nadat hij vanuit de omgeving van Benthuizen in de [auto 2] naar Soest is gebracht.
Daar staat echter tegenover dat de verdachte noch door de politie, noch door het hof ter terechtzitting in hoger beroep is herkend als een van de personen die blijkens de zich in het dossier bevindende camerabeelden op 22 en 23 juli 2019 in- en uitlopen bij genoemde woning in Soest waar de aangever toen werd vastgehouden. De aangever heeft de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]herkend en aangewezen als mensen die in de woning in Soest aanwezig waren. Hij heeft tevens verklaard over personen in de woning die een T-shirt voor hun gezicht hadden geknoopt om niet herkenbaar te zijn. De aangever heeft de verdachte – nadat diens foto hem door de politie werd voorgehouden - niet herkend als een van de bij het feitencomplex betrokken personen. Bovendien volgt uit het dossier dat niet alle betrokkenen bij deze gijzeling door de politie aangehouden zijn. Er zijn dus ook nog tot nu toe onbekend gebleven medeverdachten.
Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bekend was met de gedragingen van de andere verdachten die na vertrek uit Benthuizen hebben plaatsgevonden, noch met de eisen die werden gesteld aan de vrijlating van de aangever. De verdachte is immers na de tussenstop in Benthuizen niet in de [auto 2] meegereden naar Soest; de verdachte telefoneerde namelijk met [medeverdachte 1] toen deze al met de aangever in de [auto 2] auto onderweg was naar Soest. Evenmin staat vast dat de verdachte op enig moment in voornoemde woning in Soest aanwezig is geweest, Ten slotte ontbreken ook tapgesprekken op grond waarvan een verdere betrokkenheid van de verdachte kan blijken.
Het staat voorts onvoldoende vast dat de verdachte op enig moment aanwezig is geweest bij de (telefoon)gesprekken over het losgeld met de aangever, de broer van de aangever en/of[slachtoffer 3]. Het oogmerk op de afpersing kan dan ook niet bewezen worden verklaard.
Bij deze stand van zaken acht het hof de primair ten laste gelegde gijzeling niet bewezen maar – evenals de rechtbank – wel het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, tot aan het moment dat de aangever in Benthuizen is overgeheveld in de [auto 2]. Het hof is voorts van oordeel dat uit bovenstaand op de bewijsmiddelen terug te voeren feitenrelaas volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met (een aantal van) de medeverdachten en dus van medeplegen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De aangever is in de vroege avond van 22 juli 2019 door een mededader met een smoes in zijn eigen auto gelokt. Toen ze samen in de auto zaten, is het slachtoffer in een nekklem genomen door die mededader, waarna er nog drie mannen instapten en het slachtoffer is mishandeld, naar de achterbank van zijn auto gemanoeuvreerd en ontvoerd.
De verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en geen respect getoond voor zijn recht op vrijheid en zijn eigendommen. De vrijheidsberoving heeft begrijpelijkerwijs diepe indruk op hem gemaakt. Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij betrokken is geweest bij de geweldshandelingen op de eerste dag van de vrijheidsberoving.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan nog lang psychische gevolgen ondervinden. Wederrechtelijke vrijheidsberoving is door de wetgever dan ook als een zeer ernstig feit aangemerkt, te weten een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een maximale gevangenisstraf van acht jaren is gesteld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – zij het wat langer geleden - onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van onder andere geweldsfeiten.
Verder heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsrapportage d.d. 18 februari 2020 waaruit blijkt dat de reclassering gelet op de ontkenning van de verdachte geen verbanden heeft kunnen leggen tussen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte enerzijds en de strafbare feiten anderzijds. Er is geen sprake van een hulpvraag en de reclassering acht bij een veroordeling de oplegging van interventies of toezicht niet nodig.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte vader is van twee kinderen met zijn huidige partner – met wie hij samenwoont – en dat zij in verwachting is van hun derde kind. De verdachte heeft uit eerdere relaties nog vier kinderen. Daarnaast is de verdachte mantelzorger van zijn twee jongere, zwaar gehandicapte zusjes en draait de verdachte - sinds één week voor de terechtzitting in hoger beroep - nachtdiensten als schoonmaker in sportscholen. Verder heeft de verdachte naar voren gebracht dat zijn partner geen baan heeft en hij dus de kostwinner is. Indien de verdachte opnieuw gedetineerd raakt, zal dit grote gevolgen hebben voor het gezin van de verdachte, aldus die laatste.
Naar het oordeel van het hof is het door de verdachte gepleegde feit zo ernstig en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat slechts een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf volstrekt onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. De verdachte heeft in vergelijking met zijn medeverdachten een relatief korte tijd voor deze zaak in voorlopige hechtenis gezeten. Gelet op het bewezenverklaarde strafbare feit ontkomt het hof er niet aan om een gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dat dit een stevige impact zal hebben op het leven van de verdachte is duidelijk. De persoonlijke en familiale omstandigheden van de verdachte zijn echter niet zodanig bijzonder van aard dat van verdere vrijheidsbeneming dient te worden afgezien.
Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank opgelegde straf en zal – evenals de rechtbank – naast een onvoorwaardelijk deel, ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Hiermee beoogt het hof de verdachte in te prenten dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte subsidiair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 2.302,18.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.302,18.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, zoals deze door de rechtbank is toegewezen, te weten tot het gevorderde bedrag van € 2.302,18 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade van € 375,18 is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Nu de verdachte alleen bij de ontvoering betrokken is geweest, leent de vordering zich ter zake van geleden immateriële schade - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot de helft van het gevraagde bedrag, te weten een bedrag van € 963,50.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve in zoverre hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag van in totaal € 1.338,68 vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.338,68 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op 23 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.338,68 (duizend driehonderdachtendertig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 375,18 (driehonderdvijfenzeventig euro en achttien cent) materiële schade en € 963,50 (negenhonderddrieënzestig euro en vijftig cent) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.338,68 (duizend driehonderdachtendertig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 375,18 (driehonderdvijfenzeventig euro en achttien cent) materiële schade en € 963,50 (negenhonderddrieënzestig euro en vijftig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een (deel) van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere (voor dat deel) vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 22 juli 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. V.M. de Winkel, in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 mei 2022.
mr. V.M. de Winkel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.