ECLI:NL:GHDHA:2022:3020

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
22-003392-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 26 juni 2019 was gewezen. De betrokkene, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij gebruik werd gemaakt van valse sleutels. In de ontnemingszaak vorderde het Openbaar Ministerie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 15.005,00, zou worden vastgesteld en dat de betrokkene de verplichting tot betaling zou worden opgelegd. De politierechter had deze vordering afgewezen, omdat de betrokkene in de strafzaak was vrijgesproken.

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden vastgesteld op € 7.502,50. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de afwijzing van de ontnemingsvordering. Het hof oordeelde dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de bewezen verklaarde diefstal en dat dit voordeel op € 7.502,50 moest worden vastgesteld.

Het hof heeft tevens vastgesteld dat de redelijke termijn voor het hoger beroep was overschreden, maar heeft besloten dat hieraan geen rechtsgevolg verbonden zou worden. De betrokkene werd verplicht om het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-003392-19 PO
Parketnummer: 10-221592-18
Datum uitspraak: 1 juni 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2019 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Procesgang in de strafzaak
Bij arrest van dit gerechtshof van 1 juni 2022 is de betrokkene ter zake van het in haar strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Procesgang in de ontnemingszaak
De in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de betrokkene de verplichting tot betaling oplegt van het geschatte voordeel ten bedrage van € 15.005,00.
De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 26 juni 2019 deze ontnemingsvordering afgewezen in verband met de vrijspraak van de betrokkene als verdachte in de onderliggende strafzaak.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat zal worden vastgesteld op € 7.502,50 en voorts dat de betrokkene de verplichting tot betaling zal worden opgelegd van dat bedrag.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de betrokkene door middel van of uit baten van het in de strafzaak bewezenverklaarde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Bewijsvoering
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt
€ 15.005,00, zijnde het totaalbedrag dat van de bankrekening van [slachtoffer] is opgenomen door middel van de in de strafzaak bewezenverklaarde in vereniging gepleegde gekwalificeerde diefstal.
Dit bedrag zal het hof pondspondsgewijs over de betrokkene en haar mededader verdelen.
Het wederrechtelijke voordeel dat de betrokkene heeft verkregen wordt aldus geschat op € 7.502,50.
Het hof zal tevens de betrokkene de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep is overschreden.
Na het instellen van hoger beroep door de officier van justitie op 9 juli 2019 diende het geding in hoger beroep in een geval als het onderhavige, waarin de betrokkene niet in voorlopige hechtenis verkeert, met een einduitspraak te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Het hof doet evenwel eerst op 1 juni 2022 einduitspraak, zodat bedoelde termijn is overschreden.
De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, is toegepast in de hoofdzaak.
Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal het hof met dat oordeel volstaan.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
7.502,50 (zevenduizend vijfhonderdtwee euro en vijftig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 7.502,50 (zevenduizend vijfhonderdtwee euro en vijftig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 150 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. F.P. Geelhoed,
mr. A.L. Frenkel en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juni 2022.