ECLI:NL:GHDHA:2022:3021

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
22-001922-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake openlijk geweld en niet voldoen aan ambtelijk bevel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2020. De verdachte, geboren in 1989, was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor het subsidiair tenlastegelegde openlijk geweld en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij openlijk geweld had gepleegd tegen het slachtoffer. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en de verdachte had geen actieve rol in het geweld. Het hof heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van het openlijk geweld. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte opzettelijk niet had voldaan aan een ambtelijk bevel om mee te werken aan een ademalcoholonderzoek. Dit feit werd als bewezen verklaard, en de verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarvoor de schadevergoeding werd gevorderd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd afgewezen, omdat de tijd in voorarrest de opgelegde straf overschreed.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001922-20
Parketnummers: 10-180516-19 en 09-143965-18 (TUL)
Datum uitspraak: 2 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2020 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, in de arm en/of de buik en/of de wang, in elk geval in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in de trein welke nog stil stond op Rotterdam Centraal Station, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- achter die [slachtoffer] aanrennen en/of in een hoek drijven van die [slachtoffer] en/of
- in de buik en/of de arm en/of het gezicht, althans meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] steken met een mes en/of
- meermalen, althans eenmaal maken van slaande bewegingen in de richting van die [slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 1 Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [hoofdagent], hoofdagent van politie eenheid Rotterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de in het vonnis waarvan beroep opgelegde gevangenisstraf – naast de algemene voorwaarden – ook de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en de verplichting mee te werken aan plaatsing in een instelling voor begeleid wonen dienen worden te verbonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 1
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
De verdachte wordt onder het subsidiair tenlastegelegde verweten met de medeverdachte [medeverdachte] openlijk geweld te hebben gepleegd tegen de aangever [slachtoffer] (hierna: de aangever) in een stilstaande trein op Rotterdam Centraal.
Omtrent de rol van de verdachte bij het tenlastegelegde zijn verschillende verklaringen afgelegd. De aangever heeft verklaard dat de verdachte één van de twee personen is geweest die achter hem aan is gerend, maar dat hij – anders dan de medeverdachte, die hem met een mes heeft gestoken – niets heeft gezegd of gedaan, en dat de verdachte achter de medeverdachte stond op het moment dat die medeverdachte geweldshandelingen pleegde.
De twee getuigen die in eerste instantie belastend lijken te hebben verklaard over het handelen van de verdachte, te weten [getuige 1] en [getuige 2], zijn daar op teruggekomen. Zo verklaart de getuige [getuige 1] bij de politie nog dat ook de verdachte naar de aangever heeft uitgehaald, maar ten tijde van haar verhoor bij de rechter-commissaris geeft zij aan niets van handbewegingen te hebben gezien, althans zich daarvan niets te kunnen herinneren. De getuige [getuige 2] verklaart aanvankelijk dat beide verdachten slaande bewegingen maken richting de aangever, maar gedurende zijn politieverhoor wordt duidelijk dat niet de verdachte, maar de medeverdachte, degene is geweest die deze handelingen heeft verricht.
De verdachte heeft steeds ontkend enig geweld te hebben uitgeoefend en daaraan ook geen bijdrage te hebben geleverd.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet meer worden vastgesteld dan dat de verdachte één van de twee personen is geweest die, samen met de medeverdachte, in de trein achter de aangever is aangelopen/aangerend. Dit handelen van de verdachte kan naar het oordeel van het hof niet worden gekwalificeerd als een voldoende significante dan wel wezenlijke bijdrage aan het door de medeverdachte tegen de aangever uitgeoefende geweld. De verdachte dient dan ook, zoals door de verdediging is bepleit, tevens van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks27 juli 2019 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel
of een vordering,krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 1 Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [hoofdagent], hoofdagent van politie eenheid Rotterdam, belast met
de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tothet opsporen
en/of onderzoekenvan strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen
of van hem had gevorderdzijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven
;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen van strafbare feiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een ambtelijk bevel om mee te werken aan een ademalcoholonderzoek. De verdachte heeft daarmee onvoldoende respect getoond voor het gezag van opsporingsambtenaren.
Het hof heeft verder acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van allerlei strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een strafbaar feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en namens hem is een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 949,20 aan materiële geleden schade en € 5.500,- aan immateriële geleden schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over dit totale bedrag van € 6.449,20.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft, zoals reeds overwogen, bevestiging van het vonnis gevorderd en daarmee impliciet geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake het onder 1 tenlastegelegde integraal wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 november 2018, gewezen onder parketnummer
09-143965-18, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder – voor zover in deze van belang - de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft, zoals reeds overwogen, gevorderd dat het hoger beroep zal worden bevestigd en daarmee - in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf – impliciet gevorderd dat de proeftijd met één jaar zal worden verlengd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 2 bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het hof acht echter, gelet op de omstandigheid dat de duur van de door de verdachte in de onderhavige zaak reeds ondergane voorlopige hechtenis de duur van de thans op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk overschrijdt, geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 3 oktober 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 november 2018, onder parketnummer 09-143965-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. T.J. Sleeswijk Visser en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 augustus 2022.