ECLI:NL:GHDHA:2022:3025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
22-002015-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake bedreiging, vernieling en mishandeling door de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van vier strafbare feiten, waaronder bedreiging met de dood, vernieling van autobanden en mishandeling van zijn vader. De slachtoffers, familieleden van de verdachte, hebben verklaard dat zij veel last hebben ondervonden van zijn gedrag en zich ernstig zorgen maken om hem. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 32 dagen, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met zijn ouders. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot schadevergoeding is toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straffen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002015-20
Parketnummer: 10-131602-20
Datum uitspraak: 7 juni 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1991,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de onderzoeken ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis. Voorts zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, welke dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Ook zijn er beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2020 te Maassluis in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie allemaal dood schieten met mijn pistool", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 november 2019 te Maassluis, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk (een) auto(banden), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Maassluis, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 10 november 2019 te Maassluis, in elk geval in Nederland, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 3], heeft mishandeld door een bloempot, in elk geval een hard voorwerp, tegen de voet, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 3] te gooien en/of die [slachtoffer 3] (met kracht) te duwen en/of die [slachtoffer 3] meermalen, in elk geval eenmaal, op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderd uren met aftrek van voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken en een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • contactverbod met zijn moeder en vader voor de duur van twee jaren;
  • gebiedsverbod voor de [straat] te Maassluis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, kortgezegd omdat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het eerste tenlastegelegde feit overweegt het hof als volgt.
De moeder van de verdachte, [slachtoffer 1], heeft in haar aangifte verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij een pistool zou pakken en haar dood zou schieten, waardoor zij bang voor hem werd. In haar daaropvolgende verklaring bij de politie heeft ze verklaard dat hij tegen de voordeur aanschopte en zei: ‘Ik ga jullie allemaal dood schieten met mijn pistool’. De verklaringen van aangeefster worden gesteund door de verklaring van de getuige [getuige 1], die bij de politie heeft verklaard dat de persoon die door de politie was aangehouden (het hof begrijpt: de verdachte) tegen de deur aan bonkte en woorden gelijkend aan ‘Ik maak je af’ riep.
Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] opnieuw verklaard dat hij veel kabaal heeft gehoord en dat hij gebonk en geschop tegen een deur heeft gehoord. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat hij de bedreigingen ‘ik maak je af’ en ‘ik steek je neer’ in het Nederlands heeft gehoord. Voorts verklaarde [getuige 1] dat een dame (het hof begrijpt: de moeder van de verdachte) ook in het huis aanwezig was.
Naar oordeel van het hof is op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster met de dood heeft bedreigd.
Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit overweegt het hof als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 2] was op 10 november 2019 samen met haar partner, [getuige 2], bij haar ouders op bezoek. [getuige 2] zag dat de verdachte om hun auto heenliep, dat hij een mes in zijn handen had en stekende bewegingen maakte in de richting van de banden van de auto. Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat verdachte met een voorwerp in zijn handen stekende bewegingen heeft gemaakt naar zijn band. Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij zag dat de verdachte gehurkt bij een van de autobanden van haar auto zat. Nadat de verdachte was weggelopen, gingen aangeefster en [getuige 2] naar de auto en zagen ze dat alle vier de banden van de auto plat waren, hetgeen niet het geval was toen zij arriveerden.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de waarnemingen van aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2]. Beide verklaringen komen op belangrijke onderdelen overeen met elkaar. Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de autobanden van de auto van aangeefster heeft vernield door die autobanden lek te steken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks12 mei 2020 te Maassluis
in elk geval in Nederland,[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie allemaal dood schieten met mijn pistool", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks10 november 2019 te Maassluis
, in elk geval in Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk
(een)auto
(banden
),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te wetendieaan [slachtoffer 2] toebehoorde
n, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op
of omstreeks31 december 2019 te Maassluis
, in elk geval in Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk een fiets
, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te wetendieaan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op
of omstreeks10 november 2019 te Maassluis
, in elk geval in Nederland,zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 3], heeft mishandeld door een bloempot
, in elk geval een hard voorwerp,tegen de voet
, in elk geval het lichaam,van die [slachtoffer 3] te gooien
en/of die [slachtoffer 3] (met kracht) te duwen en/of die [slachtoffer 3] meermalen, in elk geval eenmaal, op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Het betreffen kwalijke en ernstige feiten. De slachtoffers, zijn familieleden, hebben aangegeven dat zij veel last hebben ondervonden van het gedrag van de verdachte en dat zij zich ernstig zorgen om hem maken. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn familie.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Vanwege de ernst van de feiten zou in beginsel moeten worden gereageerd met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Nu begeleiding en bijzondere voorwaarden dringend noodzakelijk worden geacht, zal het hof de voorgenomen gevangenisstraf echter deels voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter voorkoming van strafbare feiten zal aan de verdachte daarnaast de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangevers en een locatieverbod voor de [straat] te Maassluis. Nu er
ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangevers, zal de maatregel dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 775,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 354,51.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 354,51 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
28 (achtentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde zal zich houden aan aanwijzingen van de Reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zich moet melden voor diagnostiek en een eventuele ambulante behandeling/begeleiding bij de forensische polikliniek De Waag/Het DOK of een soortgelijke instelling, te bepalen door de Reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren geen enkele wijze contact - direct of indirect - zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met:
  • [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 1959 te [geboorteplaats slachtoffer 1] in [geboorteland slachtoffer 1]);
  • [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 1958 te [geboorteplaats slachtoffer 3] in [geboorteland slachtoffer 3]);
  • [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 1986 te [geboorteplaats slachtoffer 2] in [geboorteland slachtoffer 2]).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren zich niet zal bevinden in de [straat] te Maassluis.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 354,51 (driehonderdvierenvijftig euro en eenenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 354,51 (driehonderdvierenvijftig euro en eenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel, mr. Y.C. Bours en mr. M.H. Vos, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2022.
Mr. H. van den Heuvel en mr. M.H. Vos zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.