[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair (impliciet subsidiair) tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2018 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Anna Paulownastraat en/of de Laan van Meerdervoort, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen: hij, verdacht aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij tijdens het rijden een mobiele telefoon vastgehouden, althans met een mobiele telefoon een verbinding met een andere telefoon tot stand gebracht, althans (daarbij) (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon verricht en/of (vervolgens)
- de mobiele telefoon heeft geplaatst op het beeldscherm van de frontcamera, waardoor het zicht op verkeer voor en rechts van de vrachtauto werd ontnomen/beperkt, en/of (vervolgens)
- voor het inzetten van de manoeuvre naar rechts zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat de weg naast en/of achter hem vrij was, waardoor hij de bestuurder van een fiets, die zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet, althans niet tijdig heeft opgemerkt en is gaan afslaan zonder de bestuurder van die fiets voor te laten gaan, hij, verdachte, met zijn vrachtwagen in botsing is gekomen met die fietser en/of die fietser ten val is gekomen, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 maart 2018 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Anna Paulownastraat, als
volgt heeft gehandeld:
hij, verdacht aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij tijdens het rijden een mobiele telefoon vastgehouden, althans met een mobiele telefoon een verbinding met een andere telefoon tot stand gebracht, althans (daarbij) (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon
verricht en/of (vervolgens)
- de mobiele telefoon heeft geplaatst op het beeldscherm van de frontcamera, waardoor het zicht op verkeer voor en rechts van de vrachtauto werd ontnomen/beperkt, en/of (vervolgens)
- voor het inzetten van de manoeuvre naar rechts zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat de weg naast en/of achter hem vrij was, waardoor hij de bestuurder van een fiets, die zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet, althans niet tijdig heeft opgemerkt en is gaan afslaan zonder de bestuurder van die fiets voor te laten gaan waardoor die fietser ten val is gekomen, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans
kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair (impliciet subsidiair) tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks15 maart 2018 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Anna Paulownastraat en/of de Laan van Meerdervoort, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig en
/ofonoplettend, als volgt te handelen:
dathij, verdacht
ealdaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en
/ofonvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en
/ofde verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij tijdens het rijden
een mobiele telefoon vastgehouden, althansmet een mobiele telefoon een verbinding met een andere telefoon tot stand gebracht,
althans (daarbij) (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon verrichten
/of (vervolgens
)
- de mobiele telefoon heeft geplaatst op het beeldscherm van de frontcamera, waardoor het zicht op verkeer voor en rechts van de vrachtauto werd ontnomen/beperkt, en/of (vervolgens)
- voor het inzetten van de manoeuvre naar rechts zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat de weg naast en
/ofachter hem vrij was, waardoor hij de bestuurder van een fiets, die zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet
, althans niet tijdigheeft opgemerkt en is gaan afslaan zonder de bestuurder van die fiets voor te laten gaan,
waardoorhij, verdachte, met zijn vrachtwagen in botsing is gekomen met die fietser en
/ofdie fietser ten val is gekomen, waardoor
een ander te wetendie fietser (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota bepleit dat geen sprake is van schuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Hiertoe is onder meer aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat op het aan het ongeval voorafgaande verkeersgedrag van de verdachte niets valt aan te merken, zodat voor de volgens de wet vereiste mate van onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid onvoldoende bewijs voorhanden is. Dit zou moeten leiden tot vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte een strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 6 WVW 1994 kan worden gemaakt, zoals ten laste is gelegd, acht het hof het navolgende van belang. Er is pas sprake van schuld in het geval van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor het vereiste van aanmerkelijke schuld.Daarbij stelt het hof voorop dat enkel het niet waarnemen door de verdachte van een andere verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen en met wie hij vervolgens in aanrijding komt, hoewel deze voor de verdachte wel waarneembaar moet zijn geweest en hij zijn rijgedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen in het algemeen niet voldoende is voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.Een enkel moment van onoplettendheid is in beginsel dan ook niet voldoende. Tot slot verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, in dit geval een dodelijk slachtoffer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de vorenbedoelde zin.
Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 15 maart 2018 reed de verdachte als bestuurder van een vrachtwagen op de Laan van Meerdervoort in Den Haag. De verdachte moest stoppen voor een rood verkeerslicht, voordat hij rechtsaf kon slaan naar de Anna Paulownastraat. Naast de vrachtwagen van de verdachte stond een aantal fietsers opgesteld, waaronder het slachtoffer, die, nadat het verkeerslicht op groen sprong, allen hun weg rechtdoor over de kruising vervolgden over de Laan van Meerdervoort. De verdachte is bij het afslaan naar rechts in botsing met het slachtoffer gekomen.
Uit het NFI-rapport d.d. 15 april 2022 van ing. K.M. Hagendoorn, deskundige verkeersongevallenonderzoek, dat aan de hand van de voorhanden zijnde camerabeelden is opgesteld, volgt dat de verdachte op enig moment voor, of nabij, de stopstreep stopt. Ongeveer 10 seconden later stelt fietser 1 zich naast de vrachtwagen van verdachte op. 5,5 seconde later stelt fietser 2 zich op naast de vrachtwagen. Na ongeveer 7,5 seconden stelt fietser 3, het slachtoffer, zich naast de vrachtwagen op. Vervolgens duurt het ongeveer 8,5 seconden voordat het verkeerslicht op groen springt. Als het verkeerslicht op groen springt duurt het nog ongeveer 2,1 seconden voordat fietser 3 optrekt en nog eens 2,1 seconden voordat de vrachtwagen van de verdachte optrekt.
Uit het uitzichtonderzoek van de politie, dat voor zover mogelijk door het NFI is gecontroleerd, blijkt dat de uitzichten door de spiegels overlap tonen op grondniveau. Zo is in de trottoirspiegel een deel van het uitzicht door de breedtespiegel zichtbaar en is in het uitzicht door de breedtespiegel het gehele uitzicht door de zijspiegel zichtbaar. Verder toont het uitzicht van de frontcamera op het beeldscherm overlap met het uitzicht door de trottoirspiegel. Op grondniveau is er naast en voor/rechtsvoor de vrachtwagen dus geen sprake van een dode hoek. De conclusie van het NFI is dat het slachtoffer in ieder geval ten minste tot op kniehoogte binnen het uitzicht door de trottoirspiegel viel en, voor het geval het slachtoffer dichter naast de vrachtauto fietste, hij voor een groter deel in de trottoirspiegel te zien was. Uit het zichtveldenonderzoek van de politie, in combinatie met de door de politie uitgevoerde reconstructies, kan worden afgeleid dat vanuit de cabine van de vrachtwagen geen dode hoek bestaat op grondniveau rechts naast de vrachtwagen (trottoirspiegel) of aan de voorzijde van de vrachtwagen (frontcamera).
Samenvattend stelt de NFI-deskundige dat in de aanloop naar de aanrijding, de vier fietsers zich geheel door het uitzicht van de zijspiegel en breedtespiegel bewogen en zich gedeeltelijk binnen het uitzicht door de trottoirspiegel en/of breedtespiegel bevonden, in de periode dat zij opgesteld stonden/bewogen naast de vrachtwagen van de verdachte. Het slachtoffer bevond zich in de aanloop tot aan de aanvang van de aanrijding grotendeels naast de vrachtwagen, waarbij hij zich ten minste voor een deel binnen het uitzicht van de trottoirspiegel bevond. Gedurende de aanrijding bevond het slachtoffer zich voor een afnemend deel naast de vrachtwagen, deels binnen het zicht van de trottoirspiegel, en naarmate het slachtoffer zich verplaatste ten opzichte van de vrachtwagen, bevond hij zich in toenemende mate binnen het uitzicht van de frontcamera.
Alles overziend concludeert de NFI-deskundige dat het slachtoffer zich gedurende het gehele traject tot aan de aanrijding ten minste voor een deel binnen het uitzicht van de spiegels bevond en daardoor dus ‘waarneembaar’ was. De waarneembaarheid betreft ten minste de onderzijde van de fiets en de benen tot ongeveer kniehoogte. De conclusie van de politie “
dat het (fiets)verkeer voor en rechts naast de bedrijfsauto waarneembaar was”is derhalve terecht.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn eerder afgelegde verklaringen herhaald, in die zin dat hij wist dat het een gevaarlijk kruispunt was, dat hij oogcontact maakte met een voetganger aan de overkant die gebaarde te wachten met oversteken, dat hij – handsfree – met een vriend aan het bellen was tot na het moment van de aanrijding, dat er bij het stoplicht meerdere fietsers rechts naast hem stonden, dat hij niet bij ieder stoplicht alle fietsers naast hem kan tellen en dat hij bij het oprijden van de kruising het slachtoffer niet heeft gezien en aldus geen voorrang heeft verleend.
Het hof overweegt gelet op het voorgaande als volgt.
Van een beroepsvrachtwagenchauffeur mag meer worden verwacht dan van een gewone verkeersdeelnemer. Op hem rust daarom een extra zorgplicht (de zogenaamde Garantenstellung). De verdachte weet als beroepschauffeur op een zware vrachtauto dat het maken van een bocht naar rechts naast een fietspad of fietsstrook zeer behoedzaam dient te worden gedaan nu zich daar per definitie kwetsbare verkeersdeelnemers kunnen bevinden. Bij een botsing met een vrachtwagen lopen andere verkeersdeelnemers immers een groter gevaar dan bij een botsing met een personenauto. Op grond van het voorgaande mocht van de verdachte worden verwacht dat hij een bijzondere zorgvuldigheid zou betrachten bij het inzetten van de bocht naar rechts. Het goed en zorgvuldig kijken in de beschikbare spiegels en camerasystemen is daarbij cruciaal.
De verdachte heeft verklaard het slachtoffer in het geheel niet gezien te hebben, noch in de periode dat hij voor het rode verkeerslicht stilstond, noch vanaf het optrekken of bij het afslaan naar rechts. Uit het hiervoor aangehaalde NFI-onderzoek komt evenwel naar voren dat de verdachte het slachtoffer had kunnen opmerken. Immers, de verdachte heeft in totaal 35,7 seconden voor het rode verkeerslicht stilgestaan, waarin de verdachte meerdere momenten heeft gehad waarop hij de fietsers en in het bijzonder het slachtoffer heeft kunnen waarnemen. De verdachte had het slachtoffer in ieder geval in de tijd dat het slachtoffer naast de vrachtwagen stond opgesteld (8,5 seconden) in de trottoir- en/of breedtespiegel kunnen waarnemen en vlak voordat hij zijn vrachtwagen in beweging bracht en op het moment van afslaan (in totaal 4,2 seconden) in de trottoirspiegel en de frontcamera kunnen zien. Nu de verdachte op meerdere momenten het slachtoffer heeft kunnen en moeten zien, is geen sprake van enkel een “momentane onoplettendheid”, maar is sprake van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid.
Het hof is van oordeel dat, gezien de omstandigheden ter plaatse, het feit dat de verdachte tijdens de aanrijding aan het bellen was en de verklaring van de verdachte dat hij wist dat het een gevaarlijk kruispunt betrof met meerdere verkeersdeelnemers die tegelijkertijd mogen oversteken en/of afslaan, de verdachte extra voorzichtigheid had moeten betrachten. Het voorgaande brengt met zich mee dat de verdachte meer tijd had moeten nemen om goed in zijn spiegels en op het beeldscherm van de frontcamera te kijken en zich er goed rekenschap van had moeten geven dat zich geen andere verkeersdeelnemers meer vóór of naast zijn vrachtauto bevonden. De verdachte is hierin tekortgeschoten.
Gelet op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt het hof het verkeersgedrag van de verdachte zoals hem is tenlastegelegd en voor bewezenverklaring vatbaar is als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Het hof is derhalve van oordeel dat het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als professioneel vrachtwagenchauffeur bij het afslaan op een kruispunt een ernstig verkeersongeval veroorzaakt door in botsing te komen met een fietser die op de kruising rechtdoor reed. Deze fietser is ten gevolge daarvan om het leven gekomen. Het overlijden van het slachtoffer onder deze omstandigheden heeft onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de dochter van het slachtoffer.
De vergelding van dat leed en de normbevestiging – de verdachte heeft zich immers aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen – vormen de grondslag voor de strafoplegging.
De verdachte was ten tijde van het ongeval een jongeman van 22 jaar en hij zal moeten leren leven met de onomkeerbaarheid van de door hem veroorzaakte botsing met de dood van het slachtoffer tot gevolg.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. Uitgangspunt voor een zaak als deze – dodelijk gevolg en aanmerkelijke schuld waarbij alcohol bij de bestuurder geen rol speelt – is een taakstraf van 240 uren en 1 jaar onvoorwaardelijke rijontzegging.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het gegeven dat de verdachte, blijkens zijn uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2022, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. Voorts heeft het hof het tijdsverloop en de omstandigheid dat de verdachte nog steeds werkzaam is als vrachtwagenchauffeur en uit hoofde van zijn functie zijn rijbewijs nodig heeft, in ogenschouw genomen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat voormelde straf in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden. Het hof ziet hierin aanleiding om de ontzegging van de rijbevoegdheid voor een deel, te weten 4 maanden, voorwaardelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.