ECLI:NL:GHDHA:2022:3031

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
22-004351-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wat leidde tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 23.000,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat was geschat op € 24.398,33. De betrokkene ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van hennepteelt. Het hof heeft de vordering van het Openbaar Ministerie in hoger beroep beoordeeld, waarbij het OM een bedrag van € 171.032,00 had gevorderd. Het hof heeft echter vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, na beoordeling van de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak, op € 41.496,00 wordt geschat. Dit bedrag is vervolgens verdeeld over drie betrokkenen, wat resulteert in een betalingsverplichting van € 10.000,00 voor de betrokkene.

Het hof heeft ook geconstateerd dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met € 3.832,00. De beslissing van het hof is om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en de betrokkene de verplichting op te leggen tot betaling van € 10.000,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op 12 september 2022.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004351-18 PO
Parketnummer: 10-682043-15
Datum uitspraak: 12 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2018 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 20 mei 2016 is de betrokkene ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 bewezenverklaarde bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 1 november 2018 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 24.398,33 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 23.000,00.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De oorspronkelijke vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 171.032,00 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 57.010,67 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het gerechtshof het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 24.398,33 en dat aan de betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,00.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde feit.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de betrokkene vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Getuigenverzoeken
De raadsman van de betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities – verzocht om [werkvoorbereider], werkvoorbereider bij [bedrijf], te horen als getuige teneinde het aantal oogsten dat zou hebben plaatsgevonden te kunnen vaststellen.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de onderbouwing van het verzoek, het horen van [werkvoorbereider] als getuige niet noodzakelijk. Op grond van de voorhanden zijnde processtukken acht het hof zich op dit punt reeds voldoende voorgelicht waardoor nader onderzoek niet nodig is voor enig door het hof te nemen beslissing. Derhalve wordt dit verzoek van de raadsman afgewezen.
De raadsman van de betrokkene heeft voorts verzocht om de opsteller van het proces-verbaal van inbeslagneming te mogen horen teneinde informatie te verkrijgen over de omvang en de precieze plaats van de potten. Dit is volgens de raadsman van belang, nu niet vast staat dat de kennelijk aangetroffen potten gebruikt zijn of konden worden gebruikt voor de teelt van volwassen planten.
Naar het oordeel van het hof dient het verzoek van de raadsman ook op dit punt te worden afgewezen, nu de noodzaak hiervan niet is gebleken. Op grond van de voorhanden zijnde processtukken acht het hof zich in dit verband voldoende voorgelicht en is nader onderzoek niet nodig voor enig door het hof te nemen beslissing.
Overig verzoek
Tot slot heeft de raadsman van de betrokkene verzocht om de kweekruimte op te laten meten. De stelling van de verdediging is namelijk dat die kweekruimte niet groot genoeg was om daar het aantal van 500 planten in te herbergen.
Naar het oordeel van het hof dient het verzoek van de raadsman te worden afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Daarbij overweegt het hof dat zal worden uitgegaan van een aanzienlijk lager aantal planten dan 500, zoals hierna zal blijken.
Alle hierboven genoemde verzoeken betreffen bovendien herhaalde verzoeken die op de regiezitting van 28 april 2022 reeds aan de orde zijn geweest. Er zijn ter terechtzitting in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht ter onderbouwing van deze verzoeken.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de berekening van het door de betrokkene behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof uit van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr, van de politie Eenheid Rotterdam, d.d. 30 juni 2016, opgemaakt door rapporteur [rapporteur] (hierna ook: het ontnemingsrapport) en hetgeen ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting is besproken.
In dit rapport worden verschillende aangetroffen indicatoren genoemd die wijzen op het meerdere malen gebruiken van de aangetroffen en in beslag genomen teelt voorwerpen. Zo wordt de aangetroffen apparatuur als “flink vervuild” gekwalificeerd, was het koolstoffilter “sterk vervuild” en werden kalkresten en oude aarde aangetroffen. Hieruit concludeert het hof dat sprake is geweest van meerdere oogsten. De conclusies die de fraudespecialist [fraudespecialist] aan de hand van deze indicatoren heeft getrokken zijn door hem nader toegelicht in zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 9 augustus 2022. Het hof ziet in het voorgaande, mede gelet op de ruime ervaring van die [fraudespecialist] bij het beoordelen van hennepkwekerijen, geen aanleiding om te twijfelen aan zijn bevindingen.
Op de traptreden naar de zolder en op de overloop van de zolder werden hennepresten aangetroffen. Daaruit leidt het hof af dat is geoogst in de periode niet heel lang voorafgaande aan de inbeslagname.
Bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof uit van het BOOM-rapport, update d.d. 1 november 2010 dat als bijlage is gevoegd achter het ontnemingsrapport.
Periode
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep komt naar voren dat de betrokkene uit de onder 1 bewezenverklaarde handelingen financieel voordeel heeft genoten. De betrokkene heeft zich namelijk in de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2009 tot en met 19 mei 2011 samen met anderen schuldig gemaakt aan hennepteelt.
Aantal oogsten
Naar het oordeel van het hof is op grond van het ontnemingsrapport aannemelijk geworden dat in de bewezenverklaarde periode van 2 jaar en 4 maanden in ieder geval 3 oogsten zijn geweest. Dit vindt eveneens steun in de verklaring van getuige [fraudespecialist], zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 9 augustus 2022. Het hof gaat er daarbij vanuit dat deze oogsten hebben plaatsgevonden in de periode na de werkzaamheden in de woning in 2010.
Het aantal hennepplanten
Met de verdediging en de advocaat-generaal gaat het hof uit van 162 hennepplanten per oogst. Daarbij sluit het hof, net als de verdediging, aan bij het aantal aangetroffen lampen (18), en - ten voordele van de verdachte – van 9 planten per lamp.
Totale opbrengsten
De opbrengst per plant is:
162 hennepplanten x 28,2 gram = afgerond 4.568 gram.
De opbrengst per oogst is:
4.568 gram x € 3.280,00 = afgerond € 14.983,00.
De totale opbrengst voor 3 oogsten is:
€ 14.983,00 x 3 oogsten = afgerond
€ 44.949,00.
Totale kosten (afgerond)
Afschrijvingskosten € 450,00
(3 oogsten x € 150,-)
Hennepstekken € 1.385,00
(3 oogsten x 162 hennepplanten x € 2,85)
Variabele kosten
€ 1.618,00 +
(3 oogsten x 162 hennepplanten x € 3,33)
Totale kosten voor 3 oogsten
€ 3.453,00
Gelet op voorgaande berekening is het totale wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 44.949,00 -/- € 3.453,00 = € 41.496,00.
Evenals de rechtbank ziet het hof aanleiding om het totale wederrechtelijk verkregen voordeel – middels een pondspondsgewijze toerekening – te verdelen over drie personen.
Het hof stelt daarmee het bedrag waarop het totale wederrechtelijk verkregen voordeel voor betrokkene wordt geschat vast op € 41.496,00 / 3 personen =
€ 13.832,00.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Het hof zal tevens de betrokkene de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Redelijke termijn
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de behandeling van de onderhavige zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal deze omstandigheid verdisconteren in de hoogte van de op te leggen verplichting tot betaling aan de Staat, in die zin dat het hof daarop een bedrag van € 3.832,00 in mindering zal brengen.
Het hof zal de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van een bedrag van € 10.000,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 13.832,00 (dertienduizend achthonderd tweeëndertig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro).
Bepaalt de
duur van de gijzelingdie ten hoogste kan worden gevorderd op
200 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L. Frenkel,
mr. Y.C. Bours en mr. R. van der Hoeven,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 september 2022.
Mr. A.L. Frenkel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.