Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
6.De beslissing
€ 559,-;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beloning voor aanvangswerkzaamheden van een opvolgend bewindvoerder. De appellant, de opvolgend bewindvoerder, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kantonrechter die hem geen beloning toekende voor zijn aanvangswerkzaamheden. De kantonrechter had overwogen dat de bedrijfsbeëindiging door de (op eigen verzoek) ontslagen bewindvoerder geen uitzonderlijke omstandigheid was zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter een eindbeslissing had gegeven en dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden in beginsel voor rekening van de rechthebbende komt. Het hof heeft de argumenten van de opvolgend bewindvoerder overwogen en geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de beloning op een andere wijze vastgesteld zou moeten worden. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en de beloning voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld op € 559,-. Tevens zijn de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.