ECLI:NL:GHDHA:2022:86

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
200.298.269/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beloning voor aanvangswerkzaamheden opvolgend bewindvoerder en forfaitaire vergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beloning voor aanvangswerkzaamheden van een opvolgend bewindvoerder. De appellant, de opvolgend bewindvoerder, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kantonrechter die hem geen beloning toekende voor zijn aanvangswerkzaamheden. De kantonrechter had overwogen dat de bedrijfsbeëindiging door de (op eigen verzoek) ontslagen bewindvoerder geen uitzonderlijke omstandigheid was zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter een eindbeslissing had gegeven en dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden in beginsel voor rekening van de rechthebbende komt. Het hof heeft de argumenten van de opvolgend bewindvoerder overwogen en geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de beloning op een andere wijze vastgesteld zou moeten worden. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en de beloning voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld op € 559,-. Tevens zijn de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.298.269/01
zaaknummer rechtbank : 9183079 \ EJ VERZ 21-76068
beschikking van de meervoudige kamer van 12 januari 2022
inzake
[appellant] ,
kantoorhoudende te [plaats] , gemeente [naam gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [opvolgend bewindvoerder] ,
advocaat mr. W.B. Brusse te Almelo.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende.
Als informant is aangemerkt:
[informant] ,
wonende te [land] ,
hierna te noemen: [voormalig bewindvoerder] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 27 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[opvolgend bewindvoerder] is op 26 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen (waaronder de bestreden beschikking) waarin de kantonrechter heeft overwogen dat aan hem geen beloning toekomt voor de aanvangswerkzaamheden.
2.2
De rechthebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2021 plaatsgevonden, tezamen met drie zaken waarin de kantonrechter dezelfde beslissing heeft genomen. Verschenen zijn [opvolgend bewindvoerder] en zijn advocaat mr. Brusse.
De rechthebbende is niet verschenen. Ook [voormalig bewindvoerder] is niet verschenen, zoals aangekondigd per e-mailbericht van 20 oktober 2021.
Mr. Brusse heeft het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1961.
3.2
Over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren is bewind ingesteld. Tot 1 juni 2021 trad [voormalig bewindvoerder] op als bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [voormalig bewindvoerder] , voor zover in hoger beroep van belang, op eigen verzoek per 1 juni 2021 ontslagen als bewindvoerder en is [opvolgend bewindvoerder] benoemd als opvolgend bewindvoerder. Verder heeft de kantonrechter overwogen dat [opvolgend bewindvoerder] geen beloning toekomt voor de aanvangswerkzaamheden.
4.2
[opvolgend bewindvoerder] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: slechts voor zover het de overweging met betrekking tot de beloning voor de aanvangswerkzaamheden betreft) en, opnieuw rechtdoende, [opvolgend bewindvoerder] alsnog een beloning toe te kennen voor de aanvangswerkzaamheden van € 559,- overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, vijfde lid, sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Kennelijke misslag
5.1
Uit de overwegingen in de bestreden beschikking volgt dat de kantonrechter [opvolgend bewindvoerder] geen beloning heeft toegekend voor zijn aanvangswerkzaamheden. Daarmee heeft de kantonrechter een eindbeslissing gegeven ten aanzien van dit geschilpunt. Het feit dat deze beslissing van de kantonrechter niet met zoveel woorden in het dictum van de bestreden beschikking is opgenomen, levert op zichzelf geen misslag op. Voor zover [opvolgend bewindvoerder] bedoelt te stellen dat de beschikking reeds om die reden niet in stand kan blijven, gaat het hof daaraan voorbij.
Het juridisch kader
5.2
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [opvolgend bewindvoerder] , zal het hof vermelden wat daarover in de wet en de bijbehorende regelingen staat.
5.3
In artikel 1:447 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de bewindvoerder aanspraak heeft op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Per 1 januari 2015 geldt de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 november 2014, nr. 577811 (hierna: de Regeling).
5.4
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Regeling stelt de kantonrechter die de bewindvoerder, bedoeld in artikel 1:435 lid 7 BW, benoemt, diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid. In artikel 3 lid 5 van de Regeling is bepaald dat de kantonrechter naast de jaarbeloning in voorkomende gevallen een beloning voor aanvangswerkzaamheden toekent. Uit de toelichting bij de regeling volgt dat het uitgangspunt is dat de beloning voor rekening komt van de rechthebbende. Indien de rechthebbende de kosten van de beloning zelf niet kan dragen komen die kosten in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand. Voor het jaar 2021 bedraagt de beloning voor aanvangswerkzaamheden € 559,-.
5.5
De toelichting bij de Regeling vermeldt verder dat onder aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder onder meer de volgende intakewerkzaamheden worden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Ook stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende.
5.6
Volgens artikel 3 lid 6 van de Regeling kan de kantonrechter in afwijking van het eerste lid wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de bewindvoerder op andere wijze vaststellen. In de toelichting bij de Regeling is ten aanzien van dit artikellid het volgende opgemerkt:
“Naar aanleiding van reacties op de conceptregeling is de formulering gewijzigd van ‘bijzondere omstandigheden’ in ‘uitzonderlijke omstandigheden’, om te benadrukken dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken. Indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, kan de kantonrechter door deze ingebouwde ‘noodklep’ bijvoorbeeld een hogere beloning toekennen dan door deze regeling wordt voorgeschreven. Een bijstelling van de jaarbeloning naar beneden is evenwel ook mogelijk. Wat onder uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan, kan niet in een limitatieve opsomming in deze regeling worden vastgesteld. Deze omstandigheden zijn immers toegesneden op de omstandigheden die zich in een specifiek geval kunnen voordoen en zijn naar hun aard niet alle voorzienbaar.”
Het standpunt
5.7
[opvolgend bewindvoerder] stelt dat de kantonrechter in strijd met de Regeling heeft gehandeld door aan hem geen beloning voor aanvangswerkzaamheden toe te kennen. [opvolgend bewindvoerder] heeft namelijk in feite een deel van de bedrijfsactiviteiten van [voormalig bewindvoerder] overgenomen voor zover deze betrekking hebben op bewindvoering. Met het overnemen van de dossiers gaat de nodige tijd gemoeid. Zo dient [opvolgend bewindvoerder] onder andere een boedelbeschrijving op te maken, een plan van aanpak te schrijven, stukken te verzamelen, (uitkerings)instanties aan te schrijven en een dossier aan te maken. Uit de Regeling blijkt dat [opvolgend bewindvoerder] recht heeft op een beloning voor deze aanvangswerkzaamheden. Dat het lopende dossiers betreft rechtvaardigt niet het korten op of het geheel niet toewijzen van de beloning. Het feit dat [opvolgend bewindvoerder] is benoemd tot opvolgend bewindvoerder is naar het oordeel van [opvolgend bewindvoerder] immers geen uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling. Het is niet uitzonderlijk dat een bewindvoerder op verzoek wordt ontslagen omdat hij zijn bedrijfsvoering staakt, alleen al omdat een bewindvoerder op enig moment met pensioen zal gaan. Het feit dat het ontslag van [voormalig bewindvoerder] niet de keuze is van de rechthebbende, rechtvaardigt evenmin de beslissing van de kantonrechter. [opvolgend bewindvoerder] wijst op enkele uitspraken van gerechtshoven.
Het oordeel van het hof
5.8
Het hof stelt het volgende voorop. Een rechthebbende die niet in staat is zijn of haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen en die daarbij de hulp van een bewindvoerder nodig heeft, moet in beginsel zelf de kosten van de werkzaamheden van deze persoon vergoeden. Uitgangspunt in de Regeling is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend aan curatoren, bewindvoerders en mentoren.
5.9
Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat [voormalig bewindvoerder] in totaal zes zaken heeft overgedragen aan [opvolgend bewindvoerder] , waarvan er twee zijn behandeld door de kantonrechter te Leiden. In deze twee zaken is aan [opvolgend bewindvoerder] wel een beloning voor de aanvangswerkzaamheden toegekend, terwijl dat in de vier zaken die zijn behandeld door de kantonrechter te Den Haag niet het geval is. Hoewel dat op zichzelf geen reden is om het verzoek van [opvolgend bewindvoerder] bij voorbaat toe te wijzen, merkt het hof wel op dat kantonrechters klaarblijkelijk zeer verschillend omgaan met de toekenning van een beloning voor aanvangswerkzaamheden, zelfs binnen hetzelfde arrondissement.
5.1
Het hof overweegt verder als volgt. Uit het eerder genoemde juridische kader volgt dat slechts wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van een bewindvoerder op een andere wijze door de rechter kan worden vastgesteld. Het hof benadrukt dat uit de toelichting bij de Regeling volgt dat uitzonderlijke omstandigheden niet te snel aangenomen mogen worden. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat kan worden afgeweken van het forfaitaire systeem. Gebleken is dat [voormalig bewindvoerder] vanwege emigratie naar het buitenland niet meer in staat is om zijn werkzaamheden als bewindvoerder te blijven uitoefenen. Het hof vindt het daarom alleszins redelijk dat hij om zijn eigen ontslag heeft verzocht en dat hij de dossiers heeft overgedragen aan een opvolgend bewindvoerder. Vast staat dat [opvolgend bewindvoerder] vervolgens verschillende aanvangswerkzaamheden heeft verricht. Het hof ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat [opvolgend bewindvoerder] voor deze werkzaamheden de forfaitaire beloning ontvangt. Dat het ontslag van [voormalig bewindvoerder] en de benoeming van [opvolgend bewindvoerder] niet de keuze is van de rechthebbende, levert naar het oordeel van het hof evenmin een uitzonderlijke omstandigheid op als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling. Nu bedrijfsbeëindiging om enigerlei reden een regelmatig voorkomende en derhalve geen uitzonderlijke omstandigheid is, is er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de vergoeding voor een opvolgend bewindvoerder op een andere manier dan via het forfaitaire systeem zou kunnen worden vastgesteld.
5.11
Het hof begrijpt dat het voor de rechthebbende nadelig is dat de beloning voor de aanvangswerkzaamheden van [opvolgend bewindvoerder] voor zijn of haar rekening komt, maar dat vormt net zo min aanleiding om af te wijken van het forfaitaire systeem. Zodra sprake is van een onderbewindstelling, brengt dat nu eenmaal bepaalde kosten met zich. Het enkele feit dat deze kosten ten laste komen van de rechthebbende, kan er naar het oordeel van het hof niet toe leiden dat van een opvolgend bewindvoerder kan worden verwacht dat hij of zij werkzaamheden verricht zonder dat daar een beloning tegenover staat.
5.12
Ten overvloede overweegt het hof voorts nog dat de Regeling geen onderscheid maakt in de aanvangswerkzaamheden door een eerste bewindvoerder en de aanvangswerkzaamheden door een opvolgend bewindvoerder. Het hof kan begrijpen dat in sommige gevallen door een opvolgend bewindvoerder minder werkzaamheden worden verricht dan door een eerste bewindvoerder, omdat een en ander al in gang is gezet. De Regeling biedt echter geen ruimte om daar verschillend mee om te gaan. Evenmin biedt de Regeling ruimte om het beloningsbedrag aan te passen, omdat ook daarvoor sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden.
5.13
Van overige omstandigheden, die een inbreuk op het forfaitaire systeem wel zouden rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.
5.14
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van [opvolgend bewindvoerder] om hem een beloning toe te kennen voor de aanvangswerkzaamheden alsnog toewijzen.
Proceskosten
5.15
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.16
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de beloning van [opvolgend bewindvoerder] voor de aanvangswerkzaamheden vast op een bedrag van
€ 559,-;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, J.M. van de Poll en A.A.F. Donders, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier en is op 12 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.