ECLI:NL:GHDHA:2023:1337

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
2200086121
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belediging, mishandeling en bedreiging van politieagenten met bewijsverweer en strafmatiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor belediging, mishandeling en bedreiging van politieagenten. De feiten vonden plaats op 29 juni 2019 te Nieuwerkerk aan den IJssel, waar de verdachte zich schuldig maakte aan het beledigen van de agenten en hen bedreigde met geweld. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat hij een stoel heeft opgepakt en deze boven zijn hoofd heeft gehouden, maar ontkende dat hij de agenten heeft geraakt. Het hof oordeelde echter dat de verdachte met de stoel een zwaaiende beweging heeft gemaakt, waardoor de agenten zijn geraakt. Het hof heeft het bewijsverweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de mishandeling van de agenten. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een andere mishandeling. De straf is gematigd vanwege de heftige gebeurtenis die de verdachte voorafgaand aan de feiten had meegemaakt, namelijk de reanimatie van een vriend. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 200,00 per slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000861-21
Parketnummer: 09-271793-19
Datum uitspraak: 8 mei 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 maart 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00, bij niet betalen te vervangen door 15 dagen hechtenis. Voorts zijn beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Den Haag vrijgesproken van de onder feit 3 tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2]. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is thans nog tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 29 juni 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (hoofdagenten van politie Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door:
- die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Jij moet oprotten kanker gek, kanker kale mongool", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking, en/of;
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen: "jullie zijn kut broekies, "kanker koekenbakker", "met je grote kankermuil", "kankerflikker", "met je kankerklauwen en je kankerhoofd", "kankermongool en/of "kankergek", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij, op of omstreeks 29 juni 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen "wanneer de handboeien niet om mijn polsen hadden gezeten, had ik je keel uit je strot gebeten", "Ik ruk je kanker adamsappel eruit joh, kankerflikker" en/of "Ik stomp je hele kankerkop in elkaar", althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking;
3.
hij, op of omstreeks 29 juni 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, ambtenaren, [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] (hoofdagenten van politie Eenheid Den Haag), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] met een stoel tegen het lichaam te slaan en/of te zwaaien
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
,op
of omstreeks29 juni 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas
,opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] (hoofdagenten van politie Eenheid Den Haag), gedurende
of ter zake vande rechtmatige uitoefening van
zijn/hun bediening, in
zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door:
- die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Jij moet oprotten kanker gek, kanker kale mongool"
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking,en
/of;
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen: "jullie zijn kut broekies, "kanker koekenbakker", "met je grote kankermuil", "kankerflikker", "met je kankerklauwen en je kankerhoofd", "kankermongool en
/of"kankergek"
,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij
,op
of omstreeks29 juni 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas
,[slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen "wanneer de handboeien niet om mijn polsen hadden gezeten, had ik je keel uit je strot gebeten", "Ik ruk je kanker adamsappel eruit joh, kankerflikker" en
/of"Ik stomp je hele kankerkop in elkaar"
, althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking;
3.
hij, op
of omstreeks29 juni 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, ambtenaren
,[slachtoffer 4]
,en[slachtoffer 5] (hoofdagenten van politie Eenheid Den Haag), gedurende
en/of terzake vande rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening heeft mishandeld door
:
-die [slachtoffer 4] en
/ofdie[slachtoffer 5] met een stoel tegen het lichaam
te slaan en/ofte zwaaien.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bespreking van verweren met betrekking tot het bewijs
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geheel dient te worden vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, omdat op basis van de door de raadsman overgelegde beelden niet vastgesteld zou kunnen worden dat de verbalisanten door de verdachte met de stoel zijn geraakt.
Het hof oordeelt als volgt. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij een stoel heeft opgepakt en boven zijn hoofd heeft gebracht, en dat hij daarbij niemand heeft geraakt. Op de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep per e-mail overgelegde beelden, die ter zitting ook zijn bekeken, is naar het oordeel van het hof te zien dat de verdachte de stoel met een zwaai in de lucht omhoog brengt en de stoel vervolgens weer laat vallen. Dit wordt ook bevestigd door (o.a.) de onafhankelijke getuige [getuige] en de beide verbalisanten, die alle drie bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat de verdachte met een stoel een draaiende dan wel zwaaiende beweging maakte. Beide verbalisanten hebben verklaard dat zij zijn geraakt door de stoel waarmee de verdachte zwaaide. Dit wordt ook bevestigd, omdat zich in het dossier foto’s bevinden van het letsel dat [slachtoffer 4] daarbij heeft opgelopen, namelijk een bloedend wondje aan haar vinger. [slachtoffer 4] heeft daarbij aangegeven dat een en ander in een zeer kort tijdsbestek plaatsvond. Binnen 10 seconden nadat ze bij de verdachte aankwam, werd ze al geraakt. Dit past bij de beelden en de verklaringen in het dossier, waarin te zien en te lezen valt dat verdachte slechts één zwaai met de stoel heeft gemaakt. Dat op de beelden niet is te zien dat de verbalisanten daarbij worden geraakt, is verklaarbaar door het feit dat de beelden van een grote afstand zijn gemaakt, terwijl het dus maar om één enkele zwaai ging. De zwaai is overigens zo groot geweest dat die in elk geval wel goed zichtbaar is op de beelden. Het hof acht gelet op het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de beide verbalisanten heeft geraakt door een zwaai met de stoel te maken.
Het hof gaat er evenwel van uit, dat de verdachte de verbalisanten in elk geval niet met (vol) opzet heeft willen raken. Echter, door te zwaaien met een stoel terwijl er verschillende mensen om hem heen stonden, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij iemand met die stoel zou raken, wat ook is gebeurd. Daarmee acht het hof het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de mishandeling van de beide, door de stoel geraakte, verbalisanten bewezen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan de belediging, bedreiging en mishandeling van opsporingsambtenaren. Zodoende heeft hij de opsporingsambtenaren in hun eer en goede naam aangerand en pijn en/of letsel bij hen veroorzaakt. Ambtenaren met een publieke taak moeten - in het belang van de openbare orde - kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met beledigingen, bedreigingen en mishandelingen vanuit het publiek.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd, kort nadat hij zijn goede vriend moest reanimeren en terwijl hij nog in spanning zat te wachten of de door de hulpverlening van hem overgenomen reanimatie zou slagen, waarna zijn vriend ter plaatse helaas toch is overleden. Het hof begrijpt – overigens net als de verbalisanten, die dit ook in hun verklaringen hebben aangegeven – dat dit een heftige gebeurtenis is geweest voor de verdachte en dat zijn gedrag (mede)daaruit voortkwam. Het hof houdt rekening met de hiervoor genoemde, voor de verdachte traumatische gebeurtenissen. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat meerdere verbalisanten hebben verklaard dat ter plaatse een collega van hen aanwezig was die tegen de verdachte – die hoog in zijn emotie zat – meermalen “kom dan” heeft gezegd op een toon die, kennelijk ook bij sommige andere verbalisanten, als niet de-escalerend is overgekomen. Ook dat zal van invloed op het gedrag van de verdachte zijn geweest, zoals hij zelf ook heeft aangegeven. Dat alles neemt echter niet weg dat de verdachte bij zijn handelen te ver is gegaan.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 april 2023.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen benadeelde partij [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, is het hof van oordeel dat het vooral van belang is dat de verdachte goed het laakbare van zijn handelen inziet. Alle hulpverleners die die dag ter plaatse aanwezig waren, waren daar juist om de vriend van de verdachte – en overigens ook de broer van de verdachte – zo goed mogelijk te kunnen helpen. Hoe lastig dat ongetwijfeld op dat moment voor de verdachte ook geweest zal zijn, het was juist ook in het belang van zijn vriend dat de verdachte de hulpverleners ongestoord hun werk zou kunnen laten doen en dus op gepaste afstand zou blijven, wat hij niet (voldoende) heeft gedaan. Om die reden is de verdachte naar buiten geleid en had hij zijn best moeten doen om zo rustig mogelijk te blijven, wat hij niet (voldoende) heeft gedaan. Het hof acht het daarom passend dat de verdachte vooral de schade van de verbalisanten die slechts hun werk daar zo goed mogelijk probeerden uit te voeren, vergoedt.
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 323,00.
Tevens heeft [slachtoffer 5] zich in het onderhavige strafproces als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 302,00.
In hoger beroep zijn deze vorderingen aan de orde tot deze in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn – gelet op de bepleite vrijspraak - namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vorderingen lenen zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van elk € 200,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over deze bedragen vanaf 29 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van telkens € 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen deze bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 266, 267, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 juni 2019.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. H.W. Samson-Geerlings en mr. J.A.M. Jansen, in bijzijn van de griffier mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 mei 2023.
Mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.