ECLI:NL:GHDHA:2023:1753

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
200.316.971/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in hoger beroep over ontbinding van operational leaseovereenkomst en schadevergoeding voor toekomstige leasetermijnen

In deze zaak heeft Grenkefinance N.V. (hierna: Grenke) in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin haar vorderingen tegen de verweerder, handelend onder de naam Slagerij [Verweerder], werden afgewezen. De zaak betreft een operational leaseovereenkomst die in 2019 werd gesloten. De verweerder heeft zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen, waarna Grenke de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Grenke vorderde betaling van zowel vervallen als toekomstige leasetermijnen. De kantonrechter wees de vorderingen af, maar Grenke is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de verweerder in beide procedures verstek heeft laten gaan, waardoor zijn verweer niet aan de orde kwam. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de toekomstige leasetermijnen niet heeft toegewezen. Grenke heeft aangevoerd dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, waarin staat dat bij ontbinding van de overeenkomst recht bestaat op betaling van zowel vervallen als toekomstige leasetermijnen. Het hof heeft deze stelling niet onrechtmatig of ongegrond geacht en heeft de toekomstige termijnen alsnog toegewezen.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de verweerder tot betaling van een totaalbedrag van € 7.018,75, vermeerderd met wettelijke rente over de verschuldigde bedragen. Daarnaast wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Grenke direct kan overgaan tot incasso van het toegewezen bedrag, ongeacht een eventuele verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.316.971/01
Zaaknummer rechtbank : 9874515\ CV EXPL 22-14755
Arrest van 5 september 2023
in de zaak van
Grenkefinance N.V.,
gevestigd in Vianen, gemeente Vijfheerenland,
appellante,
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders, kantoorhoudend in Eindhoven,
tegen
[Verweerder] handelend onder de naam Slagerij [Verweerder],
wonend en kantoorhoudend in [plaats] ,
verweerder,
niet in hoger beroep verschenen.
Het hof zal partijen hierna noemen Grenke en [Verweerder] .

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen hebben in 2019 een operational leaseovereenkomst gesloten. [Verweerder] heeft niet aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst voldaan, waarna Grenke de ontbinding daarvan buitengerechtelijk heeft ingeroepen. Grenke heeft onder meer betaling van de volgens haar verschuldigde (vervallen en toekomstige) leasetermijnen gevorderd. [Verweerder] heeft zowel in de procedure voor de kantonrechter als in hoger beroep verstek laten gaan.
1.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Het hof oordeelt anders en wijst de vorderingen alsnog (gedeeltelijk) toe.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 september 2022, waarmee Grenke in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2022;
  • de memorie van grieven van Grenke, met bijlagen;
  • de verstekverlening tegen [Verweerder] .

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Grenke heeft in januari 2019 met [Verweerder] een operational leaseovereenkomst gesloten met betrekking tot een leaseobject (kort gezegd een instore communicatiesysteem inclusief opties). Het leaseobject was en bleef gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst juridisch en economisch eigendom van Grenke.
3.2
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Grenke van toepassing. In artikel 11 is onder meer bepaald dat bij ontbinding van het contract Grenke recht heeft op onmiddellijke betaling van een schadevergoeding, bestaande uit de vervallen nog niet betaalde huurtermijnen en de huurtermijnen die [Verweerder] bij het in stand houden van het contract gehouden zou zijn te voldoen, vermeerderd met rente en kosten.
3.3
[Verweerder] heeft ondanks herhaald verzoek niet voldaan aan de betalingsverplichting, voortvloeiende uit de overeenkomst. Grenke heeft de overeenkomst ontbonden bij brief van 18 september 2020 en aangezegd dat het leaseobject moet worden geretourneerd en dat het verschuldigde moet worden voldaan. Daarbij is ook aanspraak gemaakt op betaling van de toekomstige, nog niet vervallen leasetermijnen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Grenke heeft [Verweerder] gedagvaard en gevorderd, samengevat,
een verklaring voor recht dat de operational leaseovereenkomst is ontbonden;
veroordeling van [Verweerder] tot betaling aan Grenke van
€ 5.349,23 voor resterende achterstallige en toekomstige termijnen, met rente (vanaf 4 mei 2022),
€ 772,46 aan incassokosten, exclusief btw,
€ 1.045,17 aan rente tot 4 mei 2022,
€ 897,06 aan contractuele boete en
de proceskosten;
veroordeling van [Verweerder] tot afgifte van het leaseobject binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 5.000.
4.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en Grenke veroordeeld in de kosten. Daartoe heeft de kantonrechter samengevat overwogen dat geen grond bestaat voor toewijzing van de toekomstige termijnen. De vervallen rente is berekend over een onjuist bedrag aan hoofdsom, zodat ook die post niet toewijsbaar is. De achterstallige termijnen, de contractuele boete en de incassokosten (berekend over de achterstallige termijnen) komen wel voor vergoeding in aanmerking, zodat een totaal bedrag van (€ 542,72 aan achterstallige termijnen, € 897,06 aan boete en € 81,41 aan incassokosten) € 1.521,19 toewijsbaar is. [Verweerder] is echter niets meer verschuldigd aan Grenke, omdat Grenke haar vordering heeft verminderd met het door [Verweerder] betaalde bedrag van € 2.600.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
Grenke is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Grenke vordert in hoger beroep dat haar vorderingen alsnog volledig worden toegewezen, met veroordeling van [Verweerder] in de kosten, inclusief de nakosten. De enige grief die Grenke in haar memorie van grieven heeft geformuleerd, houdt samengevat in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen grond voor toewijzing van de toekomstige termijnen bestaat. Omdat de kantonrechter is uitgegaan van een te laag bedrag aan hoofdsom, heeft hij, zo begrijpt het hof de stellingen van Grenke, ook de verschuldigde incassokosten op een te laag bedrag berekend en heeft hij ten onrechte nagelaten de vordering tot betaling van rente toe te wijzen. Na aftrek van de door hem verrichte betalingen is [Verweerder] aan (vervallen en toekomstige) termijnen, boete, rente en incassokosten een totaalbedrag van € 8.163,92 verschuldigd. Grenke wil dat het hof [Verweerder] veroordeelt tot betaling hiervan.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleidende opmerkingen

6.1
[Verweerder] heeft zowel in de procedure voor de kantonrechter als in hoger beroep verstek laten gaan en heeft de stellingen van Grenke dus onweersproken gelaten. Ook in hoger beroep geldt dat de rechter in een verstekzaak de vordering toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv in verbinding met artikel 353 Rv).
6.2
De beslissingen van de kantonrechter die in het voordeel van Grenke zijn, vallen buiten de omvang van dit hoger beroep. Het gaat daarbij om:
  • het oordeel dat de achterstallige termijnen van € 542,72 verschuldigd zijn (deel van vordering B);
  • het oordeel dat de gevorderde boete van € 897,06 verschuldigd is (ook deel van vordering B), en
  • het oordeel dat Grenke recht heeft op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom.
Daaraan doet niet af dat de kantonrechter uiteindelijk niets heeft toegewezen. Dat was het gevolg van het feit dat de kantonrechter de toekomstige termijnen niet toewijsbaar achtte zodat er volgens hem, na aftrek van de verrichte betalingen, geen schuld resteerde.
6.3
Verder geldt dat Grenke geen grief heeft gericht tegen de afwijzing van de door haar gevorderde verklaring voor recht en de afgifte van het leaseobject. Die afwijzing ligt dus niet aan het hof voor.
6.4
Het gaat in hoger beroep dus alleen nog om de vraag of ook de toekomstige termijnen ad € 7.406,51 (inclusief btw) toewijsbaar zijn en, daarmee samenhangend, om de toewijsbare rente en incassokosten.
Inhoudelijk
6.5
De kantonrechter heeft de toekomstige termijnen afgewezen op de grond dat de leaseovereenkomst is ontbonden bij de onder 3.3 genoemde brief en Grenke teruggave van het leaseobject vordert. De kantonrechter was van oordeel dat Grenke na de ontbinding van de overeenkomst geen nakoming meer kan vorderen.
6.6
Grenke heeft aangevoerd dat artikel 11 van de algemene voorwaarden verplicht om in geval van ontbinding een gefixeerde schadevergoeding bestaande uit de vervallen en toekomstige leasetermijnen te betalen. Een dergelijk beding is in de branche gebruikelijk en redelijk, komt niet voor op de zwarte of grijze lijst (artikelen 6:236 en 237 BW) en is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad toelaatbaar, aldus Grenke.
6.7
Dit betoog is niet weersproken door [Verweerder] en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De toekomstige termijnen ad € 7.406,51 (inclusief btw) zijn dus wel verschuldigd. Dit betekent ook dat de door Grenke berekende hoofdsom van meet af aan juist was en dat de kantonrechter de met die hoofdsom samenhangende, in eerste aanleg berekende incassokosten ten onrechte niet heeft toegewezen, en dus ook ten onrechte heeft geconcludeerd dat [Verweerder] na aftrek van de door hem betaalde bedragen niets meer aan hoofdsom, incassokosten en rente is verschuldigd aan Grenke. Wat betreft die hoofdsom en de rente geldt nog het volgende.
6.8
In hoger beroep heeft Grenke haar vordering opnieuw gespecificeerd, waarbij zij aan de post achterstallige en toekomstige termijnen een bedrag van € 100 aan ontbindingskosten heeft toegevoegd. Voor zover Grenke heeft bedoeld haar eis wat betreft de vervallen en toekomstige termijnen te vermeerderen, geldt dat zo’n eisvermeerdering is uitgesloten als de wederpartij in hoger beroep niet is verschenen, tenzij eiser de vermeerdering tijdig bij exploot aan die wederpartij kenbaar heeft gemaakt, rekening houdend met de termijnen van artikel 120 lid 3 Rv (zie artikel 130 Rv in verbinding met artikel 353 Rv). Dat dit is gebeurd is niet gesteld of gebleken. Daar komt bij dat het petitum evenmin duidt op een eisvermeerdering. Grenke vraagt in het petitum namelijk om “alsnog” volledige toewijzing van haar vorderingen (voor zover niet of niet volledig toegewezen). De ontbindingskosten zijn reeds om deze reden niet toewijsbaar.
6.9
Grenke heeft een bedrag van € 1.045,17 aan (tot 4 mei 2022) vervallen wettelijke handelsrente gevorderd en daarnaast de wettelijke handelsrente vanaf 4 mei 2022. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 1.045,17 afgewezen, omdat Grenke van een onjuist (te hoog) bedrag aan hoofdsom zou zijn uitgegaan. Uit het bovenstaande volgt dat deze motivering geen stand kan houden omdat de toekomstige termijnen verschuldigd zijn, zodat over dat meerdere eveneens rente is verschuldigd. Dat leidt er echter niet toe dat het bedrag van € 1.045,17 alsnog zal worden toegewezen. Dit bedrag betreft namelijk in zijn geheel wettelijke handelsrente en voor vergoeding van wettelijke handelsrente bestaat geen grond waar het gaat om de toekomstige termijnen. Artikel 6:119a BW betreft immers alleen de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst (in dit geval dus de achterstallige termijnen) en niet andere geldelijke verplichtingen. Voor zover de vordering van Grenke er dus toe strekt dat [Verweerder] wettelijke handelsrente is verschuldigd over de toekomstige termijnen, is die vordering dan ook ongegrond. Grenke kan wel aanspraak maken op de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over die toekomstige termijnen en wel vanaf de datum waarop de overeenkomst is ontbonden (18 september 2020). Wat betreft de vervallen termijnen geldt dat [Verweerder] wettelijke handelsrente is verschuldigd vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen.
6.1
Het feit dat [Verweerder] zowel de achterstallige als de toekomstige termijnen is verschuldigd betekent dat Grenke de hoofdsom, en dus ook het daarvan afgeleide bedrag van € 772,46 aan incassokosten, juist had berekend. Dit bedrag is dus ook toewijsbaar.
6.11
Uit het voorgaande volgt dat [Verweerder] per saldo (€ 542,72 plus € 7.406,51 plus € 897,06 plus € 772,46 minus de gedane betalingen van € 2.600 is) € 7.018,75 verschuldigd is. Over de achterstallige en toekomstige termijnen is [Verweerder] rente verschuldigd zoals hierna te vermelden.
Conclusie en proceskosten
6.12
Een en ander leidt ertoe dat de kantonrechter vordering B ten onrechte heeft afgewezen (zoals hierboven overwogen ligt de afwijzing van vorderingen A en C niet aan het hof voor). Het hof zal het vonnis in zoverre vernietigen en opnieuw rechtdoende [Verweerder] veroordelen tot een totaalbedrag van € 7.018,75, te vermeerderen met
  • de wettelijke handelsrente (6:119a BW) over de achterstallige termijnen van € 542,72 vanaf de factuurdata, en
  • de wettelijke rente (6:119 BW) over de toekomstige termijnen van € 7.406,51 vanaf de datum van ontbinding,
daarbij steeds rekening houdend met de achtereenvolgens gedane betalingen.
6.13
Omdat de grief van Grenke slaagt en het hof het vonnis van de rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen, zal het hof opnieuw beslissen over de proceskosten in eerste aanleg. Het hof zal [Verweerder] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij alsnog veroordelen in de kosten van de procedure bij de kantonrechter. Ook zal het hof [Verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd. De veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals eveneens gevorderd.

7.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2022 voor zover daarin vordering B is afgewezen en Grenke is veroordeeld in de proceskosten, en
  • in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [Verweerder] tot betaling aan Grenke van € 7.018,75, te vermeerderen met
  • de wettelijke handelsrente (6:119a BW) over de achterstallige termijnen van € 542,72 vanaf de factuurdata, en
  • de wettelijke rente (6:119 BW) over de toekomstige termijnen van € 7.406,51 vanaf de datum van ontbinding,
daarbij steeds rekening houdend met de achtereenvolgens gedane betalingen.
  • veroordeelt [Verweerder] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van Grenke begroot op € 783 aan griffierecht, € 111,82 aan verschotten en € 311 aan salaris advocaat;
  • veroordeelt [Verweerder] in de kosten van dit hoger beroep, tot op heden aan de kant van Grenke begroot op € 783 aan griffierecht, € 110,39 aan verschotten en € 836 aan salaris advocaat en op € 173 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90 indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, D. Aarts en F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.