ECLI:NL:GHDHA:2023:1757

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
200.317.023/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in hoger beroep over ontbinding van operational leaseovereenkomsten en schadevergoeding voor toekomstige termijnen

In deze zaak heeft Grenkefinance N.V. (hierna: Grenke) in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin de vorderingen van Grenke deels zijn toegewezen. Grenke had in 2021 twee operational leaseovereenkomsten gesloten met de verweerder, die zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Na het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen heeft Grenke de overeenkomsten buitengerechtelijk ontbonden en betaling van de verschuldigde leasetermijnen gevorderd. De verweerder is in beide procedures verstek gegaan.

De kantonrechter heeft de vorderingen van Grenke deels toegewezen, maar de toekomstige leasetermijnen zijn afgewezen op grond van de ontbinding van de overeenkomsten. Grenke is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij volledige toewijzing van haar vorderingen vordert. Het hof heeft vastgesteld dat de verweerder in beide procedures verstek heeft laten gaan en dat de vorderingen van Grenke niet zijn weersproken.

Het hof heeft geoordeeld dat de toekomstige leasetermijnen, zoals vastgelegd in de algemene voorwaarden van Grenke, wel degelijk verschuldigd zijn. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het betreft de toewijzing van de toekomstige termijnen en heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 5.820,14, vermeerderd met rente. De proceskosten van het hoger beroep zijn eveneens voor rekening van de verweerder gesteld, die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.317.023/01
Zaaknummer rechtbank : 9925348 \ CV EXPL 22-17810
Arrest van 5 september 2023
in de zaak van
Grenkefinance N.V.,
gevestigd in Vianen, gemeente Vijfheerenland,
appellante,
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders, kantoorhoudend in Eindhoven,
tegen
[verweerder] handelend onder de naam Sporting ID,
wonend in [woonplaats],
verweerder,
niet in hoger beroep verschenen.
Het hof zal partijen hierna noemen Grenke en [verweerder].

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen hebben in 2021 twee operational leaseovereenkomsten gesloten. [verweerder] heeft niet aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomsten voldaan, waarna Grenke de ontbinding daarvan buitengerechtelijk heeft ingeroepen. Grenke heeft onder meer betaling van de volgens haar verschuldigde (vervallen en toekomstige) leasetermijnen gevorderd. [verweerder] heeft zowel in de procedure voor de kantonrechter als in hoger beroep verstek laten gaan.
1.2
De kantonrechter heeft de vorderingen deels toegewezen. In hoger beroep gaat het met name om de vraag of de toekomstige leasetermijnen ook verschuldigd zijn. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 29 september 2022, waarmee Grenke in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2022;
  • de memorie van grieven van Grenke, met bijlagen;
  • de verstekverlening tegen [verweerder].

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Grenke heeft in 2021 met [verweerder] twee operational leaseovereenkomsten gesloten (contractnummers 064027216 en 064027259) met betrekking tot een tweetal leaseobjecten (kort gezegd een pers en een printer).
3.2
Op de overeenkomsten zijn de algemene voorwaarden van Grenke van toepassing. In artikel 11 is onder meer bepaald dat bij ontbinding van het contract Grenke recht heeft op onmiddellijke betaling van een schadevergoeding, bestaande uit de vervallen nog niet betaalde huurtermijnen en de huurtermijnen die [verweerder] bij het in stand houden van het contract gehouden zou zijn te voldoen, vermeerderd met rente en kosten, waaronder de kosten die Grenke moet maken in verband met de ontbinding van de overeenkomst.
3.3
[verweerder] heeft ondanks herhaald verzoek niet voldaan aan de betalingsverplichtingen, voortvloeiende uit de overeenkomsten. Grenke heeft de overeenkomsten ontbonden bij brieven van 18 maart 2022 en aangezegd dat de leaseobjecten moeten worden geretourneerd en dat het verschuldigde moet worden voldaan. Daarbij is ook aanspraak gemaakt op betaling van de toekomstige, nog niet vervallen leasetermijnen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Grenke heeft [verweerder] gedagvaard en gevorderd, samengevat,
een verklaring voor recht dat de operational leaseovereenkomsten zijn ontbonden;
veroordeling van [verweerder] tot betaling aan Grenke van
€ 4.060,26 voor resterende achterstallige en toekomstige termijnen, met rente,
€ 531,03 aan incassokosten, exclusief btw,
€ 80,45 aan rente tot 1 juni 2022,
€ 1.148,40 aan contractuele boete en
de proceskosten;
veroordeling van [verweerder] tot afgifte van de leaseobjecten binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 5.000.
4.2
Voormelde hoofdsom van € 4.060,26 is als volgt opgebouwd:
  • € 2.677,06 t.a.v. contract 064027216 per ontbindingsdatum 28 maart 2022, namelijk kwartaaltermijn (inclusief verzekering) van 1 januari 2022 van € 467,93, plus de toekomstige termijnen april 2022 - juli 2023 van € 2.209,13 inclusief btw;
  • € 1.383,20 t.a.v. contract 064027259 per ontbindingsdatum 28 maart 2022, namelijk kwartaaltermijn (inclusief verzekering) van 1 januari 2022 van € 418,85, plus de toekomstige termijnen april 2022 - oktober 2022 van € 964,35 inclusief btw.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen onder A en C toegewezen. De vordering onder B is toegewezen tot een bedrag van € 2.168,19, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, op grond van de volgende overwegingen:
  • Na ontbinding van de overeenkomsten op 18 maart 2022 is er geen grond meer voor toewijzing van de toekomstige leasetermijnen. Wel toewijsbaar is een bedrag van € 886,78 aan achterstallige termijnen ten tijde van de ontbinding.
  • De contractuele boete van € 1.148,40 is ook toewijsbaar.
  • De gevorderde incassokosten kunnen slechts tot een bedrag van € 133,01 worden toegewezen, dit in verband met de lagere toewijsbare hoofdsom.
  • In totaal is dus een bedrag van € 2.168,19 toewijsbaar, te weten € 886,79 plus € 133,01 plus € 1.148,40.
  • Omdat Grenke van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan, is het gevorderde bedrag van € 80,45 aan vervallen rente niet toewijsbaar.
Dit heeft geleid tot een veroordeling van [verweerder] tot betaling aan Grenke van een bedrag van € 2.168,19,
“vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf de dag van verzuim tot de dag van algehele voldoening”.[verweerder] is in de proceskosten veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
Grenke is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Grenke vordert in hoger beroep dat haar vorderingen alsnog volledig worden toegewezen, met veroordeling van [verweerder] in de kosten, inclusief de nakosten. De enige grief van Grenke houdt samengevat in dat de kantonrechter ten onrechte [verweerder] niet heeft veroordeeld tot betaling van de toekomstige leasetermijnen. Omdat de kantonrechter is uitgegaan van een te laag bedrag aan hoofdsom, heeft hij, zo begrijpt het hof de stellingen van Grenke, ten onrechte ook een te laag bedrag aan incassokosten en rente toegewezen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleidende opmerkingen

6.1
[verweerder] heeft zowel in de procedure voor de kantonrechter als in hoger beroep verstek laten gaan en heeft de stellingen van Grenke dus onweersproken gelaten. Ook in hoger beroep geldt dat de rechter in een verstekzaak de vordering toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv in verbinding met artikel 353 Rv).
6.2
De beslissingen van de kantonrechter die in het voordeel van Grenke zijn, vallen buiten de omvang van dit hoger beroep. Het gaat daarbij om:
  • de toewijzing van vordering A (verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden) en vordering C (afgifte leaseobject);
  • de toewijzing van de achterstallige termijnen van € 886,78 en het oordeel dat daarover wettelijke handelsrente is verschuldigd (deel van vordering B);
  • de toewijzing van de contractuele boete van € 1.148,40 (ook deel van vordering B) en het oordeel dat daarover wettelijke handelsrente is verschuldigd;
  • het oordeel dat over de buitengerechtelijke incassokosten wettelijke handelsrente is verschuldigd;
  • de veroordeling van [verweerder] in de proceskosten in eerste aanleg.
6.3
In hoger beroep heeft Grenke haar vordering opnieuw gespecificeerd, waarbij zij voor het eerst een bedrag van € 200 aan “ontbindingskosten” vermeldt. Ook heeft Grenke het bedrag van de contractuele boete verhoogd van € 1.148,40 naar € 1.192,40. Voor zover Grenke heeft bedoeld haar eis in zoverre te vermeerderen, geldt dat zo’n eisvermeerdering is uitgesloten als de wederpartij in hoger beroep niet is verschenen, tenzij eiser de vermeerdering tijdig bij exploot aan die wederpartij kenbaar heeft gemaakt, rekening houdend met de termijnen van artikel 120 lid 3 Rv (zie artikel 130 Rv in verbinding met artikel 353 Rv). Dat dit is gebeurd is niet gesteld of gebleken. Daar komt bij dat het petitum evenmin duidt op een eisvermeerdering. Grenke vraagt in het petitum namelijk om “alsnog” volledige toewijzing van haar vorderingen. Het hof zal dan ook het bedrag van € 200 aan ontbindingskosten buiten beschouwing laten en voor de contractuele boete uitgaan van het bedrag zoals Grenke dat bij de kantonrechter heeft gevorderd.
6.4
Het gaat in hoger beroep dus alleen nog om de vraag of ook de toekomstige termijnen van contract 064027216 ad € 2.209,13 (inclusief btw) en van contract 064027259 ad € 964,35 (inclusief btw), derhalve in totaal € 3.173,48 (inclusief btw), toewijsbaar zijn en, daarmee samenhangend, om de toewijsbare rente en de omvang van de incassokosten.
Inhoudelijk
6.5
De kantonrechter heeft de toekomstige termijnen afgewezen op de grond dat de leaseovereenkomsten zijn ontbonden bij de onder 3.3 genoemde brieven en Grenke teruggave van de leaseobjecten vordert. De kantonrechter was van oordeel dat Grenke na de ontbinding van de overeenkomsten geen nakoming meer kan vorderen.
6.6
Grenke heeft aangevoerd dat artikel 11 van de algemene voorwaarden verplicht om in geval van ontbinding een gefixeerde schadevergoeding bestaande uit de vervallen en toekomstige leasetermijnen te betalen. Een dergelijk beding is in de branche gebruikelijk en redelijk, komt niet voor op de zwarte of grijze lijst (artikelen 6:236 en 237 BW) en is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad toelaatbaar, aldus Grenke.
6.7
Dit betoog is niet weersproken door [verweerder] en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De toekomstige termijnen ad € 3.173,48 (inclusief btw) zijn dus wel verschuldigd. Dit betekent ook dat de door Grenke berekende hoofdsom van meet af aan juist was en dat de kantonrechter de met die hoofdsom samenhangende, in eerste aanleg berekende rente en incassokosten ten onrechte niet heeft toegewezen.
Conclusie en proceskosten
6.8
Een en ander leidt ertoe dat de kantonrechter vordering B ten onrechte slechts heeft toegewezen voor een bedrag van € 2.168.19. Het hof zal het vonnis in zoverre (derde onderdeel van het dictum, alsmede het vijfde onderdeel voor zover daar staat dat het meerdere wordt afgewezen) vernietigen en opnieuw rechtdoende [verweerder] veroordelen tot een bedrag van (€ 886,78 aan achterstallige termijnen plus € 3.173,48 aan toekomstige termijnen plus € 1.148,40 aan contractuele boete plus € 531,03 aan incassokosten plus € 80,45 aan rente tot 31 mei 2022 zoals berekend in eerste aanleg, is totaal) € 5.820,14, te vermeerderen met rente vanaf 1 juni 2022. Daarbij verdient opmerking dat het hof over het in hoger beroep alsnog toe te wijzen bedrag van € 3.173,48 (toekomstige termijnen) geen wettelijke
handelsrente kan toewijzen omdat artikel 6:119a BW uitsluitend betrekking heeft op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst en niet op andere geldelijke verplichtingen.
6.9
Het hof zal [verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd. De veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, eveneens zoals gevorderd.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2022 voor zover [verweerder] daarin is veroordeeld tot betaling aan Grenke van € 2.168,19, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf de dag van verzuim tot de dag van algehele voldoening (derde deel van het dictum) en voor zover daarbij het méér gevorderde is afgewezen (laatste deel van het dictum), en
in zoverre opnieuw recht doende:
  • veroordeelt [verweerder] tot betaling aan Grenke van een bedrag van € 5.820,14, te vermeerderden met de wettelijke rente (6:119 BW) over € 3.173,48 vanaf 1 juni 2022 en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.646,66 vanaf 1 juni 2022;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • veroordeelt [verweerder] in de kosten van dit hoger beroep, tot op heden aan de kant van Grenke begroot op € 783 aan griffierecht, € 105,31 aan verschotten en € 836 aan salaris advocaat en op € 173 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90 indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, D. Aarts en en F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.