ECLI:NL:GHDHA:2023:1885

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
200.313.120/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en alimentatiekwesties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep inzake een echtscheiding en de daarbij behorende nevenvoorzieningen, waaronder alimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De vrouw, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft een verweerschrift ingediend en tevens een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

De mondelinge behandeling vond plaats op 7 juli 2023, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 2009 zijn gehuwd en gezamenlijk drie minderjarige kinderen hebben. De man heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat de alimentatiebedragen te hoog zijn vastgesteld, terwijl de vrouw betwist dat de man lagere inkomsten heeft dan hij stelt. Het hof heeft de financiële gegevens van beide partijen beoordeeld, waaronder jaarstukken en jaaropgaven, en is tot de conclusie gekomen dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de eerder vastgestelde alimentatie te voldoen.

Het hof heeft de bestreden beschikking voor wat betreft de echtscheiding bekrachtigd, maar de beslissingen over de kinder- en partneralimentatie vernietigd. De man is nu verplicht om € 50,- per maand per kind te betalen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De verzoeken van de vrouw om partneralimentatie zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.313.120/01
zaaknummer rechtbank : C/10/631828
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-189
beschikking van de meervoudige kamer van 6 september 2023 (bij vervroeging)
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet Rotterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.P. Biesbroek te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 11 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 5 oktober 2022 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft geen verweerschrift op het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 11 juli 2022 met bijlagen, ingekomen op 12 juli 2022;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 1 mei 2023, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 21 juni 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 27 juni 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2009 te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
3.3
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ; en
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Deze zaak betreft de echtscheiding met nevenvoorzieningen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij de bestreden beschikking is verder, voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
  • bepaald dat de man € 250,- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna te noemen: kinderalimentatie), met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • bepaald dat de man € 1.000,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering
tot haar levensonderhoud (hierna te noemen: partneralimentatie), met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man is het met die beslissing, voor zover het de echtscheiding en de kinder- en partneralimentatie betreft, niet eens. Hij verzoekt het hof daarom om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen als het hof in goede justitie wenselijk acht.
4.3
De vrouw verweert zich daartegen. Zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten, zo nodig onder verbetering van gronden.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw, in het geval de man zijn hoger beroep tegen de echtscheiding intrekt, de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Daarnaast verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op € 658,-.

5.De motivering van de beslissing

Echtscheiding
5.1
De advocaat van de man heeft het hof ter zitting laten weten dat de man zich inmiddels neerlegt bij de bij de bestreden beschikking door de rechtbank tussen partijen uitgesproken echtscheiding en dat de man inmiddels zelf ook een echtscheiding wenst. Naar het oordeel van het hof brengt dit met zich dat de man geen belang meer heeft bij een (inhoudelijke) behandeling van zijn grief op dit punt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel derhalve bekrachtigen.
5.2
Gelet op het voorgaande, behoeft het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vrouw geen nadere (inhoudelijke) behandeling.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.3
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum is tussen partijen niet in geschil, zodat het hof van diezelfde ingangsdatum, te weten de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, uitgaat.
Behoefte kinderen
Standpunten
5.4
De man voert aan dat de bestreden beschikking is gegeven zonder dat hij in die procedure was verschenen. Er is dientengevolge geen rekening gehouden met de (juiste) (financiële) gegevens van de man, zoals hij die in deze procedure (wel) heeft ingebracht. De kinder- en partneralimentatie zijn daardoor op een te hoog bedrag vastgesteld.
De man stelt dat de behoefte van de kinderen moet worden berekend aan de hand van de gemiddelde beschikbare winst uit zijn onderneming over de jaren 2020, 2021 en 2022, conform de door hem overgelegde jaarstukken 2020, 2021 en 2022, van € 19.309,- per jaar. Aan de zijde van de vrouw moet volgens hem worden uitgegaan van haar jaarinkomen conform de door haar overgelegde jaaropgave 2022 van € 28.662,-. Volgens de man bedraagt de behoefte van de kinderen op basis daarvan € 909,- per maand over het jaar 2022 en geïndexeerd naar het jaar 2023 € 940,- per maand.
5.5
De vrouw voert daartegen verweer. Zij stelt dat bij de berekening van de behoefte van de kinderen aan de zijde van de man moet worden uitgegaan van een gemiddelde beschikbare winst uit onderneming van € 75.000,- per jaar. Dat de man op grond van de jaarstukken van zijn onderneming een lager inkomen zou hebben genoten en geniet, doet daaraan niets af. Zij betwist de inhoud van die jaarstukken, nu haar uit ervaring tijdens het huwelijk bekend is dat de man in werkelijkheid hogere inkomsten heeft genoten en geniet. De man werkt(e) zeven dagen per week van ’s-ochtends vroeg tot ’s-avonds laat en beschikt(e) over grote sommen contant geld. De man heeft ook nagelaten de aanslagen Inkomstenbelasting over te leggen, zodat zijn bij de Belastingdienst bekende inkomen niet kan worden geverifieerd. Daar komt bij dat uit gegevens op onder andere de website van de autorijschool van de man blijkt dat de man hogere uurtarieven hanteert dan door hem in deze procedure zijn voorgehouden. Dit in samenhang gezien met het volgens het CBR aantal dit jaar door de man afgenomen rijexamens (52), acht de vrouw de stelling van de man dat zijn gemiddelde beschikbare winst uit onderneming is beperkt tot het bedrag dat uit de jaarstukken volgt, volstrekt ongeloofwaardig. Daarnaast moet bij de berekening van de behoefte van de kinderen aan de zijde van de vrouw worden uitgegaan van haar jaarinkomen conform de door haar overgelegde jaaropgaven 2021 van in totaal € 15.000,-. De behoefte van de kinderen bedraagt dan € 1.592,- per maand over het jaar 2023.
Oordeel hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Bij het bepalen van de behoefte van de kinderen wordt in beginsel uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het huwelijk. Partijen zijn in januari 2022 (definitief) uiteen gegaan en de man heeft daarop destijds de echtelijke woning verlaten. Het hof zal het netto besteedbaar gezinsinkomen daarom aan de hand van de inkomens van partijen in de periode eind 2021 berekenen.
5.7
Het hof berekent het netto besteedbaar inkomen van de man in de periode eind 2021, aan de hand van de door de man overgelegde jaarstukken 2021, waaruit een beschikbare winst volgt van € 23.003,-, op € 1.850,- per maand. Het hof overweegt daartoe dat de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld en onderbouwd heeft om te kunnen concluderen dat de man hogere inkomsten heeft genoten en geniet dan uit de jaarstukken van de onderneming van de man blijkt. De man heeft de stellingen van de vrouw op dit punt gemotiveerd betwist. Dat de man heeft nagelaten de aanslagen Inkomstenbelasting over te leggen, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende gegevens in het geding gebracht om zijn draagkracht vast te kunnen stellen. Daarnaast heeft de man ter zitting een duidelijke toelichting gegeven over de ingaande en uitgaande geldstromen met betrekking tot zijn onderneming. De man heeft ter zitting erkend dat zijn klanten de door hem aan hen verleende dienst(en) grotendeels contant aan hem voldoen en heeft gesteld dat die ontvangen contante betalingen in de jaarstukken van zijn onderneming zijn verwerkt. Die stelling wordt door de door de man overgelegde jaarstukken ondersteund. Uit de jaarstukken 2021 volgt een banksaldo van € 7.544,-, terwijl het kassaldo € 21.898,- bedraagt. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van een hoger inkomen, althans een hogere beschikbare winst uit onderneming, aan de zijde van de man uit te gaan.
5.8
Het hof berekent het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in de periode eind 2021 als volgt. Het hof is gebleken dat de vrouw sinds april 2021 via verschillende uitzendbureaus voor haar huidige werkgever werkzaam is. Hoewel de vrouw over het jaar 2021 twee jaaropgaven heeft overgelegd, kan het hof aan de hand daarvan niet vaststellen wat het (precieze) inkomen van de vrouw in de periode eind 2021 is geweest. Het inkomen conform de jaaropgaven 2021 omvat een inkomen over slechts een aantal maanden van het jaar 2021 en onduidelijk is welke maanden dat precies zijn. Daarbij heeft de vrouw nagelaten dit en/of de omvang van haar dienstverband(en) en maandinkomen destijds, door middel van het overleggen van bijvoorbeeld salarisspecificaties over de periode eind 2021, nader uiteen te zetten en derhalve nader te onderbouwen. Het hof zal het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in de periode eind 2021 daarom aan de hand van de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2022, met een volledig jaarsalaris van € 28.662,-, berekenen en stelt deze vast op € 2.036,- per maand.
5.9
Bij bovengenoemd inkomen hadden partijen recht op een bedrag van € 261,- per maand aan kindgebonden budget. Het netto besteedbaar gezinsinkomen begroot het hof eind 2021 op € 4.147,- per maand. Op basis hiervan en uitgaande van 6 kinderbijslagpunten becijfert het hof de behoefte van de kinderen in de periode eind 2021 op € 1.008,- per maand, zijnde geïndexeerd naar 2023 € 1.062,- per maand. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Draagkracht man
Standpunten
5.1
De man stelt dat bij de berekening van zijn draagkracht eveneens moet worden uitgegaan van de gemiddelde beschikbare winst uit zijn onderneming over de jaren 2020, 2021 en 2022, conform de door hem overgelegde jaarstukken 2020, 2021 en 2022, van € 19.309,- per jaar. De man meent dat zijn draagkracht dan is beperkt tot € 50,- per maand, op grond waarvan hij de bij de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie niet kan voldoen, maar slechts een kinderalimentatie van € 17,- per maand per kind. De man heeft ter zitting evenwel gesteld financieel in staat te zijn een kinderalimentatie van € 50,- per maand per kind te voldoen en bereid te zijn een dergelijke kinderalimentatie te betalen, zodat het hof die kinderalimentatie wat hem betreft kan vaststellen.
5.11
De vrouw stelt dat bij de berekening van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van een gemiddelde beschikbare winst uit onderneming van € 75.000,- per jaar. Dit op dezelfde grond(en) als door haar ten aanzien van de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van de berekening van de behoefte van de kinderen is aangevoerd.
Oordeel hof
5.12
Het hof overweegt als volgt. Gelet op de ingangsdatum van de kinderalimentatie, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, hetgeen een toekomstige datum betreft, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met zijn huidige inkomen. Het hof zal dat doen aan de hand van de door de man overgelegde jaarstukken 2022, waaruit een beschikbare winst uit onderneming volgt van € 18.353,-. Dit betekent dat het hof ook hier voorbij gaat aan de stelling van de vrouw dat met een hogere beschikbare winst uit onderneming, te weten € 75.000,-, rekening moet worden gehouden. Het hof verwijst op dit punt naar hetgeen hierover onder rechtsoverweging 5.7 is overwogen. Gelet op het voorgaande, becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de man op € 1.478,- per maand.
5.13
Conform de draagkrachttabel 2023 stelt het hof de draagkracht van de man vast op (de minimum draagkracht van) € 50,- per maand (€ 17,- per maand per kind). Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Conclusie
5.14
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de man over onvoldoende draagkracht beschikt om de bij de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie te kunnen voldoen. Gelet op de minimum draagkracht van de man, dient hij zijn volledige draagkracht aan te wenden ter bestrijding van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Nu de man ter zitting heeft aangeboden in plaats van een bedrag gelijk aan de uit de berekening(en) voortvloeiende draagkracht (€ 17,- per maand per kind), € 50,- per maand per kind ter bestrijding van de kosten van de kinderen aan de vrouw te voldoen en heeft gesteld deze bijdrage te kunnen dragen, althans betalen, alsmede dat deze bijdrage door het hof kan worden vastgesteld, zal het hof daarbij aansluiten en beslissen als volgt. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover het de kinderalimentatie betreft vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de door de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen kinderalimentatie bepalen op € 50,- per maand per kind. Het meer of anders op dit punt verzochte zal worden afgewezen.
5.15
Hetgeen partijen ten aanzien van de kinderalimentatie verder naar voren hebben gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan en zal leiden.
Partneralimentatie
5.16
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de kinderalimentatie, stelt het hof vast dat de draagkracht van de man geen ruimte (meer) laat voor het vaststellen van een partneralimentatie. Het hof zal daarom de bestreden beschikking, ook voor zover het de partneralimentatie betreft, vernietigen, en opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de vrouw om een partneralimentatie vast te stellen alsnog afwijzen.
Proceskosten
5.17
Het hof ziet geen aanleiding om de man in de kosten van deze procedure te veroordelen, zoals de vrouw heeft verzocht. Het hof zal dat verzoek dan ook afwijzen en, mede gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.18
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de tussen partijen uitgesproken echtscheiding betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft, en in zoverre, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 50,- per maand per kind;
wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsnog af;
verklaart deze beschikking voor zover het de kinderalimentatie betreft uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.N. Labohm en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. M.N.C. Zuiderwijk als griffier, en is op 6 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.