In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep inzake een echtscheiding en de daarbij behorende nevenvoorzieningen, waaronder alimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De vrouw, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft een verweerschrift ingediend en tevens een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De mondelinge behandeling vond plaats op 7 juli 2023, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 2009 zijn gehuwd en gezamenlijk drie minderjarige kinderen hebben. De man heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat de alimentatiebedragen te hoog zijn vastgesteld, terwijl de vrouw betwist dat de man lagere inkomsten heeft dan hij stelt. Het hof heeft de financiële gegevens van beide partijen beoordeeld, waaronder jaarstukken en jaaropgaven, en is tot de conclusie gekomen dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de eerder vastgestelde alimentatie te voldoen.
Het hof heeft de bestreden beschikking voor wat betreft de echtscheiding bekrachtigd, maar de beslissingen over de kinder- en partneralimentatie vernietigd. De man is nu verplicht om € 50,- per maand per kind te betalen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De verzoeken van de vrouw om partneralimentatie zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.