ECLI:NL:GHDHA:2023:197

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
2200153314
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de strafzaak tegen verdachte wegens handel in cocaïne, wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2014. De verdachte is beschuldigd van het verkopen van grote hoeveelheden cocaïne, wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zich gedurende een periode van tien maanden schuldig gemaakt aan deze feiten. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase van meer dan zeven jaar. In het arrest is rekening gehouden met het afdoeningsvoorstel van de verdachte en het Openbaar Ministerie, waarbij de procesafspraken zijn besproken. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. Het hof heeft geoordeeld dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld, maar heeft de opgelegde straf van 66 maanden gevangenisstraf vernietigd en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 44 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in overweging genomen. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de strafmotivering. Het hof heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf passend is, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001533-14
Parketnummers: 09-754152-12 en 09-765047-13
Datum uitspraak: 9 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij parketnummer 09-754152-12 onder 3 tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging en ter zake van het bij parketnummer 09-754152-12 onder 1 primair, 2 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief en het bij parketnummer 09-765047-13 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-754152-12:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2013, te Roosendaal en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en of een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 maart 2013 tot en met 19 maart 2013 te Roosendaal en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), opzettelijk
  • (via BlackBerry Messenger) contact onderhouden en onderhandelingen gevoerd over de prijs en levering van een hoeveelheid cocaïne en/of
  • (dienaangaande) ontmoetingen gehad en afspraken gemaakt en/of
  • met het oog op de levering van een hoeveelheid cocaïne, een monster en/of een geldbedrag van in totaal EUR 188.500,- uitgewisseld;
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
  • die [slachtoffer], onder valse voorwendselen, in een auto meegenomen en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer] meegenomen naar koffiehuis [naam koffiehuis] en/of
  • (vervolgens) de telefoon(s) van die [slachtoffer] ingenomen en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer] meegenomen naar een (afgesloten) ruimte behorende tot voornoemd koffiehuis en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer] vastgebonden op een stoel en/of
  • (vervolgens) met een hamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op de knieën en/of de voeten en/of tenen, althans op het lichaam van die [slachtoffer] geslagen;
en/of
hij op of omstreeks 12 februari 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf, om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijken als dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een hamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op de knieën en/of de voeten en/of de tenen, althans op het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en of een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade heeft mishandeld, een persoon genaamd [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een hamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) op de knieën en/of de voeten en/of de tenen, althans op het lichaam geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 19 maart 2013, te Roosendaal en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, een geldbedrag van 188.500,- euro, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaak met parketnummer 09-765047-13 (gevoegd):
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2012 tot en met 18 maart 2013 en van 20 maart 2013 tot en met 28 mei 2013 te Amsterdam Zuidoost en/of te Rotterdam en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behalve ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het bij parketnummer 09-754152-12 onder 1 primair, 2 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief en het bij parketnummer 09-765047-13 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, waarbij het hof overigens vaststelt dat, in verband met de in hoger beroep door het Openbaar Ministerie en de verdachte gemaakte procesafspraken, de in eerste aanleg door de verdediging gevoerde verweren expliciet niet zijn herhaald, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw recht worden gedaan.
Strafmotivering
Procesverloop
De onderhavige strafzaak maakt deel uit van de megazaak ‘Sniper,’ waarvan de strafzaken van een aantal medeverdachten op 26 januari 2022 al zijn afgedaan door de innovatiekamer van dit hof. De onderhavige zaak heeft op 23 september 2021 op een regiezitting gestaan van de innovatiekamer van dit hof. De zaak is toen – in overleg met de verdachte en de raadsvrouw – aangehouden en afgesplitst van de zaken van de medeverdachten, zodat deze zaak op de reguliere wijze kon worden afgedaan. De zaak is vervolgens gepland voor een inhoudelijke behandeling op 26 januari 2023. Op 1 januari 2023 werd het hof door de advocaat-generaal geconfronteerd met procesafspraken in de onderhavige zaak, welke afspraken waren ondertekend door de verdachte.
De procesafspraken
De procesafspraken – waarvan op de terechtzitting in hoger beroep een door de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsvrouw ondertekend exemplaar is overgelegd – luiden als volgt:
-
Verdachte heeft geen grieven ten aanzien van de bewezenverklaring zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank Den Haag; Verdachte kan zich vinden in de vaststelling van de bewezenverklaring van de rechtbank;
-
Verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal spreken af dat in deze zaak een straf in de vorm van een gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, passend en geboden is;
-
Verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal zullen deze afspraken bekend maken aan het hof; Zij geven daarbij aan dat zij geen behoefte hebben aan een grondige en volledige inhoudelijke behandeling van de feiten;
-
Verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal leggen bij deze vast dat in het geval het hof overweegt een hogere straf op te leggen, ieder der partijen het hof kan verzoeken alsnog over te gaan tot de grondige en volledige inhoudelijke behandeling van deze strafzaak.
Op de terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal de tweede procesafspraak op één punt aangevuld.
De tweede procesafspraak luidt derhalve als volgt:
-
Verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal spreken af dat in deze zaak een straf in de vorm van een gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden,met aftrek van voorarrest,passend en geboden is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal conform de procesafspraken gerekwireerd, waaraan de raadsvrouw zich – bij wijze van pleidooi – heeft gerefereerd.
Het toetsingskader van de Hoge Raad: Waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
Het hof overweegt hieromtrent in de onderhavige zaak als volgt.
De raadsvrouw van de verdachte was in persoon aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep. De verdachte was niet in persoon aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep vanwege zijn verblijf in het buitenland, maar hij is door het hof gehoord middels een videobelverbinding, bij welke gelegenheid tevens verdachtes identiteit is gecontroleerd aan de hand van een door hem getoond identiteitsbewijs.
Op de terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging aangegeven dat de bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep thans louter zien op de strafmaat. Vervolgens zijn ter terechtzitting de procesafspraken uitvoerig besproken met de verdachte en diens raadsvrouw. Op basis van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Het hof heeft tevens in zijn beraadslagingen betrokken de vraag of in deze zaak, ten gevolge van de hierboven genoemde procesafspraken, de positie van [slachtoffer] als slachtoffer op enigerlei wijze in het gedrang is gekomen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend, aangezien [slachtoffer] op geen enkele manier heeft laten weten op de hoogte te willen worden gehouden van deze strafzaak. Hij heeft (bijgevolg) evenmin aangegeven gebruik te willen maken van het spreekrecht. Ook een vordering tot schadevergoeding heeft hij niet ingediend. Geen van de zojuist genoemde factoren is door de procesafspraken beïnvloed, laat staan veroorzaakt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken (het afdoeningsvoorstel).
Concreet: De strafmotivering in de onderhavige zaak
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich gedurende een periode van tien maanden schuldig gemaakt aan de handel in grote hoeveelheden cocaïne. De handel in cocaïne gaat gepaard met overlast en criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft met voorbijzien aan de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers en aan de doorgaans aan het gebruik gerelateerde vermogenscriminaliteit puur uit winstbejag gehandeld. Van algemene bekendheid is dat de handel in dergelijke
hoeveelheden cocaïne uiterst lucratief is, hetgeen ook blijkt uit het grote geldbedrag (€ 188.500,-) dat na het sluiten van een deal in de auto van een medeverdachte is aangetroffen. In strafverzwarende zin betrekt het hof, met de rechtbank, in zijn overwegingen dat de verdachte cocaïne frequent en in grote hoeveelheden verhandelde, waarbij op uiterst professionele manier werd gewerkt.
Voorts heeft de verdachte, op verzoek van zijn broer, een persoon wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd, waarbij de verdachte het slachtoffer heeft vastgebonden en met een hamer heeft geslagen. Dit alles gebeurde tegen de achtergrond van een verdenking van diefstal van een koffer met hasj. Op verzoek van zijn broer heeft de verdachte op de hiervoor omschreven wijze getracht erachter te komen waar de verdwenen hasj was gebleven. Het hof acht dit uiterst gewelddadige gedrag en de schrikwekkende criminele setting waarin dit plaatsvond zeer ernstig.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder feiten betreffende de Opiumwet, zij het niet recentelijk. Het hof heeft daarnaast ook gezien dat de verdachte bij – weliswaar nog niet onherroepelijk - vonnis van 12 juli 2022 ter zake Opiumwetdelicten is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 8 maanden.
Het hof heeft verder geconstateerd dat in de appelfase sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM. Sinds het instellen van het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank op 10 april 2014 zijn bijna 9 jaren verlopen en is de redelijke termijn daarmee met bijna 7 jaren overschreden. Het hof overweegt hierbij dat er weliswaar op 9 oktober 2015 een regiezitting is geweest, waarbij dertien getuigenverzoeken zijn toegewezen, maar dat aan de andere kant vaststaat dat het dossier op 26 augustus 2019 gereed was voor inhoudelijke behandeling en dat er tot de regiezitting op 23 september 2021 niets meer is gebeurd met de onderhavige zaak, terwijl dat laatste in zijn geheel niet aan de verdediging is te wijten.
Gelet op – onder meer - het tijdverloop sedert het plegen van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en daarmee de ouderdom van de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden, met aftrek van voorarrest, niet langer opportuun is, zeker niet nu dit zou betekenen dat de verdachte in de onderhavige zaak opnieuw gedetineerd raakt. Het hof overweegt daarbij dat beoogde strafdoelen als generale en speciale preventie, en de vergeldingsgedachte die in de bestraffing liggen besloten steeds meer uit beeld raken naarmate de berechting in dit soort oude strafzaken langer duurt.
Gelet op het vorenstaande alsmede op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, en op de straffen die in de eerdere Sniper-arresten zijn opgelegd, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf, zoals vastgelegd in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, een passende straf is.
Het hof is, alles afwegende en in samenhang bezien, in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest -een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 45, 47, 57, 63, 282 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
44 (vierenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door mr. Y.C. Bours, mr. J. Candido en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier
mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 februari 2023.