In deze zaak gaat het om een geschil tussen de zoon van erflater en de tweede echtgenoot van erflater over de hoogte van de vordering die de zoon heeft op de nalatenschap van zijn moeder en de eerste echtgenote van erflater. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 1 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de kantonrechter eerder de vordering van de zoon had vastgesteld op € 639.098,25. De tweede echtgenote van erflater is in de proceskosten veroordeeld. Het hof heeft overwogen dat het de tweede echtgenote zou sieren om in goed overleg met de zoon het erfdeel af te wikkelen. De zaak is ontstaan na de overlijdens van erflaatster op 20 april 2003 en erflater op 2 april 2020. De zoon, [verweerder], heeft zijn vordering op erflater pas na diens overlijden ingediend. Het hof heeft de argumenten van beide partijen tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de kantonrechter op goede gronden de hoogte van het erfdeel heeft vastgesteld. De wettelijke rente is vastgesteld vanaf 2 februari 2021, omdat er geen ingebrekestelling was voor die datum. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met uitzondering van de ingangsdatum van de wettelijke rente, en heeft [verzoekster] in de proceskosten veroordeeld.