Uitspraak
1.Inleiding en samenvatting
2.Het verloop van het geding in eerste aanleg
3.Het geding in hoger beroep
- de advocaat van de moeder en de zoon;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van het vaderschap van een man die zijn zoon eerder had erkend. De zoon, die de Surinaamse nationaliteit heeft, heeft het verzoek ingediend met de stelling dat hij juridische zekerheid wenst over zijn afstamming, wat ook invloed kan hebben op zijn positie met betrekking tot de Nederlandse nationaliteit en verblijfsstatus. Het hof heeft geoordeeld dat de mogelijkheid tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in dit geval niet openstaat, zowel op basis van de letterlijke tekst van de wet als de wetsgeschiedenis. Het hof benadrukt dat er al een familierechtelijke betrekking bestaat door de erkenning van de vader, en dat de juridische verschillen tussen erkenning en gerechtelijke vaststelling niet voldoende relevant zijn om een nieuw verzoek te rechtvaardigen. De zoon heeft geen specifiek en relevant belang aangetoond dat zou rechtvaardigen dat het hof afwijkt van het wettelijk stelsel. De rechtbank had de zoon eerder niet ontvankelijk verklaard, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd, terwijl het verzoek van de zoon alsnog is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.