In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding tussen een man en een vrouw, waarbij de rechtsgeldigheid van hun huwelijk naar Marokkaans recht centraal staat. De man heeft op 11 maart 2022 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 december 2021, waarin het verzoek tot echtscheiding werd afgewezen. De vrouw heeft op 4 juli 2022 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken.
De vrouw was eerder gehuwd met een man, met wie zij op 25 november 1996 is gescheiden. De man en de vrouw zijn op [datum 2] 1996 in Marokko met elkaar gehuwd. De man stelt dat dit huwelijk rechtsgeldig is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om de echtscheiding uit te spreken. De vrouw betwist de rechtsgeldigheid van het huwelijk met de man, omdat zij nog gehuwd zou zijn met haar eerste echtgenoot, wat volgens Marokkaans recht een huwelijksbeletsel oplevert.
Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk van de man en de vrouw naar Marokkaans recht rechtsgeldig is, omdat het eerste huwelijk van de vrouw niet aan de vereisten voldeed. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de echtscheiding uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam ontwricht is. Tevens heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over nevenvoorzieningen schriftelijk uiteen te zetten, met een aanhouding van de verdere behandeling tot 27 januari 2024.