ECLI:NL:GHDHA:2023:2678

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
200.317.255/01 en 200.317.256/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie tussen partijen na hun echtscheiding. De man en de vrouw zijn in 1986 getrouwd en hebben samen twee meerderjarige kinderen. De echtscheiding is op 5 januari 2023 ingeschreven. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 2.874,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moest betalen. De man is in hoger beroep gegaan, waarbij hij verzocht om de partneralimentatie te verlagen naar nihil of maximaal € 1.783,-. Het hof heeft de bestreden beschikking op het punt van de partneralimentatie bekrachtigd, omdat de man onvoldoende draagkracht heeft om een lagere alimentatie te betalen. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.915,- netto per maand, en de man heeft een bruto draagkracht van € 2.574,- per maand.

Daarnaast heeft het hof de verdeling van de huwelijksgemeenschap beoordeeld. De vrouw is de voormalige echtelijke woning toegewezen, onder de verplichting om de helft van de overwaarde aan de man te betalen. De woning moet getaxeerd worden door een makelaar, en partijen moeten de kosten van de taxatie en de notariële overdracht delen. Het hof heeft ook bepaald dat de vrouw een bedrag van € 43.016,39 aan de man moet terugbetalen, wat voortvloeit uit het gebruik van het inkomen van de man na de peildatum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De beslissing van het hof is gebaseerd op de wettelijke bepalingen omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummers : 200.317.255/01 en 200.317.256/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-5351
zaaknummer rechtbank : C/09/616272
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in het incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat mr. D. van den Bout-Kuhlmann te Voorburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.H Remmelink te Zoetermeer,

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 5 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 21 november 2022 een verweerschrift ingediend, tevens houdende incidenteel appel.
2.3
De man heeft op 14 februari 2023 een verweerschrift in het incidenteel appel ingediend, tevens houdende een aanvulling op zijn verzoeken.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het journaalbericht van 31 oktober 2022 van de zijde van de man (met bijlage), ingekomen op 1 november 2022;
- de brief van de zijde van de vrouw (met bijlagen) van 25 september 2023, ingekomen op diezelfde datum;
- de brief van de zijde van de man met een aanvullend verzoek (met bijlagen) van 25 september 2023, ingekomen op diezelfde datum;
- de brief van de zijde van de vrouw (met bijlage) van 26 september 2023, ingekomen op diezelfde datum;
- het journaalbericht van de zijde van de man, houdende een aanvulling op zijn verzoek, van 6 oktober 2023, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.6
Ter zitting hebben de advocaten pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
2.7
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nadien nog nader uit te laten. Na de mondelinge behandeling heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van de zijde van de man, tevens wijziging van zijn verzoek van 19 oktober 2023, ingekomen op diezelfde datum;
  • de brief van de zijde van de vrouw (met bijlage) van 2 november 2023;
  • het journaalbericht van de zijde van de man van 3 november 2023.
2.8
Het hof laat de bijlagen bij de brief van de vrouw van 2 november 2023 buiten beschouwing nu het partijen na de mondelinge behandeling niet meer was toegestaan producties in het geding te brengen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar getrouwd op [huwelijksdatum] 1986 in [huwelijksplaats] .
3.3
Partijen zijn de ouders van de volgende meerderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] .
3.4
De echtscheiding is op 5 januari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, bepaald dat de man € 2.874,- bruto per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
4.2
De man is het niet eens met deze beslissing. De man verzoekt het hof - na wijziging en aanvulling van zijn verzoeken - de bestreden beschikking te vernietigen, met uitzondering van de tussen partijen uitgesproken echtscheiding, en, opnieuw rechtdoende:
I. te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie nihil bedraagt dan wel maximaal € 1.783,- bruto per maand, en wel met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding;
II. te bepalen dat de vrouw aan de man binnen uiterlijk 14 dagen na de beschikking de teveel door hem betaalde partneralimentatie dient terug te betalen;
III. de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen als volgt:
a. aan de man worden toebedeeld de eigendomsrechten van de woning te [adresgegevens] onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op deze woning rustende (restant) hypothecaire geldleningen, met de bepaling dat aan de vrouw wordt uitgekeerd de helft van de overwaarde van de woning, te weten de taxatiewaarde minus de restant hypothecaire geldleningen, te vermeerderen met de aan de vrouw toekomende helft van de waarde van de voornoemde kapitaalverzekering, alsmede te bepalen dat de taxatiekosten en de kosten van de notariële eigendomsoverdracht en de kadasterkosten komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft. De voornoemde woning zal daartoe binnen uiterlijk vier weken na de te wijzen beschikking worden getaxeerd door [makelaar 1] , waarvan de kosten door partijen ieder voor de helft dienen te worden voldaan, aan welke taxatie de vrouw haar onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen;
b. voor het geval de vrouw niet op eerste verzoek wenst mee te werken aan de notariële levering van haar aandeel (50%) in de eigendomsrechten van deze woning aan de man zal de te wijzen beschikking in de plaats treden van de voor de notariële eigendomsoverdracht en levering vereiste toestemming, wilsverklaring, medewerking, en handtekening(en) van de vrouw;
c. indien binnen uiterlijk zes maanden na de te wijzen beschikking mocht blijken dat de man de vrouw niet kan uitkopen, wordt de woning verkocht en in eigendom overgedragen aan een derde, in welk geval aan ieder der partijen toekomt de helft van de netto-verkoopopbrengst (verkoopprijs minus kosten makelaar, verminderd met de restant hypothecaire geldleningen, vermeerderd met de waarde van de kapitaalverzekering eigen woning). De man verzoekt het hof om de vrouw te veroordelen om mee te werken aan de onmiddellijke verkoop en eigendomsoverdracht van de woning door in te stemmen met [makelaar 1] , alle voor verkoop en levering van de woning benodigde stukken op eerste verzoek van de man c.q. de makelaar c.q. de notaris te ondertekenen en de adviezen van de makelaar, waaronder ten aanzien van bezichtigingen, biedingen en de inrichting c.q. het opruimen van de woning op te volgen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de vrouw hiermee in gebreke blijft. Indien partijen niet tot overeenstemming mochten komen over de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen;
d. subsidiair, indien en voor zover het hof de beschikking van de rechtbank in stand mocht laten voor zover de rechtbank daarin heeft beslist dat de eigendomsrechten van de woning te [adresgegevens] worden toebedeeld aan de vrouw, de woning getaxeerd dient te worden door [makelaar 1] in het bijzijn van de man, en wel binnen twee weken na de te wijzen beschikking en zulks uiteraard indien en voor zover de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op deze woning rustende hypothecaire geldlening binnen uiterlijk drie maanden na de te wijzen beschikking, bij gebreke waarvan de woning onmiddellijk in de verkoop dient te worden gebracht bij [makelaar 1] teneinde aan een derde te worden verkocht en in eigendom overgedragen. De man heeft recht op de helft van de overwaarde van de woning, te vermeerderen met de helft van de waarde van de kapitaalverzekering eigen woning per de datum van eigendomsoverdracht, welk totaalbedrag bij toedeling van de woning aan de vrouw binnen uiterlijk twee maanden na de ten deze te wijzen beschikking aan de man dient te zijn overgemaakt. Alle kosten van deze overdracht aan de vrouw, waaronder de notariskosten en de kosten van kadaster, komen voor rekening van de vrouw zonder verrekening met de man;
e. wat de inboedel van de woning [adresgegevens] betreft te bepalen dat aan de man wordt toebedeeld zoals door de man in zijn verweerschrift op het incidenteel appel onder sub II d is omschreven;
f. te bepalen dat aan de vrouw wordt toebedeeld de Kia Picanto tegen de waarde ad € 6.200,- en dat de vrouw daarvoor aan de man het bedrag ad € 3.100,- dient te vergoeden, te voldoen binnen uiterlijk 4 weken na de ten deze te wijzen beschikking;
g tot en met i. (na wijziging) te bepalen dat:
A. de vrouw de volgende bankrekeningen krijgt toebedeeld, waarbij zij de helft van de saldi op 3 augustus 2021 binnen zeven dagen na de beschikking van het hof aan de man moet voldoen:
1. [bankrekening 1] , betaalrekening, ten name van de man en/of de vrouw, saldo op
peildatum 03-08-2021 bedroeg €2.293,45;
2. [betaalrekening 1] , een aan de sub 1 genoemde betaalrekening gekoppelde ING spaarrekening, ten name van de man en/of de vrouw, saldo op peildatum 03-08-2021 bedroeg € 4.057,85;
3. [bankrekening 2] , betaalrekening, ten name van de vrouw, saldo op peildatum 03-08-2021 bedroeg € 200,-;
4. [betaalrekening 2] , een aan de sub 3 genoemde betaalrekening gekoppelde spaarrekening, ten name van de vrouw, saldo op peildatum 03-08-2021 bedroeg € 15.000,62;
5. [betaalrekening 3] , een aan de sub 3 genoemde betaalrekening gekoppelde spaarrekening, ten name van de vrouw, saldo op peildatum 03-08-2021 bedroeg € 817,97;
6. [betaalrekening 4] , een aan de sub 3 genoemde betaalrekening gekoppelde spaarrekening, ten name van de vrouw, saldo op peildatum 03-08-2021 bedroeg € 436,72;
7. [betaalrekening 5] , een aan de sub 3 genoemde betaalrekening gekoppelde spaarrekening, ten name van de vrouw, saldo op peildatum 03-08-2021 bedroeg € 580,98;
8. [betaalrekening 6] , een aan de sub 3 genoemde betaalrekening gekoppelde spaarrekening, ten name van de vrouw, saldo op peildatum 03-08-2021 bedroeg € 10.891,33;
9. [bankrekening 3] , ten name van de vrouw, saldo op peildatum 03-08-2021 bedroeg € 500,-;
B. dat de vrouw aan de man dient te betalen het bedrag van € 60.201,23, althans een zodanig bedrag zoals het hof juist en redelijk acht, te voldoen binnen uiterlijk zeven dagen na de te wijzen beschikking;
j. de vrouw te veroordelen om de man binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking inzage te geven in haar IB-aangifte 2021 op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
k. ten aanzien van de door de man afgesloten beleggingsverzekering bij Centraal Beheer, polisnummer [polisnummer 1] te bepalen dat aan de vrouw toekomt de helft van de waarde per de peildatum 04-08-2021;
te bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden de door hem betaalde premie woonverzekering 2023, derhalve het bedrag van € 528,03.
4.3
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof:
  • opnieuw beschikking te wijzen, en daarbij de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en belastingen zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2022 zo nodig met verbetering van gronden te bekrachtigen;
  • ter zake van de inboedel deze te verdelen zoals verwoord in punt 67-70 van het
verweerschrift in principaal appel;
  • te bepalen dat de bankrekeningen met [bankrekening 4] en [bankrekening 5] zonder verdere verrekening aan de vrouw wordt toegescheiden;
  • te bepalen dat de overige rekeningen aan de vrouw worden toegescheiden onder de
voorwaarde dat de helft van de waarde per peildatum aan de man wordt voldaan;
  • te bepalen dat de uitvaartverzekeringen aan de vrouw worden toegescheiden;
  • te bepalen dat de beleggingsverzekering aan de man wordt toegescheiden onder de
voorwaarde dat de helft van de waarde per peildatum aan de vrouw worden voldaan;
 primair de toedeling van de woning tegen de vastgestelde waarde en de indeplaatsstelling zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2022 zo nodig met verbetering van gronden te bekrachtigen, subsidiair te bepalen dat de woning aan de man wordt toegescheiden en daarbij te bepalen dat de man binnen twee maanden na datum van het in deze te wijzen beschikking moet aangeven dat er door hem een financiering kan worden verkregen, waarbij de vrouw het gebruik mag voortzetten voor zes maanden na dato kennisname van de financiering, waarbij de lasten van de woning per datum beschikking van het hof door de man zullen worden gedragen. Mocht de man het verkrijgen van de financiering niet binnen twee maanden na datum van de te wijzen beschikking kunnen aantonen, de woning alsnog aan de vrouw toe te scheiden.
4.4
De man heeft in zijn verweer op het incidenteel appel verzocht de verzoeken in het incidenteel appel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Partneralimentatie
5.1
De man is in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank over de partneralimentatie. De vrouw heeft zich verweerd. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie bekrachtigen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd. De berekeningen waarnaar wordt verwezen, worden aan deze beschikking gehecht.
Ingangsdatum
5.2
Niet in geschil is dat de ingangsdatum van de partneralimentatie de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is. De echtscheiding is op 5 januari 2023 ingeschreven. Dit betekent dat het hof de draagkracht van de man zal berekenen aan de hand van de belastingtarieven van het jaar 2023, en conform de (nieuwe) forfaitaire rekenwijze van de Landelijke Expertgroep Alimentatie.
Huwelijkse behoefte
5.3
Anders dan de man is het hof van oordeel dat de behoefte van de vrouw moet worden berekend op basis van de hofnorm en niet op basis van een behoeftelijst. De vrouw heeft in eerste aanleg wel een netto behoeftelijst overgelegd waaruit haar feitelijke behoefte ter hoogte van (ten minste) het bedrag van de hofnorm blijkt. De man heeft deze lijst op onderdelen betwist en daarbij met name gesteld dat tijdens het huwelijk met het inkomen aanzienlijk is afgelost op de hypothecaire lening van de echtelijke woning. Wat betreft de discussie over de behoeftelijst van de vrouw is het hof van oordeel dat het in beginsel niet op zijn weg ligt een oordeel te geven over individuele bestedingskeuzes. De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. De man heeft geen omstandigheden gesteld die afwijking van deze norm rechtvaardigen. Het feit dat gedurende het huwelijk veel werd afgelost op de hypotheek vormt naar het oordeel van het hof onderdeel van de welstand van partijen tijdens het huwelijk. De behoefte van de echtgenoten is volgens de hofnorm gelijk aan 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het huwelijk. Partijen hebben in 2021 hun samenleving verbroken, en daarom zal het hof aansluiten bij het inkomen van partijen in 2021.
5.4
De man had in 2021 blijkens zijn jaaropgaaf een inkomen van € 83.890,- bruto. De man had recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Met deze gegevens berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in 2021 op € 4.348,- per maand.
5.5
De vrouw had in 2021 een inkomen van € 3.356,- bruto uit arbeidsongeschiktheidspensioen. Dit blijkt uit de betaalspecificatie van januari 2021. De vrouw had recht op de algemene heffingskorting. Met deze gegevens berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2021 op € 264,- per maand.
5.6
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen was dus (4.348 + 264 =) € 4.612,- per maand. De behoefte van de vrouw in 2021 was dus (60% van 4.612 =) € 2.767,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2023 is de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 2.915,- netto per maand.
De aanvullende behoefte
5.7
De man stelt ook de behoeftigheid van de vrouw ter discussie. Hij stelt dat de vrouw in haar eigen behoefte kan voorzien. Dat blijkt volgens hem uit het feit dat de vrouw sinds september 2022 rondkomt zonder een bijdrage van de man. Sinds september 2022 stort hij zijn inkomen niet meer op de gezamenlijke bankrekening. Volgens de man verwerft de vrouw naast haar arbeidsongeschiktheidspensioen (zwart) inkomen met haar praktijk voor astrologische coaching, astrologie en reiki. Hij stelt dat de vrouw met haar praktijk aan huis ten minste het minimumloon verdient c.q. kan verdienen van € 1.756,20 bruto per maand, en dat zij aldus geen behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De vrouw verweert zich hiertegen. Zij is arbeidsongeschikt en kan dus niet werken. Zij heeft enkel op papier een eigen praktijk. Zij heeft al drie jaar geen consult meer gedaan en voor die tijd deed zij maar zeven à tien consulten per jaar. Ze leeft nu van haar vermogen.
5.8
Het hof is van oordeel dat de man, gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw naast haar arbeidsongeschiktheidspensioen op dit moment nog inkomsten verwerft met haar praktijk, of in het recente verleden heeft verworven. De vrouw heeft voldoende gemotiveerd aangevoerd dat zij niet in staat is eigen betaalde inkomsten te genereren of anderszins verdiencapaciteit heeft. Het hof zal de aanvullende behoefte van de vrouw daarom berekenen aan de hand van haar inkomen uit het arbeidsongeschiktheidspensioen in 2023. Uit de door de vrouw overgelegde inkomensverklaringen van de belastingdienst van 2021 en 2022 blijkt dat de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen ongewijzigd is. Het hof gaat er daarom vanuit dat het arbeidsongeschiktheidspensioen ook in 2023 € 3.356,- bruto per jaar bedraagt. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting. Ook met de belastingtarieven van 2023 berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 264,- per maand. Dat is € 2.651,- minder dan haar huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.915,- per maand. Het hof heeft berekend dat de vrouw daarom een bedrag van € 4.657,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking op het punt van de partneralimentatie te bekrachtigen. De rechtbank heeft bepaald dat de man € 2.874,- per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Dat betekent dat de maximale partneralimentatie die het hof zou kunnen vastleggen € 2.874,- per maand bedraagt.
De draagkracht van de man
5.9
De man stelt ook zijn draagkracht ter discussie. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangesloten bij de door de vrouw gestelde draagkracht van de man, die aan de hand van zijn inkomen in het jaar 2020 is berekend. De man stelt dat zijn draagkracht moet worden berekend aan de hand van zijn inkomen uit 2021, en dat er rekening moet worden gehouden met zijn verplichte eigen risico, zorgverzekeringspremie, de premie voor de beleggingsverzekering voor de aanvulling van zijn pensioengat, zijn woonlasten, de premies voor de uitvaartverzekeringen van de kinderen en zijn advocaatkosten. De vrouw vindt dat de draagkracht van de man terecht is berekend aan de hand van zijn (hogere) inkomen in 2020, en dat er geen rekening moet worden gehouden met de door de man opgevoerde extra lasten, met uitzondering van de premie zorgverzekering.
5.1
Het hof zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van het inkomen van de man in 2022. De man moet per 5 januari 2023 partneralimentatie aan de vrouw betalen. Het hof vindt het daarom onredelijk om van het salaris van 2020 of 2021 uit te gaan. Het hof zal rekenen met het inkomen dat blijkt uit de jaaropgaaf 2022 in plaats van met het meest recente inkomen dat blijkt uit de loonstroken van de maanden mei tot en met augustus 2023, omdat uit de loonstroken van de man niet blijkt welke emolumenten hij in 2023 ontvangt. Wel blijkt uit de cumulatieve onderaan de loonstroken dat hij extra betalingen ontvangt, naast zijn maandelijkse vaste loon. Bij gebrek aan meer gegevens over het inkomen van de man in 2023, gaat het hof er redelijkerwijs van uit dat de man in 2023 een vergelijkbaar jaarsalaris heeft als in 2022.
5.11
Het hof zal, zoals hierboven vermeld, de forfaitaire rekenmethode toepassen. Dat betekent dat het hof in beginsel geen rekening houdt met de werkelijke woonlasten en de fiscale gevolgen van de onverdeelde eigen woning, dat het hof uitgaat van een woonbudget ter hoogte van 30% van het netto besteedbaar inkomen van de man, en dat de meeste door de man opgevoerde lasten al onderdeel zijn van het forfaitaire rekensysteem. Die behoeven daarom geen nadere bespreking. De vrouw heeft gesteld dat in afwijking van dit forfaitaire systeem moet worden gerekend met de werkelijke woonlasten van de man omdat die lager zijn dan het forfaitaire woonbudget. Het hof overweegt hierover als volgt. Voor aanpassing van het woonbudget kan aanleiding zijn als er sprake is van een tekort aan draagkracht en van een duurzaam aanmerkelijk lagere woonlast. Het hof zal eerst berekenen of de man voldoende draagkracht heeft volgens een berekening met het forfaitaire woonbudget.
5.12
Blijkens de jaaropgaaf 2022 had de man in 2022 een fiscaal loon van € 113.379,-. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Uitgaande van deze gegevens berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de man op € 5.546,- per maand.
5.13
Het hof zal voor de bepaling van de draagkracht van de man volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de daarbij behorende draagkrachtformule toepassen: 60% x [NBI - (0,3 x NBI + 1175)].
5.14
De man vindt dat bij de berekening van zijn draagkracht ook nog rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 114,- per maand voor advocaatkosten, zijnde bijzondere lasten waar de formule geen rekening mee houdt. Het hof is met de vrouw van oordeel dat de man deze lasten niet in mindering kan brengen op zijn draagkracht. Volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie kunnen deze kosten alleen ten laste van de draagkracht worden gebracht indien sprake is van een hoge eigen bijdrage ingeval van gefinancierde rechtshulp dan wel een inkomen boven de grens voor gefinancierde rechtshulp alsmede van een beperkte vrije ruimte voor de onderhoudsplichtige zelf. Indien aantoonbaar advocaatkosten zijn gemaakt en er geen liquide middelen zijn of binnen afzienbare termijn te verwachten zijn, beveelt de Expertgroep aan rekening te houden met een bedrag voor noodzakelijke en redelijke kosten voor rechtshulp in de betreffende procedure van maximaal € 1.368,- met een maandlast van maximaal € 114,- gedurende ten hoogste een jaar. Nu er aan de zijde van de man wel liquide middelen (te verwachten) zijn, zal het hof geen rekening houden met de opgevoerde advocaatkosten.
5.15
Daarnaast heeft de man als bijzondere last de premie voor de begrafenisverzekeringen van de meerderjarige kinderen en de premie voor de beleggingsverzekering opgevoerd, welke last de vrouw heeft betwist. Het hof zal geen rekening houden met deze premies nu de man niet heeft onderbouwd waarom deze premies voor moeten gaan op de partneralimentatie.
5.16
De man heeft ook zijn zorgverzekeringspremie en verplicht eigen risico opgevoerd als mee te nemen lasten. Conform het forfaitaire berekeningsmodel zijn deze lasten al verdisconteerd in de draagkrachtformule. Deze lasten zal het hof dus niet apart meenemen.
5.17
Op grond van het voorgaande volgt een draagkracht van de man van afgerond (60% x [5.546 - (1.664 + 1175) =]) € 1.624,- netto per maand. Volgens de berekening van het hof heeft de man een bruto draagkracht van € 2.574,- per maand. Dit betekent dat de man – uitgaande van het forfaitaire woonbudget – onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw in hoger beroep verzochte bijdrage van € 2.874,- per maand te betalen.
5.18
Zoals hiervoor benoemd, vindt de vrouw dat in afwijking van de forfaitaire berekening aan de zijde van de man moet worden uitgegaan van een lagere woonlast van maximaal € 600,- per maand, omdat de man € 600,- per maand huur betaalt voor zijn verblijf op een woonboot. De woonlasten van de man zijn volgens de vrouw duurzaam aanmerkelijk lager dan het forfaitaire woonbudget. De man heeft dit betwist, en gesteld dat hij daarnaast ook nog € 600,- per maand bijdraagt aan [persoon] , bij wie hij een deel van de week in huis verblijft. De vrouw betwist deze lasten en stelt dat de man deze lasten onvoldoende heeft aangetoond zodat er geen rekening mee kan worden gehouden. Het hof overweegt hierover als volgt. Nu is gebleken dat de man – uitgaande van het forfaitaire woonbudget – onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte partneralimentatie te betalen, is er een mogelijkheid tot afwijking van het forfaitaire systeem als de man duurzaam aanmerkelijk lagere woonlasten heeft dan het forfaitaire woonbudget. Op basis van de formule komt het forfaitaire woonbudget van de man uit op een bedrag van afgerond € 1.664,- per maand. Het woonbudget omvat niet enkel de kale huur en servicekosten, maar ook alle redelijke lasten voor een woning, waaronder lokale belastingen. De man heeft aangetoond dat hij € 600,- per maand huur betaalt voor de woonboot, en dat hij in 2023 allerlei bedragen overmaakt naar [persoon] . Deze bijdrage is wisselend maar komt blijkens de overgelegde bankafschriften ongeveer neer op € 600,- per keer. Uit de bankafschriften blijkt niet dat de man iedere maand een bijdrage aan [persoon] betaalt. De vrouw heeft gemotiveerd gesteld dat de man duurzaam aanmerkelijk lagere woonlasten heeft dan het forfaitaire woonbudget. De man heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De man heeft onvoldoende inzage gegeven in zijn werkelijke woonlasten. Het hof ziet daarom aanleiding om in deze af te wijken van het in de formule opgenomen woonbudget, maar het hof kan niet vaststellen wat de werkelijke woonlasten van de man precies zijn. Uitgaande van de berekening met het forfaitaire woonbudget heeft de man een draagkracht van € 2.574,- per maand. Dit is niet veel minder dan de door de vrouw verzochte en door de rechtbank vastgelegde partneralimentatie van € 2.874,- per maand. Het hof gaat er daarom van uit dat de man de bijdrage van € 2.874,- per maand kan betalen. Het hof zal de bestreden beschikking op het punt van de partneralimentatie daarom bekrachtigen.
Inkomensvergelijking
5.19
Omdat de man stelt dat de vrouw bij toekenning van partneralimentatie mogelijk meer vrij te besteden overhoudt dan hij, ziet het hof aanleiding een inkomensvergelijking te maken. Dat betekent dat wordt berekend bij welke partneralimentatie de man en de vrouw ongeveer een vergelijkbaar netto besteedbaar inkomen zouden hebben. Als de onderhoudsgerechtigde na betaling van de berekende partneralimentatie een hoger inkomen zou hebben dan de uitkomst van die som, wordt de partneralimentatie naar beneden bijgesteld. Uit de berekening van het hof blijkt dat de man en de vrouw pas bij een partneralimentatie van € 4.447,- per maand een vergelijkbaar netto besteedbaar inkomen hebben. De man is dus niet slechter af dan de vrouw bij betaling van de partneralimentatie van € 2.874,- per maand. De inkomensvergelijking biedt dus geen reden om de partneralimentatie omlaag bij te stellen.
Terugbetalingsverplichting
5.2
De man heeft in het principaal hoger beroep verzocht te bepalen dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie aan hem moet terugbetalen. Nu het hof de bestreden beschikking op het punt van de partneralimentatie zal bekrachtigen is er van een eventuele terugbetalingsverplichting geen sprake. Dit onderdeel behoeft daarom geen verdere bespreking en dit verzoek van de man zal worden afgewezen.
Vaststellen verdeling
5.21
Partijen zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Het verzoekschrift tot echtscheiding in eerste aanleg is op 3 augustus 2021 ingediend. Dat betekent dat de peildatum voor de samenstelling en omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap 3 augustus 2021 is. Partijen hebben verklaard het daarover eens te zijn.
5.22
Partijen hebben over en weer verzoeken gedaan over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Het hof zal de verdeling per onderwerp beoordelen.
De woning aan [adresgegevens]
5.23
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de voormalige echtelijke woning aan de vrouw toebedeeld voor de waarde van € 301.000,- met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en onder de verplichting de helft van de overwaarde aan de man te voldoen. De vrouw is in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf maanden na de bestreden beschikking aan te tonen dat zij dit bedrag kan financieren.
5.24
De man heeft gegriefd tegen de vaststelling van de verdeling van de echtelijke woning. Hij grieft tegen de toedeling van de woning aan de vrouw, tegen de peildatum voor de waardering van de woning, tegen de vastgestelde waarde van de woning van € 301.000,- en tegen de financieringstermijn. Hij wil dat de woning getaxeerd wordt, en dat de woning aan hem wordt toegedeeld onder betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw. Als de woning toch aan de vrouw wordt toegedeeld, dan wil hij dat zij een termijn van drie maanden krijgt om de financiering rond te krijgen, en als dat niet lukt, vindt hij dat de woning onmiddellijk aan een derde moet worden verkocht. De vrouw is het hier niet mee eens. Zij vindt dat de woning terecht aan haar is toegedeeld en dat de waarde van de woning op correcte wijze is vastgesteld. Dat de woning ten tijde van het hoger beroep meer waard is geworden door tijdsverloop mag volgens de vrouw geen rol spelen. De peildatum voor de waardering van de woning kan volgens de vrouw niet wijzigen door het hoger beroep.
5.25
Het hof zal de woning aan de vrouw toedelen, tegen een door een taxateur per de datum van deze beschikking vast te stellen waarde, met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en onder de verplichting om de helft van de overwaarde aan de man te betalen, met een financieringstermijn van vier maanden. De helft van de overwaarde is de taxatiewaarde minus de op de datum van deze beschikking resterende hypothecaire geldleningen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
5.26
Het hof zal de woning aan de vrouw toedelen omdat de vrouw sinds eind 2018 alleen in de woning woont. De man woont sindsdien elders. Daarnaast lijkt de vrouw de woning te kunnen financieren. De man heeft geen andere redenen aangevoerd waarom de woning onder deze omstandigheden toch aan hem moet worden toegedeeld in plaats van aan de vrouw.
5.27
Het hof zal bepalen dat de woning moet worden getaxeerd tegen de datum van deze beschikking. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wijzigt de peildatum voor de waardering naar de datum van de beschikking van het hof, wanneer in hoger beroep de toedeling opnieuw aan de orde wordt gesteld. Dit geldt ook als het hof de beslissing van de rechtbank over de toedeling bekrachtigt (zie bijvoorbeeld HR 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7205 en HR 23 november 2007 ECLI:NL:HR:2007:BB6176, herhaald in HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722 r.o. 3.4).
5.28
De woning moet worden getaxeerd door [makelaar 2] , en de man mag daarbij aanwezig zijn. De man heeft deze makelaar tijdens de mondelinge behandeling bij het hof voorgesteld, en de vrouw is daarmee akkoord gegaan. De vrouw is niet akkoord met de aanwezigheid van de man bij de taxatie omdat zij de woning als haar privésfeer beschouwt. Het hof vindt het echter wel redelijk dat de man bij de taxatie aanwezig mag zijn omdat partijen verschillende belangen hebben bij de taxatie.
5.29
Het hof zal bepalen dat partijen de kosten van de taxatie, de kosten van de notariële eigendomsoverdracht en de kadasterkosten ieder voor de helft moeten betalen. Anders dan de vrouw, ziet het hof geen reden om te bepalen dat de man de taxatiekosten voor zijn rekening moet nemen. Deze dienen bij helfte te worden voldaan.
5.3
Het hof zal bepalen dat de vrouw vier maanden de tijd krijgt om de financiering te regelen onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en met betaling van de helft van de overwaarde aan hem. Tevens zal het hof bepalen dat de woning alsnog aan de man wordt toegedeeld indien de vrouw niet binnen vier maanden in staat is om de toedeling aan haar, met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en betaling van de helft van de overwaarde aan de man, te financieren. In dat geval zal de man vier maanden de tijd krijgen om de financiering te regelen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en met betaling van de helft van de overwaarde aan haar. Indien ook de man de financiering niet binnen vier maanden rond krijgt, moet de woning alsnog aan een derde worden verkocht. Ook in dat geval zal de taxatie en verkoop van de woning in opdracht moeten worden gegeven aan [makelaar 2] . Het hof verwijst naar het spoorboekje voor de verkoop van de woning aan een derde, zoals opgenomen in het dictum van deze beschikking.
5.31
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat zij, in het geval de woning aan de man wordt toegedeeld, nog zes maanden in de woning mag blijven wonen vanaf het moment waarop de man de financiering rond heeft. Zij stelt dat zij in dat geval tijd nodig heeft om een andere woning te zoeken. De man heeft zich hiertegen verweerd. Het hof zal dit verzoek afwijzen, omdat dit verzoek, nu dit betrekking heeft op de periode na afloop van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, geen nevenverzoek is in de zin van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat betekent dat een dergelijk verzoek in deze procedure niet kan worden gedaan. Als het te zijner tijd partijen niet lukt om afspraken te maken over het gebruik van de echtelijke woning kunnen ze zich tot de kantonrechter wenden.
De in de woning aan [adresgegevens] aanwezige inboedel
5.32
Het hof zal de verzoeken van de man en van de vrouw over de vaststelling van de verdeling van de inboedel afwijzen. Het hof kan immers niet vaststellen wat ‘de helft’ is en wat de waarde van de verschillende inboedelgoederen per de peildatum is. De man en de vrouw hebben daartoe beiden onvoldoende onderbouwd. Het hof kan de inboedel dus niet verdelen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
De kapitaalverzekering met polisnummer [polisnummer 2] bij Nationale Nederlanden
5.33
De man heeft verzocht te bepalen dat de waarde van de kapitaalverzekering aan ieder voor de helft toekomt. Uit de in deze procedure overgelegde stukken is echter gebleken dat de kapitaalverzekering reeds is uitgekeerd en is gebruikt voor het aflossen op de hypothecaire schulden. Langs die weg komt de uitkering dus al aan beiden, ieder voor de helft, ten goede. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
Beleggingsverzekering met polisnummer [polisnummer 1] bij Centraal Beheer
5.34
Partijen hebben beiden verzocht de beleggingsverzekering met polisnummer [polisnummer 1] bij Centraal Beheer aan de man toe te delen, onder de verplichting om de helft van de waarde van de beleggingsverzekering aan de vrouw te vergoeden. De waarde van de beleggingsverzekering op de peildatum bedraagt € 23.276,80. De man moet dus € 11.638,40 aan de vrouw betalen. Het hof zal deze verzoeken toewijzen.
De bankrekeningen
5.35
Het hof zal bepalen dat de volgende bankrekeningen aan de vrouw worden toegedeeld, onder vergoeding van de helft van de positieve saldi op de peildatum aan de man:
  • [bankrekening 1] met op 3 augustus 2021 het saldo € 2.293,45 en de daaraan gekoppelde spaarrekening [betaalrekening 1] met op 3 augustus 2021 het saldo € 4.057,85;
  • [bankrekening 3] met op 3 augustus 2021 het saldo € 500,-;
  • [bankrekening 2] met op 3 augustus 2021 het saldo € 200,- en de volgende daaraan gekoppelde spaarrekeningen:
  • [betaalrekening 2] met op 3 augustus 2021het saldo € 15.000,62;
  • [betaalrekening 3] met op 3 augustus 2021 het saldo € 817,97;
  • [betaalrekening 4] met op 3 augustus 2021 het saldo € 436,72;
  • [betaalrekening 5] met op 3 augustus 2023 het saldo € 580,98;
  • [betaalrekening 6] met op 3 augustus 2021 het saldo € 10.891,33.
Partijen zijn het eens over de toedeling van deze bankrekeningen aan de vrouw, en tevens zijn zij het er over eens dat de vrouw de helft van de hierboven genoemde saldi aan de man moet betalen. Dat is in totaal (34.778,92 / 2 =) € 17.389,46. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
5.36
Voor alle duidelijkheid overweegt het hof dat partijen het er tevens over eens zijn dat de saldi op bankrekeningen [bankrekening 4] en [bankrekening 5] , beide ten name van de vrouw, niet in de huwelijksgemeenschap vallen omdat de op 3 augustus 2021 op deze bankrekeningen aanwezige saldi volledig afkomstig zijn uit een onder uitsluiting door de vrouw ontvangen erfenis. Na wijziging van de verzoeken van de man in hoger beroep, omvatten zijn verzoeken ook niet meer de saldi op deze twee bankrekeningen.
De auto (Kia Picanto)
5.37
Het hof zal de Kia Picanto aan de vrouw toedelen tegen de waarde van € 6.200,-, waarbij de vrouw de helft van die waarde, aldus € 3.100,-, aan de man moet vergoeden. Partijen zijn het hier over eens.
De belastingteruggaven en -schulden
5.38
Het hof zal bepalen dat partijen voor zover er belastingteruggaven (zullen) zijn met betrekking tot de huwelijkse periode tot 3 augustus 2021, partijen ieder voor de helft tot die belastingteruggaven gerechtigd zijn, en dat partijen voor zover er belastingaanslagen zijn/komen met betrekking tot de huwelijkse periode tot 3 augustus 2021, partijen daar ieder voor de helft draagplichtig voor zijn. De rechtbank heeft terecht zo beslist. Dat er nog geen belastingaangifte over het jaar 2021 is gedaan en/of er onduidelijkheid bestaat over de belastingaangifte van partijen over het jaar 2021 maakt dit niet anders.
5.39
De man heeft verzocht om de vrouw te verplichten om haar eenzijdige aangifte voor de inkomstenbelasting 2021 over te leggen, onder verbeurte van een dwangsom. Dit verzoek wijst het hof af. De vrouw heeft aangetoond dat zij nog geen aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2021 heeft gedaan. Het hof gaat er overigens wel vanuit dat partijen elkaar over en weer zullen informeren zodra er aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting 2021 beschikbaar zijn.
De op 3 augustus 2021 openstaande creditcardschuld van € 1.376,24
5.4
De man heeft bij zijn verweerschrift op het incidenteel appel verzocht te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de op 3 augustus 2021 openstaande creditcardschuld van € 1.376,24. De vrouw vindt dat de man niet-ontvankelijk is in dit verzoek, omdat hij dit verzoek te laat heeft ingediend. Nu de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verweren tegen dit verzoek acht het hof dit niet in strijd met de goede procesorde. Nu vast staat dat deze creditcard schuld behoort tot de omvang van de op 3 augustus 2021 ontbonden huwelijksgemeenschap, is het hof van oordeel dat het van belang is dat ook hierover een beslissing wordt gegeven.
5.41
Het hof zal bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor deze creditcardschuld. De vrouw heeft het bestaan en de hoogte van de schuld niet betwist.
De begrafenisverzekeringen
5.42
De man en de vrouw hebben ieder verzocht de overeenkomsten betreffende de begrafenisverzekeringen ten behoeve van de drie meerderjarige kinderen van partijen, welke verzekeringen nu op naam van de man staan, aan henzelf toe te delen. Het hof zal net als de rechtbank deze verzoeken afwijzen omdat deze verzekeringen geen goederen zijn maar overeenkomsten die geen actuele in de verdeling te betrekken waarde vertegenwoordigen. De overeenkomsten kunnen dus niet verdeeld worden.
Het na de peildatum gespaarde inkomen op de bankrekeningen van de vrouw
5.43
Het hof zal bepalen dat de vrouw een bedrag van € 43.016,39 aan de man moet terugbetalen. Dat wordt hierna uitgelegd.
5.44
De man heeft zijn inkomen tijdens het huwelijk en tot 2 september 2022 op de gezamenlijke bankrekening van partijen met bankrekeningnummer [bankrekening 1] laten storten. Vanaf de datum van het echtscheidingsverzoek, te weten 3 augustus 2021, is de huwelijksgemeenschap ontbonden en dus is het inkomen niet langer van partijen gezamenlijk. De vrouw heeft allerlei bedragen afkomstig uit het inkomen van de man verplaatst naar andere bankrekeningen alleen op naam van de vrouw, waar de man geen inzicht in en toegang toe had en heeft. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw geen recht had op zijn inkomen, en dat zij in totaal € 60.201,23 aan hem moet terugbetalen, gerekend vanaf de peildatum, te weten 3 augustus 2021. Dit bedrag bestaat volgens de man enerzijds uit een bedrag van € 45.000,- welk bedrag de vrouw na de peildatum vanaf de rekening [bankrekening 1] zou hebben overgemaakt naar haar privébankrekening [bankrekening 2] , en € 15.201,23 welk bedrag de vrouw na de peildatum vanaf de rekening [bankrekening 1] zou hebben gestort op haar privé spaarrekening [betaalrekening 1] . De man vindt dat de vrouw deze bedragen aan hem moet terugbetalen.
5.45
De vrouw verweert zich tegen dit verzoek van de man. Zij erkent dat het inkomen van de man na de peildatum enkel aan de man toebehoort en dat zij het inkomen van de man ook na de peildatum heeft gebruikt. Partijen waren echter nog gehuwd, zodat de man verplicht was aan de vrouw het nodige te verschaffen. De vrouw heeft het inkomen van de man gebruikt om de gezamenlijke vaste lasten van te betalen, maar ook om privélasten van de man te betalen zoals zijn zorgverzekering en de huur van de woonboot waar hij verblijft. Daarnaast heeft zij er ook haar eigen privé vaste lasten van betaald. Zij heeft zelf niet genoeg inkomen om in haar eigen behoefte te voorzien. De vrouw vindt daarom dat zij niet al het geld dat zij heeft overgemaakt naar haar privérekeningen hoeft terug te betalen. Het geld is gedeeltelijk geconsumeerd. De vrouw heeft de saldi van alle op 3 augustus 2021 en op 2 augustus 2022 aanwezige bankrekeningen, met uitzondering van de bankrekeningen waarop destijds haar erfenis is gestort, met elkaar vergeleken, en uitgerekend dat de saldi bij elkaar opgeteld in totaal met € 20.023,99 zijn toegenomen. De vrouw vindt dat partijen naar rato van hun inkomen hebben bijgedragen aan deze waardestijging van het vermogen, en dat daarom ieder naar rato van hun inkomen gerechtigd is tot dit bedrag. Zij vindt dat er moet worden uitgegaan van een ratio van 93% aan de zijde van de man en 7% aan de zijde van de vrouw.
5.46
Partijen zijn het erover eens dat het inkomen van de man na 3 augustus 2021 enkel aan de man toebehoort, en dat de vrouw een terugbetalingsverplichting heeft jegens de man. Zij zijn het er echter niet over eens hoeveel de vrouw moet terugbetalen. Het hof oordeelt als volgt. Dit verzoek houdt voldoende samenhang met de echtscheidingsprocedure nu het gaat om een periode tijdens het huwelijk. Partijen waren in de periode tussen 3 augustus 2021 en 2 september 2022 nog met elkaar getrouwd. Ondanks de ontbinding van de huwelijksgemeenschap per 3 augustus 2021, waren zij op grond van artikel 1:81 BW verplicht elkaar het nodige te verschaffen en waren zij op grond van artikel 1:84 BW ieder nog naar rato van hun inkomen draagplichtig voor de kosten van de huishouding. Nu de man een substantieel hoger inkomen had dan de vrouw, was de man onderhoudsplichtig jegens de vrouw. Partijen hebben nooit berekend en/of bij voorlopige voorziening vastgelegd met welk bedrag de man moest bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Het hof is van oordeel dat het geconsumeerde deel van het inkomen van de man moet gelden als zijn aandeel in de kosten van de huishouding en zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De vrouw hoeft daarom niet het gehele bedrag aan de man terug te betalen. Het hof is van oordeel dat de vrouw geen recht heeft op het deel van het inkomen van de man dat zij op haar privé spaarrekeningen heeft gezet. Dit deel van het inkomen van de man had zij klaarblijkelijk niet nodig om de kosten van de huishouding en haar levensonderhoud van te betalen. De vrouw zal daarom dit deel aan de man moeten terugbetalen.
5.47
Het hof volgt de vrouw niet in de wijze waarop zij heeft berekend wat het saldo van het gespaarde inkomen op 2 september 2022 was. De vrouw houdt in haar berekening namelijk ook rekening met de afname van de saldi van een aantal spaarrekeningen die voor 2 september 2022 al waren opgeheven. Zij heeft niet aangetoond waar die saldi naartoe zijn overgemaakt. Daarnaast heeft de vrouw een van de nieuwe spaarrekeningen ( [spaarrekening 1] ) buiten beschouwing gelaten in haar berekening. Zij stelt dat het saldo op deze spaarrekening volledig afkomstig is van haar inmiddels opgeheven spaarrekening [bankrekening 5] , waarop zij enkel uit erfenis ontvangen gelden (€ 12.427,22) had staan. Ook dit heeft de vrouw niet aangetoond. Nu de vrouw alle informatie en bewijsstukken in haar bezit heeft over de hoogte, en het verloop van de saldi op haar bankrekeningen, en de man geen enkele toegang tot die stukken heeft, rust op de vrouw een verzwaarde stelplicht en had het op haar weg gelegen om inzichtelijk te maken welke saldi afkomstig zijn uit het inkomen van de man, en om dat met relevante bewijsstukken te onderbouwen. Dit was immers de enige manier voor de man om zijn stellingen en verzoeken in deze procedure deugdelijk te kunnen onderbouwen. Nu de vrouw hieraan niet heeft voldaan, gaat het hof er van uit dat de saldi op de na de peildatum geopende spaarrekeningen van de vrouw afkomstig zijn uit het inkomen van de man. Het uit het inkomen van de man gespaarde inkomen ziet er dan als volgt uit:
[spaarrekening 1] € 12.526,64
[spaarrekening 2] € 10.000,-
[spaarrekening 3] € 3.100,01
[spaarrekening 4] € 17.389,74
------------------------------
Totaal: € 43.016,39
Het hof is van oordeel dat de vrouw dit bedrag volledig aan de man moet terugbetalen. Het hof ziet geen reden om uit te gaan van een verdeling naar rato van inkomen. Partijen waren ieder naar rato van hun inkomen verplicht om bij te dragen in de kosten van de huishouding. Voor zover na het betalen van de kosten van de huishouding nog privé inkomen van de vrouw over was, heeft zij dit inkomen als eerste moeten aanwenden voor de kosten van haar eigen levensonderhoud en heeft zij niet onderbouwd dat daarvan vervolgens nog een gedeelte over was. Het hof is daarom van oordeel dat het inkomen van de vrouw niet heeft bijgedragen aan de vermogensgroei op de spaarrekeningen.
5.48
De vrouw stelt tot slot in haar brief van 2 november 2023 dat in ieder geval een bedrag van € 1.476,20 in mindering moet worden gebracht op het bedrag dat zij aan de man moet terugbetalen, zijnde de helft van de hypotheekrente die de vrouw tussen 2 september 2022 en 2 september 2023 heeft betaald. Nu de vrouw deze stelling pas in het laatste processtuk in deze procedure heeft ingenomen, heeft de man hier niet op kunnen reageren. Het hof acht het late formuleren van dit verzoek in strijd met de goede procesorde, en het beginsel van hoor en wederhoor, en zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Vergoeding overige kosten
5.49
De man heeft in zijn verweerschrift op het incidenteel appel verzocht te bepalen dat de vrouw € 88,67 aan hem moet vergoeden wegens het betalen van een dwangbevel gebaseerd op een aanslag gemeentelijke heffingen van 30 juni 2022 en hij heeft bij brief van 25 september 2023 verzocht te bepalen dat de vrouw € 528,03 aan hem moet vergoeden wegens het betalen van de premie woonverzekering 2023. De vrouw heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de late indiening van deze verzoeken.
5.5
Anders dan de vrouw, is het hof van oordeel dat de man wel ontvankelijk is in deze verzoeken. De tweeconclusieregel brengt mee dat grieven, een eisverandering of -vermeerdering, en nieuwe feiten en stellingen in beginsel uiterlijk in de eerste conclusie (in verzoekschriftprocedures het beroepschrift en het verweerschrift) mogen worden aangevoerd. Op deze regel bestaan een drietal uitzonderingen, namelijk in het geval dat (i) de wederpartij ondubbelzinnig met de late indiening heeft ingestemd, (ii) onverkorte toepassing van de regel in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde (zoals bij een apparaatsfout of nieuwe ontwikkelingen van feitelijke of juridische aard), en (iii) de bijzondere aard van de procedure dat meebrengt. Ook voor die uitzonderingsgevallen blijft echter gelden dat toelating van – in dit geval - de eisvermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. Hoewel de man niet heeft gesteld en onderbouwd waarom de late indiening van de verzoeken gerechtvaardigd is, ziet het hof in de stukken dat de nieuwe verzoeken zijn gebaseerd op nieuwe feiten. De man heeft het dwangbevel immers ontvangen op 19 november 2022, dat is na indiening van zijn beroepschrift. De factuur voor de premie woonverzekering heeft hij ontvangen op 9 juni 2023. Ook dit is dus een nieuw feit. Daarnaast hebben deze kosten te maken met de onverdeelde voormalige echtelijke woning, waardoor deze kosten ten gunste van beide partijen zijn gemaakt. De vrouw heeft zich voldoende tegen deze aanvullende verzoeken kunnen verweren, nu de aan de verzoeken ten grondslag liggende stukken eenvoudig te doorgronden zijn en zij ter zitting bij het hof gelegenheid heeft gehad om er op te reageren. Het hof acht deze verzoeken daarom niet in strijd met de goede procesorde.
5.51
Het hof zal bepalen dat de vrouw de helft van de door de man gemaakte kosten voor het dwangbevel en de premie woonverzekering aan de man moet vergoeden, omdat deze kosten zijn gemaakt met betrekking tot de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning. Dat is in totaal € 308,35.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2022 voor zover het de beslissingen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft en in zoverre opnieuw beschikkende;
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast:
  • met betrekking tot de voormalige echtelijke woning [adresgegevens] :
  • de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
 de woning wordt getaxeerd door [makelaar 2] per de waarde op de datum van deze beschikking, in het bijzijn van de man en de vrouw;
 de vrouw dient binnen vier maanden na de datum van deze beschikking aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen en dat de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijk ter hoofde van de hypothecaire geldlening;
 de vrouw dient de helft van de overwaarde aan de man te betalen;
 de over- dan wel onderwaarde wordt tussen de man en de vrouw bij helfte gedeeld en bestaat uit de getaxeerde waarde minus het bedrag van de op de datum van deze beschikking aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
 de kosten van de taxatie, de kosten van de notariële overdracht en de kadasterkosten worden bij helfte gedeeld;
indien de vrouw niet binnen vier maanden na de datum van deze beschikking heeft aangetoond in staat te zijn de overname van de woning te financieren, bepaalt het hof dat de woning aan de man wordt toegedeeld op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
 de man dient binnen vier maanden na de datum van deze beschikking aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen en dat de vrouw zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter hoofde van de hypothecaire geldlening;
 de man dient de helft van de overwaarde aan de vrouw te betalen;
 de over- dan wel onderwaarde wordt tussen de man en de vrouw bij helfte gedeeld en bestaat uit de getaxeerde waarde minus het bedrag van de op de datum van deze beschikking aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
 de kosten van de taxatie, de kosten van de notariële overdracht en de kadasterkosten worden bij helfte gedeeld;
indien ook de man niet binnen vier maanden na de datum van deze beschikking heeft aangetoond in staat te zijn de overname van de woning te financieren, bepaalt het hof dat de woning moet worden verkocht aan een derde, op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
 de woning wordt getaxeerd door [makelaar 2] per de huidige marktwaarde, in het bijzijn van de man en de vrouw;
 de woning wordt te koop gezet bij [makelaar 2] ;
 partijen moeten hun medewerking verlenen aan het maken van foto’s van de woning en wel binnen twee weken na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar;
 partijen moeten hun medewerking verlenen aan het in de woning toelaten van de makelaar en eventuele kopers voor bezichtiging;
 partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
 beide partijen zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan het tekenen van de koopovereenkomst en aan het notariële transport van de woning aan de koper;
 iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning te dragen;
 de hypotheekschuld zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
 de netto-verkoopopbrengst dient gelijkelijk tussen partijen verdeeld te worden;
- deelt de Beleggingsverzekering met polisnummer [polisnummer 1] bij Centraal Beheer aan de man toe, onder de verplichting om € 11.638,40 te weten de helft van de waarde van de beleggingsverzekering aan de vrouw te vergoeden;
- deelt de saldi van de volgende bankrekeningen (voor zover deze nog bestaan) aan de vrouw toe, onder betaling van € 17.389,46, te weten de helft van de saldi op de peildatum, aan de man:
[bankrekening 1] en de daaraan gekoppelde spaarrekening [betaalrekening 1] ,
[bankrekening 3] ,
[bankrekening 2] en de daaraan gekoppelde spaarrekeningen [betaalrekening 2] , [betaalrekening 3] , [betaalrekening 4] , [betaalrekening 5] en [betaalrekening 6] ;
- deelt de auto van het merk Kia, type Picanto toe aan de vrouw onder de verplichting aan de vrouw om € 3.100,-, te weten de helft van de waarde, aan de man te betalen;
- bepaalt dat partijen voor zover er belastingteruggaven (zullen) zijn met betrekking tot de huwelijkse periode tot 3 augustus 2021, ieder voor de helft tot die belastingteruggaven gerechtigd zijn, en dat partijen voor zover er belastingaanslagen zijn/komen met betrekking tot de huwelijkse periode tot 3 augustus 2021, zij daar ieder voor de helft draagplichtig voor zijn;
- bepaalt dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de op de peildatum openstaande credit card schuld van € 1.376,24;
bepaalt dat de vrouw een bedrag van € 308,35 aan de man moet vergoeden;
bepaalt dat de vrouw een bedrag van € 43.016,39 aan de man moet terug betalen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, M.J. van Cleef-Metsaars en mr. A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier, en is op 20 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.