ECLI:NL:GHDHA:2023:2939

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
22-001530-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter Rotterdam inzake vernieling en wederspannigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis. De verdachte was aangeklaagd voor vernieling en wederspannigheid. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het eerste tenlastegelegde feit, terwijl het tweede en derde feit bewezen zijn verklaard. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een taakstraf. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk vernielen van goederen die aan een ander toebehoorden en aan wederspannigheid tegen opsporingsambtenaren. De verdachte had zich verzet tegen zijn aanhouding, wat leidde tot de conclusie dat hij strafbaar was. De straf werd bepaald op 30 uren taakstraf en 15 dagen hechtenis, met een verlenging van de proeftijd van een eerder opgelegde taakstraf. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001530-20
Parketnummers: 10-059205-20 en 10-700078-19 (TUL)
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2020 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats]([geboorteland]) op [geboortedatum],
adres: [woonadres]te[woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis. Daarnaast is een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 5 maart 2020 te Rotterdam, zijn levensgezel, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal,
- de nek/hals, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] vast te pakken en (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer 1] heen en weer te schudden en/of
- de nek/hals/keel van die [slachtoffer 1] vast te pakken en (vervolgens) dicht te knijpen en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan;
2.
hij, op of omstreeks 5 maart 2020 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een tablet (Microsoft) en/of een televisie (Samsung) en/of een telefoon (Iphone X) en/of een stoel en/of een muur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij, op of omstreeks 5 maart 2020 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer opsporingsambtena(a)r(en), [slachtoffer 2]en/of [slachtoffer 3] en/of[slachtoffer 4], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten het aanhouden, vastgrijpen en/of vasthouden van verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van een of meer strafbare feiten, teneinde hem over te brengen naar een plaats van verhoor en hem ten spoedigste voor te geleiden aan een hulpofficier van justitie door (meermalen) zijn armen en/of benen los te trekken en/of zich (meermalen) te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is – met de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 tenlastegelegde
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat vernieling een relatief klachtdelict is, de aangeefster en de verdachte voor de islamitische wet zijn getrouwd en de aangeefster geen klacht heeft ingediend.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 353 jo. artikel 316 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient vernieling te worden aangemerkt als een relatief klachtdelict. Indien de verdachte een niet van tafel en bed of goederen gescheiden echtgenoot van het slachtoffer is, kan vervolging wegens vernieling enkel plaatsvinden op een tegen verdachte gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
De aangeefster heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte en zij zijn getrouwd volgens de Islamitische wetgeving, maar niet voor de Nederlandse wet. Bovendien volgt uit het dossier dat verdachte niet samenwoont met aangeefster. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een niet van tafel en bed of goederen gescheiden echtgenoot in de zin van artikel 316 Sr en is in dit geval geen klacht nodig voor de vervolging van de verdachte wegens vernieling.
Het verweer wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij
,op
of omstreeks5 maart 2020 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een tablet (Microsoft)
en/of een televisie (Samsung)en
/ofeen telefoon (
IphoneiPhoneX)
en/of een stoel en/of een muur, in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde
n, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij
,op
of omstreeks5 maart 2020 te Rotterdam, zich met geweld en
/ofbedreiging met geweld
,heeft verzet tegen
een of meeropsporingsambtena
(a)r
(en
), [slachtoffer 2]en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijn/hun bediening, te weten het aanhouden, vastgrijpen en
/ofvasthouden van verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van
een of meerstrafbare feiten, teneinde hem over te brengen naar een plaats van verhoor en hem ten spoedigste voor te geleiden aan een hulpofficier van justitie door (meermalen) zijn armen en
/ofbenen los te trekken en
/ofzich (meermalen) te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde opsporingsambtena
(a)r
(en
)verdachte trachtte
(n
)te geleiden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde op het subsidiaire standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de vernielde goederen aan hemzelf toebehoorden en hij daarom niet wederrechtelijk heeft gehandeld.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de opsporingsambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat het geweld dat de opsporingsambtenaren tegen de verdachte hebben gebruikt niet noodzakelijk en disproportioneel was.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde als volgt.
Uit de verklaring van de aangeefster die zij tegenover de verbalisant heeft afgelegd, blijkt dat de tablet en de telefoon van de aangeefster zijn. Zij heeft de tablet van de verdachte cadeau gekregen en de telefoon is van haar. Deze verklaring wordt bevestigd door de verklaring van de verdachte dat de aangeefster en hij niet samen wonen en dat zij “eigen huis, eigen spullen” hebben.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde als volgt.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de opsporingsambtenaren. De verdachte kwam agressief over op de opsporingsambtenaren. De opsporingsambtenaren hebben hem medegedeeld dat hij was aangehouden en hebben pas actie ondernomen toen de verdachte duidelijk maakte dat hij niet zou meewerken. Bij de aanhouding heeft de verdachte zich verzet tegen de opsporingsambtenaren en zich zo schuldig gemaakt aan wederspannigheid.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een tablet en een telefoon. Door zo te handelen heeft hij aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendom. Hij heeft met deze spullen gegooid ten overstaan van zijn kind. Dit moet voor het kind beangstigend zijn geweest.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zich met geweld te verzetten tegen opsporingsambtenaren. Dit handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Opsporingsambtenaren moeten ongehinderd door gedrag als dat van de verdachte hun werk kunnen doen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2019 onder parketnummer 10-700078-19 is de verdachte veroordeeld tot, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen vanwege de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is in beginsel gegrond.
Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof van oordeel dat de proeftijd met één jaar moet worden verlengd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 180 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2019 parketnummer 10-700078-19, met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong,
mr. A. de Lange en mr. E.J. van As, in bijzijn van de griffier mr. L.I. Appels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2022.
mr. A. de Lange is buiten staat dit arrest te ondertekenen.