ECLI:NL:GHDHA:2023:2949

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
22-000646-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op het moment van de feiten tussen de 12 en 15 jaar oud was. De tenlastelegging omvatte het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat een pleegkind van de verdachte was. De advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat deze onbetrouwbaar waren. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende steunbewijs was voor de verklaringen van het slachtoffer, onder andere door getuigenverklaringen en de deels bekennende verklaring van de verdachte. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren en heeft een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van in totaal € 11.540,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en de verantwoordelijkheid van de verdachte als pleegvader.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000646-22
Parketnummer: 09-110757-21
Datum uitspraak: 21 maart 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren. Daarnaast is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader is omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 25 november 2007 te Alphen aan den Rijn en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer](geboren [geboortedatum slachtoffer]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het brengen van zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het wrijven over en/of likken van de clitoris van die [slachtoffer];
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 25 november 2007 te Alphen aan den Rijn en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van de vagina en/of borsten van die [slachtoffer] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het laten betasten van zijn, verdachte's, penis door die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
één of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2005 tot en met 25 november 2007 te Alphen aan den Rijn
en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het brengen van zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] en
/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en
/of
- het wrijven over en/of likken van de clitoris van die [slachtoffer];
2.
hij op
één of meerderetijdstip
(pen
)in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 25 november 2007 te Alphen aan den Rijn
en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer] (geboren[geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van de vagina en
/ofborsten van die [slachtoffer] en
/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer] en
/of
- het laten betasten van zijn,
verdachtes, penis door die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en onder 2 (het tweede en derde gedachtestreepje) tenlastegelegde. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster te onbetrouwbaar zijn om voor het bewijs te bezigen. Voorts bevat het dossier onvoldoende steunbewijs en staat het steunbewijs dat er wel is in een te ver verwijderd verband van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst voorop dat verklaringen van slachtoffers in strafzaken zorgvuldig en behoedzaam moeten worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken, waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn.
De eerste vraag die ter beoordeling aan het hof voorligt is de vraag of de verklaring van slachtoffer [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Het slachtoffer heeft in het eerste ‘informatieve gesprek zeden’ op 27 november 2019, bij haar aangifte op 23 december 2019 en bij het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 6 december 2022 telkens op eenzelfde wijze verklaard. Zij heeft duidelijk en consistent verklaard over hetgeen aan seksuele handelingen heeft plaatsgevonden evenals over hetgeen zeker niet heeft plaatsgevonden, namelijk de geslachtsgemeenschap.
De verklaringen zijn bovendien authentiek en gedetailleerd, zo verklaart het slachtoffer onder andere over het klaarkomen na het pijpen (‘
ik moest het doorslikken omdat ik niet wist wat ik er anders mee moest’), en het niet lukken van de geslachtsgemeenschap
(‘Hij probeerde ook echt een keer seks, neuken. Ik was nog te jong, dat paste niet, dus het stopte.’). Ook verklaart ze over niet-gangbare details (
‘wij hadden soort seksregeltjes, een daarvan was dat de man moet de vrouw eerst laten klaar komen en dan de man. (...) Eerst het voorspel, dat was heel belangrijk.’) en dat hij haar ook instrueerde (
‘Hij ging mij dan ook uitleggen hoe je moest vingeren. (...) Hij zei dan, dat plekje moet je stimuleren en dan kom je klaar. Dan kun je klaar komen. Of met een vibrator. Of hoe je er met je vinger moest, dat vertelde hij dan.)
Daarnaast blijkt al vrij snel uit haar verklaringen wat er is gebeurd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, worden de gebeurtenissen niet groter gemaakt, zij blijft consistent verklaren.
Gelet op het voornoemde acht het hof de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige, zoals het slachtoffer, ook niet als de rechter deze verklaring op zich betrouwbaar zou achten. Volgens de Hoge Raad strekt deze bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
In het dossier bevindt zich voldoende steunbewijs voor de verklaringen van het slachtoffer. Zo wordt haar verklaring allereerst in grote lijnen ondersteund door de (deels) bekennende verklaring van de verdachte. Ook vindt haar verklaring steun in de verklaring van getuige [getuige 1], de partner van de verdachte, die bijvoorbeeld verklaart het slachtoffer en de verdachte wel eens samen te hebben zien liggen in bed. Daarnaast komt de verklaring van getuige en vriendin van het slachtoffer [getuige 2] in belangrijke mate overeen met de inhoud van de aangifte van het slachtoffer. Die overeenkomsten betreffen niet alleen de periode en de plekken waar het misbruik plaatsvond, maar ook de concrete handelingen die wel of juist niet volledig hebben plaatsgevonden, zoals geslachtsgemeenschap.
Gelet op het hiervoor overwogene verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Gedurende een periode van bijna 3 jaren heeft de verdachte zich meerdere keren schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn pleegkind. Daarbij is sprake geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Het slachtoffer is het pleegkind van de verdachte. Een kind, en in het bijzonder een pleegkind, behoort zich veilig en beschermd te voelen in het gezinsverband waarin het is opgenomen. Het slachtoffer was ten tijde van de gepleegde feiten 14 en 15 jaar en zij is doof. De verdachte heeft het slachtoffer, een zeer kwetsbaar kind, de veiligheid die hij haar, als pleegvader, had moeten bieden niet geboden, maar heeft, integendeel, in een situatie waarin het slachtoffer aan zijn zorg was toevertrouwd, misbruik gemaakt van deze afhankelijkheidspositie en geen weerstand kunnen bieden aan zijn eigen lustgevoelens. De verdachte heeft zich volgens zijn verklaring ter terechtzitting het laakbare karakter van zijn handelingen ingezien vanaf het begin dat dit gedrag gebeurde, maar hij praatte dat voor zichzelf recht door zich wijs te maken dat het slachtoffer er plezier aan beleefde. Pas nadat het slachtoffer zelf had aangegeven dat zij het niet meer wilde is het misbruik gestopt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 februari 2023 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voorts houdt het hof rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies van 25 november 2021 waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van de pleegperiode onvoldoende besef had van de schadelijkheid van zijn handelen. De reclassering acht de kans op recidive laag. Verdachte is reeds (vrijwillig) in behandeling geweest en zijn werk, een stabiele financiële situatie en zijn relatie zijn beschermde factoren. De reclassering adviseert oplegging van bijzondere voorwaarden.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 53.400,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 26.540,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.540,00 aan materiële schade is geleden, bestaande uit het wettelijk verplichte eigen risico van € 385,00 per jaar over een periode 4 jaren (2017 tot en met 2020). Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en de bewezenverklaarde feiten onvoldoende is onderbouwd. Het hof zal de verdachte voor dit gedeelte van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vast staat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 11.540,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.540,00 (elfduizend vijfhonderdveertig euro) bestaande uit € 1.540,00 (duizend vijfhonderdveertig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.540,00 (elfduizend vijfhonderdveertig euro) bestaande uit € 1.540,00 (duizend vijfhonderdveertig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 92 (tweeënnegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2021 en van de immateriële schade op 25 november 2007.
Dit arrest is gewezen door
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, mr. G.C. Haverkate en mr. H. Steenhuis, in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 maart 2023.
Mr. C. Rietdijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.