[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 januari 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2018 te Voorschoten tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een handtas met daarin (onder andere) een geldbedrag van 60.000 euro en/of een mobiele telefoon (Iphone 6) en/of meerdere passen/kaarten (oa bankpassen, creditcard, identiteitskaart, ziekenfondspas) en/of een portemonnee (met daarin oa 25 euro) en/of autopapieren (van een Peugeot 207), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- met kracht trekken aan de handtas en/of de linkerarm van die [slachtoffer 1] en/of
- ( daarbij) roepen/schreeuwen van de volgende woorden: "het geld, het geld!!", althans soortgelijke woorden, en/of
- tonen van en/of dreigen met een taser, althans een soortgelijk voorwerp, aan/van die [slachtoffer 2] en/of
- met een arm omklemmen van het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of (daarbij) met een hand snoeren van de mond van die [slachtoffer 2] en/of
- het met kracht geven van een duw aan die [slachtoffer 2], waardoor deze [slachtoffer 2] ten val kwam;
subsidiair, althans indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer onbekende perso(o)n(en) op of omstreeks 13 december 2018 te Voorschoten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een handtas met daarin (onder andere) een geldbedrag van 60.000 euro en/of een mobiele telefoon (Iphone 6) en/of meerdere passen/kaarten (oa bankpassen, creditcard, identiteitskaart, ziekenfondspas) en/of een portemonnee (met daarin oa 25 euro) en/of autopapieren (van een Peugeot 207), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekende perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- met kracht trekken aan de handtas en/of de linkerarm van die [slachtoffer 1] en/of
– (daarbij) roepen/schreeuwen van de volgende woorden: "het geld, het geld!!", althans soortgelijke woorden, en/of
- tonen van en/of dreigen met een taser, althans een soortgelijk voorwerp, aan/van die [slachtoffer 2] en/of
- met een arm omklemmen van het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of (daarbij) met een hand snoeren van de mond van die [slachtoffer 2] en/of
- het met kracht geven van een duw aan die [slachtoffer 2], waardoor deze [slachtoffer 2] ten val kwam,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 13 december 2018 te Voorschoten en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door de (vlucht)auto te besturen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die is doorgebracht in voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof – anders dan de eerste rechter – tot een bewezenverklaring komt van het subsidiair ten laste gelegde.
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
één of meeronbekende perso
(o)n
(en
)op
of omstreeks13 december 2018 te Voorschoten, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heefthebbenweggenomen een handtas met daarin (onder andere) een geldbedrag van 60.000 euro en
/ofeen mobiele telefoon (Iphone 6) en
/ofmeerdere passen/kaarten (oa bankpassen, creditcard, identiteitskaart, ziekenfondspas) en
/ofeen portemonnee (met daarin oa 25 euro) en
/ofautopapieren (van een Peugeot 207),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekende perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte,welke diefstal werd
voorafgegaan en/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldbestond
(en)uit het
- met kracht trekken aan de handtas en
/ofde linkerarm van die [slachtoffer 1] en
/of
– (daarbij) roepen/schreeuwen van de volgende woorden: "het geld, het geld!!",
althans soortgelijke woorden,en
/of
- tonen van en
/ofdreigen met een taser
, althans een soortgelijk voorwerp,aan/van die [slachtoffer 2] en
/of
- met een arm omklemmen van het hoofd van die [slachtoffer 2] en
/of (daarbij
)met een hand snoeren van de mond van die [slachtoffer 2] en
/of
- het met kracht geven van een duw aan die [slachtoffer 2], waardoor deze [slachtoffer 2] ten val kwam,
tot en/ofbij het plegen van welk misdrijf verdachte op
of omstreeks13 december 2018
te Voorschoten en/of eldersin Nederland opzettelijk gelegenheid
, middelen en/of inlichtingenheeft verschaft en
/ofopzettelijk behulpzaam is geweest door de (vlucht)auto te besturen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De advocaat-generaal heeft zich - kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de verdachte vaag en niet aannemelijk zijn en dat, wat hem betreft ten onrechte, de rechtbank te ver mee is gegaan in het verhaal van de verdachte. Op grond van de feiten en omstandigheden, met name de omstandigheid dat de auto die de verdachte bestuurde heeft stilgestaan bij het bankgebouw in Den Haag, bij welke bank het slachtoffer [slachtoffer 1] op dat moment contant 60.000 euro heeft opgenomen en vervolgens achter de auto van de slachtoffers is aangereden tot aan de woning in Voorschoten, alwaar kort daarna de beroving heeft plaatsgevonden, leidt de advocaat-generaal af dat de verdachte er op zijn minst rekening mee had moeten houden dat er iets naars zou gebeuren en dat er wel degelijk sprake was van voorwaardelijk opzet van de verdachte op het gronddelict. De advocaat-generaal stelt zich dan ook op het standpunt dat de verdachte veroordeeld kan worden voor medeplichtigheid aan de tenlastegelegde straatroof.
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het vonnis van de rechtbank dient te worden bevestigd. De verdachte is terecht vrijgesproken omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen, dan wel aan de medeplichtigheid van de straatroof. De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij met twee jongens had afgesproken dat hij hen op 13 december 2018 heen en weer zou rijden naar de buurt van Wassenaar om spullen op te halen en terug te brengen en dat hij daar € 100,00 voor zou krijgen, en dat hij verder van niets wist. De raadsman is dan ook van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op het gronddelict, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 december 2018 hebben [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en haar zoon [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) aangifte gedaan van diefstal met geweld. [slachtoffer 1] is daarbij beroofd van haar tas met daarin (onder andere) een mobiele telefoon, een portemonnee en een contant geldbedrag van 60.000,- euro.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden op 13 december 2018 een afspraak bij de ABN AMRO bank, bij het filiaal op de [straat 1] te Den Haag om een geldbedrag van 60.000,- euro in contanten op te nemen. Dat hadden zij van tevoren met de ABN AMRO bank afgesproken. Omstreeks 09:10 uur hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de auto, een zwarte Skoda Octavia met kenteken [kenteken 1], geparkeerd in de parkeergarage onder de bank en zijn vervolgens met de lift naar boven gegaan het bankgebouw in. Na ontvangst en telling van het geldbedrag heeft [slachtoffer 1] de enveloppen met geld, bevattende in totaal 6 bundels van € 10.000,--, in haar tas gestopt en zijn zij met dezelfde lift teruggegaan naar de garage. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij omstreeks 9:59 uur met eerdervermelde auto zijn vertrokken uit de parkeergarage. [slachtoffer 2] bestuurde de auto. Hij is vervolgens via de [straat 1], het Zuid Hollandplein en de Rijksstraatweg N44 richting Voorschoten gereden. Ter hoogte van de [straat 2], op de Rijksstraatweg N44 is hij rechtsaf gegaan, de [straat 2] op. Bij de rotonde heeft hij de derde afslag genomen, de [straat 3] op. Tenslotte is hij aan het einde van de [straat 3] linksaf geslagen, de [straat 4] op, alwaar zij omstreeks 10:16 uur aankwamen bij de woning van [slachtoffer 1] in Voorschoten.
Op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de auto uitgestapt waren – zij stapten tegelijkertijd het voertuig uit - zag [slachtoffer 1] ineens twee personen aan komen rennen vanuit de richting van de [straat 3]. Eén van de personen rende richting [slachtoffer 1] en de ander richting [slachtoffer 2]. De persoon die bij [slachtoffer 1] stond riep: ‘het geld, het geld’ en begon direct aan haar tas te trekken. Hij bleef hard aan haar tas trekken en trok ook aan haar linkerarm, waardoor zij de tas wel moest loslaten en waarna deze persoon er direct vandoor ging in de richting van waar hij gekomen was.
De andere persoon had een taser in zijn rechterhand en rende richting [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] hoorde het geluid van een taser en zag daarbij lichte flitsen. Op het moment dat de persoon bij [slachtoffer 2] was, werd [slachtoffer 2] direct door hem in een hoofdklem gepakt, waarbij de rechterarm om het hoofd van [slachtoffer 2] werd geklemd en werd geprobeerd zijn mond met een linkerhand te snoeren. Tijdens de worsteling is de bril van [slachtoffer 2] afgeslagen. Nadat hij werd losgelaten kreeg [slachtoffer 2] een harde duw waardoor hij ten val kwam. Hij zag dat de beide personen wegrenden. Later heeft [slachtoffer 2] gezien dat er twee gaatjes in zijn – pas nieuwe – jas zaten, waarvan hij vermoedde dat die door de taser van één van de daders zijn veroorzaakt.
De personen gingen er met de tas van [slachtoffer 1] vandoor in de richting van de [straat 3] te Voorschoten. [slachtoffer 2] is achter hen aan gerend en zag op de hoek van de [straat 3] en de [straat 4] de twee personen aan de achterzijde van een auto instappen: een grijze auto van het merk Opel met kenteken [kenteken 2], waarna de auto wegreed.
Blijkens onderzoek door het Real Time Intelligence Center (RTIC) stond de Opel op naam van [vader vriendin verdachte]. Het voertuig kwam in enkele registraties voor waar de bestuurder van de auto toen de verdachte betrof. Voorts was bekend dat de verdachte een relatie had met de dochter van [vader vriendin verdachte], de tenaamgestelde van de Opel.
Kort na het voorval, rond 11:00 uur, zag verbalisant [verbalisant] op de kruising Veurseweg met de Karel Doormanstraat te Voorschoten, een persoon op een bankje zitten die na controle de verdachte bleek te zijn. Hij droeg twee autosleutels bij zich, waarvan een na nader onderzoek bleek te horen bij de Opel Astra met kenteken [kenteken 2]. De verdachte vertelde dat hij een afspraak had met een vrouw en op haar wachtte; de verbalisant hoorde hem ook zeggen dat hij niet met een auto was gekomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij woensdagavond, 12 december 2018 met twee jongens die hij alleen van gezicht kent, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], had afgesproken. [medeverdachte 1] vroeg de verdachte om hem op 13 december 2018 “heen en weer te brengen” naar Wassenaar. Hier zou hij € 100,- voor krijgen. De verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 13 december 2018 rond 09:00 uur opgehaald bij het Zuiderpark. [medeverdachte 1] zei dat hij alleen iets moest ophalen en dat hij hem alleen even daarheen moest brengen. Van [medeverdachte 1] moest hij richting Wassenaar rijden en hij kreeg gaandeweg van hem verdere instructies hoe hij moest rijden. Ze zijn met een omweg gereden.
In de buurt van het Malieveld moest hij ongeveer 10 minuten of een kwartier stoppen omdat [medeverdachte 2] een adres moest vragen. In Voorschoten zijn de jongens kort uitgestapt en weggelopen en een minuut later rennend teruggekomen terwijl ze naar de verdachte riepen ‘Rijden! Rijden!’. Hij heeft de twee jongens vervolgens uit de auto gegooid omdat hij voelde dat het niet klopte wat er gebeurde. De verdachte verklaart geen aandeel te hebben gehad in hetgeen is gebeurd, maar zou er door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn ingeluisd.
Vast staat dat op 13 december 2018 door twee personen in vereniging een straatroof is gepleegd, waarbij de goederen zoals weergegeven in de tenlastelegging zijn weggenomen. De vraag die aan het hof ter beantwoording voorligt, is of de verdachte een dusdanige rol heeft gehad bij die straatroof, dat hem daarvan een strafrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat tussen de verdachte en de daders van de straatroof sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, dat er sprake is van medeplegen, zodat hij van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte wel medeplichtig was aan de op 13 december 2018 gepleegde straatroof overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48 aanhef en onder 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoefte niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Ingeval het voorwaardelijk opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Het hof overweegt als volgt.
Afgaande op zijn verklaringen zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg, wist de verdachte dat hij met zijn auto naar Wassenaar moest rijden omdat twee personen die hij naar eigen zeggen alleen van gezicht kende, daar iets moesten ophalen. Hij heeft deze personen met de auto van de vader van zijn vriendin opgehaald bij het Zuiderpark te Den Haag. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen op pagina 177 van het dossier heeft de telefoon van de verdachte rond 09:22 uur zendmasten in Delft aangestraald en rond 09:38 en 09:39 uur zendmasten in Den Haag. Om 10:26 uur straalt de telefoon van de verdachte een zendmast in Voorschoten aan. De verdachte en de verbalisanten hebben aan de hand van deze gegevens en kijkend op de kaart vastgesteld dat de verdachte ten noorden van het Malieveld te Den Haag, in de Nassaubuurt, heeft stilgestaan. Op camerabeelden van de kruising [straat 5] met de [straat 1] is te zien dat de Skoda Octavia van [slachtoffer 1] en haar zoon om 10:04:08 uur in beeld komt en dat het voertuig vanaf de [straat 1] linksaf de [straat 5] oprijdt. Op de camerabeelden is voorts te zien dat direct achter deze Skoda Octavia een grijze Opel Astra rijdt die overeenkomt met de auto waarin de verdachte reed. De auto met daarin de slachtoffers en de Opel Astra met daarin de verdachte en de twee personen die hij vervoerde zijn vervolgens gelijktijdig aangekomen bij het huis van [slachtoffer 1], zo volgt uit de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Gelet op hetgeen hiervoor weergegeven, kunnen de twee personen die door de verdachte werden vervoerd, worden aangemerkt als de twee personen die de slachtoffers hebben beroofd en heeft de verdachte deze personen zowel voorafgaand aan deze beroving als erna vervoerd. Het hof stelt vast dat het de daders van de straatroof van meet af aan te doen was om het aanzienlijke geldbedrag wat kort daarvoor door [slachtoffer 1] contant bij de bank was opgenomen. Het is anders niet verklaarbaar waarom een oudere dame, in een rustige woonwijk, op een vroeg tijdstip direct na het verlaten van haar auto wordt overvallen waarbij wordt geroepen: “Het geld, het geld”. Als de daders wisten dat zij over een aanzienlijk geldbedrag in contanten beschikte, kan het niet anders dan dat zij ook informatie hadden over de afspraak van [slachtoffer 1] bij het bankfiliaal van ABN-AMRO. Onder deze omstandigheden concludeert het hof dat het geen toeval was dat de verdachte en de daders van de beroving 10 tot 15 minuten hebben stilgestaan in de buurt van het bankgebouw. Nu de auto van de slachtoffers direct na het vertrek uit de parkeergarage over een aanzienlijke afstand, te weten van Den Haag naar Voorschoten, is gevolgd door de auto die de verdachte bestuurde én bekend was dat [slachtoffer 1] de bank verliet in het bezit van een aanzienlijk geldbedrag, kan het niet anders dan dat de verdachte en zijn mededaders gewacht hebben op het moment dat de auto met daarin [slachtoffer 1] en haar zoon uit de parkeergarage kwam met het doel deze auto te volgen tot de woning van [slachtoffer 1]. Het hof overweegt voorts dat het moment waarop de auto met daarin de daders van de straatroof zou arriveren bij de woning van [slachtoffer 1], cruciaal was. Zij moesten immers het moment benutten dat [slachtoffer 1] uit de auto zou stappen met het zojuist opgenomen geldbedrag, vóórdat zij haar huis binnenging. Onder deze omstandigheden, kan het niet anders dan dat de verdachte de instructie heeft gekregen om de auto van de slachtoffers te volgen. Het is naar het oordeel van het hof niet mogelijk om een auto over een relatief grote afstand te volgen, en die afstand in precies dezelfde tijd te overbruggen zonder overleg met en instructie van de chauffeur, zijnde de verdachte door de andere twee personen in de auto.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte wist dat de personen die hij vervoerde, iets gingen ophalen. Door vervolgens (na)bij een bankfiliaal voor de duur van 10 à 15 minuten te wachten en vervolgens een auto te volgen die net uit de parkeergarage van dat bankfiliaal komt, had de verdachte kunnen en moeten vermoeden dat het om geld ging wat ‘opgehaald’ moest worden. Het is een feit van algemene bekendheid dat niemand zijn geld zonder dwang of geweld afgeeft als daar om gevraagd wordt. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van voornoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte niet alleen het opzet had om de daders van de beroving met de auto zowel voorafgaand als na de beroving te vervoeren, en aldus behulpzaam te zijn, maar ook dat hij op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de diefstal met geweld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan/tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een straatroof van twee personen: [slachtoffer 1], een vrouw op leeftijd, is aan haar tas en aan haar arm getrokken, waardoor zij deze heeft moeten loslaten en de tas met daarin onder andere een bedrag van € 60.000,-- is weggenomen en [slachtoffer 2] is bedreigd met een taser, bij zijn gezicht/hoofd is vastgehouden en waarbij hij geduwd is waardoor hij letsel heeft opgelopen. De slachtoffers zijn, kennelijk na verkregen inlichtingen, doelbewust vanaf het verlaten van het bankfiliaal achtervolgd en voor het huis van [slachtoffer 1] beroofd. De verdachte is de personen die deze beroving hebben gepleegd, behulpzaam geweest door als chauffeur op te treden. Met zijn handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. [slachtoffer 1] is na de beroving een tijd angstig geweest, haar gevoel van veiligheid was aangetast. [slachtoffer 2] heeft ook nog tot lang na de overval last gehad van angstgevoelens en slaapproblemen. Bovendien heeft hij door het op hem toegepaste geweld ook letsel en pijn opgelopen, te weten een schaafplek op zijn gezicht, een pijnlijk pink en een schaafplek op zijn hand. Door het met geweld beroven van de tas met daarin het spaargeld van slachtoffer [slachtoffer 1] is haar groot onrecht aangedaan. Dit feit heeft tot gevolg gehad dat zij na de beroving, toen zij al 71 jaar was, nog tot haar 75e heeft moeten werken om een aanvulling op haar pensioen te hebben. Zij had juist gehoopt haar spaargeld hiervoor te kunnen gebruiken. Dit soort feiten tast bovendien het algemeen gevoel van veiligheid in de samenleving aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
13 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof stelt vast dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, gezien de tijd die in eerste aanleg is verstreken tussen 13 december 2018 en het eindvonnis op 27 januari 2021. Gelet op de geringe duur van de overschrijding van circa zes weken, volstaat het hof met een enkele constatering van de termijnoverschrijding.
Over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is niet veel bekend. De raadsman heeft ter terechtzitting zonder onderbouwing medegedeeld dat de verdachte thans samenwoont met zijn partner en kind en dat hij werkzaam is als installateur van zonnepanelen. Er zouden geen financiële problemen meer zijn.
Gelet op de ernst van het feit kan het hof niet anders dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur opleggen. Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht, een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde, nu hij bij het voorval letsel heeft opgelopen: een schaafplek op zijn gezicht, een pijnlijke pink en een schaafplek op zijn hand. Daarnaast heeft hij ook angst ervaren. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 62.658,89.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het materiële gedeelte tot een bedrag van € 40.000,- gelet op het aandeel van de verdachte bij het feit en tot volledige toewijzing van het immateriële gedeelte van haar vordering, in totaal derhalve € 42.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen in verband met de bepleite vrijspraak.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 60.158,89 aan materiële schade is geleden, bestaande uit het weggenomen geldbedrag, de portemonnee (inclusief de zich daarin bevindende passen), een lipstick en een tas. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde. Het hof ziet geen aanleiding om dit bedrag te matigen. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde en zal de benadeelde partij dan ook voor dit deel niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 6:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geldt, dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Ingevolge artikel 6:106 BW geldt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat – zoals immateriële schade - de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
(…)”. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de gestelde geleden immateriële schade aangevoerd dat zij enige tijd angstig is geweest, moeite heeft gehad met slapen en dat haar gevoel van veiligheid is aangetast.
Het hof stelt vast dat de vordering aldus ziet op een “op andere wijze aantasting van de persoon”. Weliswaar is sprake geweest van een straatroof waarbij een aanzienlijk geldbedrag is weggenomen, maar naar verhouding is hierbij relatief gering geweld jegens deze benadeelde partij toegepast. De enkele schending van een fundamenteel recht is onvoldoende om van immateriële schade reeds sprake te laten zijn. Evenmin is komen vast te staan dat sprake is van geestelijk letsel wat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 60.158,89 hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.