ECLI:NL:GHDHA:2023:532

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
200.309.915/01 en 200.309.921/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met IPR en vermogensrechtelijke afwikkeling tussen echtgenoten van verschillende nationaliteiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de echtscheiding van een echtpaar met zowel Nederlandse als Marokkaanse nationaliteit. De man, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, betoogde dat het Marokkaanse recht van toepassing moest zijn op de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederen. Het hof oordeelde echter dat het Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was en er geen uitdrukkelijke rechtskeuze voor het Marokkaanse recht was gemaakt bij het sluiten van het huwelijk.

Wat betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling, oordeelde het hof dat het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, maar dat de woning in Nederland onder het Nederlandse recht valt. De man had de hypotheeklasten en andere kosten van de woning gedragen, maar het hof oordeelde dat de vrouw recht had op een deel van de waarde van de kapitaalpolis en de aflossingen op de hypotheek, gezien haar rol in het huishouden en de zorg voor de kinderen. Het hof stelde de man in de gelegenheid om de woning over te nemen, met de voorwaarde dat hij de vrouw binnen vijf maanden zou ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek.

De beslissing van het hof houdt in dat de woning aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij de vrouw een deel van de overwaarde betaalt, en dat de waarde van de kapitaalpolis bij Nationale Nederlanden op een bepaalde datum tussen partijen wordt verdeeld. De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.309.915/01 en 200.309.921/01
zaaknummers rechtbank : C/09/599583 FA RK 20-6501 en C/09/607298 FA RK 21-963
beschikking van de meervoudige kamer van 22 maart 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Z. Benguedda te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Salhi te 's-Gravenhage.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 21 april 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 7 september 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 31 oktober 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 13 juni 2022 met bijlagen, ingekomen op 13 juni 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 25 juli 2022 met bijlagen, ingekomen op 25 juli 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 2 september 2022 met bijlagen, ingekomen op 2 september 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 15 november 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 31 januari 2023 met daarbij gevoegd een verandering en vermeerdering verzoek alsmede aanvulling gronden, ingekomen op 31 januari 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 31 januari 2023 met bijlagen, ingekomen op 7 februari 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 3 februari 2023 met bijlagen, ingekomen op 6 februari 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 6 februari 2023 met bijlage, ingekomen op 7 februari 2023.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 10 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn de man met zijn advocaat en de advocaat van de vrouw. De vrouw is niet verschenen. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de man een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] 1989 gehuwd op het consulaat-generaal van het Koninkrijk Marokko te Rotterdam.
3.3.
De vrouw heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. De man de Marokkaanse nationaliteit.
3.4.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken naar Nederlands recht;
- voor recht verklaard dat op het huwelijksvermogensregime van partijen het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing is;
- ten aanzien van de eenvoudige gemeenschappen het volgende bepaald:
 de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] wordt verkocht en geleverd aan een derde; van de overwaarde van deze woning (zijnde de verkoopopbrengst minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening, minus de kosten van taxatie, minus eventuele overdrachtskosten) komt aan de man bij voorrang een vergoeding toe ter hoogte van (de optelling van) de door de man gedane nominale aflossingen op de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire geldlening tot het moment van overdracht; het alsdan ontstane restant van de overwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld;
 aan de man wordt toegedeeld de (aan de echtelijke woning gekoppelde) kapitaalpolis, zonder nadere verrekening van de waarde met de vrouw.
4.2.
De man is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de beslissing inzake het toepasselijk recht op de echtscheiding en de verdeling van de woning, en opnieuw rechtdoende, na verandering en vermeerdering van zijn verzoek:
Primair:
 tussen partijen de echtscheiding uit te spreken naar Marokkaanse recht, mits de vrouw het goud dat zij ten tijde van het aangaan van het huwelijk van de man heeft ontvangen aan de man terug zal geven;
 voor recht te verklaren dat op de verdeling van de goederen het Marokkaans (huwelijksvermogens)recht van toepassing is;
 de verdeling van de goederen vast te stellen conform het Marokkaans (huwelijksvermogens)recht;
 de woning staande en gelegen aan de [adres] [plaats] zonder verdere verrekening aan de man toe te delen, alsmede de daarbij behorende hypotheek en polissen;
 het in het bezit van de vrouw zijnde goud dat zij ten tijde van het sluiten van het huwelijk van de van de man heeft ontvangen als bruidsgave zonder verdere verrekening aan de man toe te delen en de vrouw op te dragen dit goud aan de man over te dragen.
Subsidiair:
 de verdeling van de huwelijksgoederen van partijen en de woning zelf vast te stellen, althans zodanige beslissingen op voorgaande te geven die het hof in goede justitie vermeent te behoren;
bij wege van (voorwaardelijke) zelfstandige verzoeken:
 voorwaardelijk en zekerheidshalve - indien voornoemde grieven van de man niet slagen - te bepalen dat de echtelijke woning staande en gelegen aan de [adres] [plaats] tegen getaxeerde waarde - primair - op een datum in juli 2019 (de maand waarin de vrouw de woning heeft verlaten) - subsidiair - op 16 september 2020 (de datum waarop de vrouw het verzoekschrift heeft ingediend), meer subsidiair conform een door het hof te bepalen peildatum, alsmede de hypothecaire geldlening aan de man zal worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire lening, waarbij de man zijn vergoedingsrechten jegens de vrouw vergoed krijgt uit de overwaarde, en de man de helft van het restant aan de vrouw dient te vergoeden, waarbij de man een termijn van zes maanden vanaf de datum van de beschikking krijgt voor het regelen van de overname van de woning;
 voorwaardelijk en zekerheidshalve - indien voornoemde grieven van de man niet slagen - te bepalen dat hem een vergoedingsrecht toekomt ter hoogte van de aflossingen op de hypotheek en de waarde van de kapitaalpolis, nu hij ten tijde van het huwelijk als enige de aflossingen heeft voldaan en de kapitaalpolis heeft gevoed;
 te bepalen dat de man een vergoedingsrecht jegens de vrouw van € 25.000,- toekomt in verband met de door de man aan de sociale dienst betaalde schuld;
 te bepalen dat de man een vergoedingsrecht jegens de vrouw van € 29.000,- toekomt in verband met de door de man aan de gemeentelijke kredietbank betaalde schuld;
 althans zodanige beslissingen op voorgaande te geven die het hof in goede justitie vermeent te behoren;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
4.3.
De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel alle grieven van de man ongegrond te verklaren althans af te wijzen en de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn zelfstandige verzoeken althans deze af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking ten aanzien van de eenvoudige gemeenschappen opnieuw rechtdoende, als volgt.
Primair:
aan de vrouw wordt toegescheiden:
 de helft van de waarde van de woning aan het adres [adres] [plaats] ;
 de helft van de hypothecaire geldlening;
 de helft van de waarde van de kapitaalpolis;
aan de man wordt toegescheiden:
 de helft van de waarde van de woning aan het adres [adres] [plaats] ;
 de helft van de hypothecaire geldlening;
 de helft van de waarde van de kapitaalpolis.
Subsidiair:
aan de vrouw wordt toegescheiden/komt toe:
 de helft van de waarde van de woning aan het adres [adres] [plaats] ;
 de helft van de hypothecaire geldlening;
 een vergoedingsrecht ter hoogte van de helft van de waarde van de nominale aflossingen en de hypothecaire geldlening;
Aan de man wordt toegescheiden/komt toe:
 de helft van de waarde van de woning aan het adres [adres] [plaats] ;
 de helft van de hypothecaire geldlening alsmede de helft van de waarde van de kapitaalpolis;
 de kapitaalpolis;
 de nominale aflossingen van de hypothecaire geldlening;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.4.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel appel, dan wel alle grieven van de vrouw ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1.
Het hof zal in het navolgende per onderwerp ingaan op de aangevoerde grieven en verweren. Allereerst zal het hof ingaan op een procesrechtelijk punt.
Verandering en vermeerdering verzoeken
5.2.
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het stuk ingediend door de man op 31 januari 2023, inhoudende een verandering en vermeerdering van het verzoek alsmede een aanvulling van de gronden.
5.3.
Ingevolge artikel 283 in samenhang met artikel 353 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, de verzoeker bevoegd het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De rechter kan een wijziging buiten beschouwing laten indien dit strijd oplevert met de goede procesorde. Voorts geldt in hoger beroep op grond van artikel 347 lid 1 Rv de twee-conclusieregel. Deze regel houdt in dat partijen in beginsel alle stellingen moeten aanvoeren in het hoger beroepschrift respectievelijk het verweerschrift in hoger beroep.
5.4.
Het hof stelt vast dat in het stuk van 31 januari 2023 geen nieuwe grieven zijn geformuleerd. De man heeft enkel een kennelijke verschrijving verbeterd en het verzoek tot proceskostenveroordeling toegevoegd. Naar het oordeel van het hof levert dit geen strijd op met de goede procesorde. Het stuk zal dan ook worden toegelaten.
Echtscheiding: rechtsmacht en toepasselijk recht
5.5.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
5.6.
Partijen verschillen van mening over het toepasselijk recht op de echtscheiding.
In artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat of ontbinding van het huwelijk kan worden uitgesproken en op welke gronden, wordt bepaald door het Nederlands recht. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in afwijking van het eerste lid het recht van de staat van een gemeenschappelijke vreemde nationaliteit van de echtgenoten wordt toegepast indien in het geding:
a. door de echtgenoten gezamenlijk een keuze voor dit recht is gedaan of een dergelijke keuze van een van de echtgenoten onweersproken is gebleven; of
b. door een van de echtgenoten een keuze voor dit recht is gedaan en beide echtgenoten een
werkelijke maatschappelijke band met het land van die gemeenschappelijke nationaliteit
hebben.
In artikel 10:56 lid 3 BW is bepaald dat een rechtskeuze als bedoeld in het tweede lid uitdrukkelijk moet zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk blijken uit de in het verzoekschrift of het verweerschrift gebruikte bewoordingen.
5.7.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat er bij sluiting van het huwelijk door partijen geen uitdrukkelijk rechtskeuze voor het Marokkaans recht is gedaan overeenkomstig artikel 10:56 lid 2 sub a BW. Ook slaagt het beroep op artikel 10:56 lid 2 sub b BW volgens de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat het centrum van het economische, sociale en maatschappelijke leven van partijen in ieder geval sinds het huwelijk (gedurende ruim 30 jaar) in Nederland is gelegen en dat partijen daarom een werkelijke maatschappelijke band met Nederland hebben.
5.8.
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat geen gezamenlijke keuze voor het recht van Marokko is gedaan. Partijen zijn bewust getrouwd op het Marokkaans consulaat-generaal en hebben daarbij uitdrukkelijk de keuze gemaakt om te trouwen volgens het Marokkaans recht. In de huwelijksakte is ook met zoveel woorden aangegeven dat het huwelijk conform de Koran en de Soenna (in andere woorden het Marokkaans recht) is gesloten. Ook uit de overgelegde Attestation volgt dat partijen een huwelijksrelatie met elkaar hebben conform het Marokkaanse recht. Daarnaast heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte geoordeeld dat partijen een werkelijke band met Nederland hebben en niet met Marokko. Tijdens het huwelijk hebben de man en de vrouw bewust niet de Nederlandse nationaliteit aangevraagd om zo de maatschappelijke band met Marokko niet te verbreken. Zij hebben hun wortels in Marokko, komen er geregeld en hebben altijd in de Marokkaanse taal gecommuniceerd. Ingevolge artikel 2 van de Mudawwana is het Marokkaans huwelijksvermogensrecht op alle Marokkanen van toepassing, inclusief die met een andere nationaliteit. Er kan geen knip worden aangebracht in het toepasselijk recht voor de echtscheiding en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime, zo stelt de man.
5.9.
De vrouw voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank juist heeft geoordeeld en beslist. Dat partijen hun huwelijk bij het Marokkaans Consulaat hebben gesloten, impliceert niet dat zij ten tijde van het sluiten van het huwelijk zijn overeengekomen dat bij echtscheiding het Marokkaans recht van toepassing zou zijn. De band met Marokko is beperkt. Partijen hebben tijdens het gehele huwelijk in Nederland gewoond. Zij gingen zelden naar Marokko en enkel voor vakantie. Zij hadden nooit de intentie om terug te keren naar Marokko.
5.10.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank juist en op goede gronden, die het hof na een eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, heeft beslist dat het Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding van de partijen. Aan de overwegingen van de rechtbank voegt het hof nog het volgende toe. Uit de overgelegde Attestation volgt dat partijen zijn gehuwd. Het hof leest in dit document geen rechtskeuze voor het Marokkaans recht. In hoger beroep zijn verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel leiden dat partijen een werkelijk maatschappelijke band hebben met Marokko. Er is sprake van een langdurig en onafgebroken verblijf van partijen met hun kinderen in Nederland.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.11.
Nu de Nederlands rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot
echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot
het huwelijksvermogensregime van partijen. Tussen partijen is niet in geschil dat het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is. Ook het hof is, na ambtshalve toetsing, van oordeel dat het Marokkaans recht het toepasselijk recht is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
5.12.
Het Marokkaans recht kent als wettelijk huwelijksgoederenstelsel de algehele scheiding van goederen. Door het huwelijk als zodanig ontstaat derhalve geen gemeenschappelijk vermogen. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk krijgt. Voorts geldt dat iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is met zijn gehele vermogen voor zijn eigen schulden. Dit staat er echter niet aan in de weg dat partijen goederen in gezamenlijk eigendom kunnen hebben en dat zij gezamenlijke schulden kunnen hebben.
Rente, aflossing op de geldlening en de kapitaalpolis inzake de woning
5.13.
Uit de leveringsakte volgt dat de echtelijke woning van partijen gelegen aan de [adres] te [plaats] op beider naam staat. De kapitaalpolis die verbonden is aan de op de echtelijke woning rustende hypotheek staat op naam van de man. Niet in geschil is dat de man alle lasten van de echtelijke woning heeft voldaan en dat de vrouw tijdens het huwelijk hoofdzakelijk de verzorging van de kinderen en het huishouden op zich heeft genomen. Tegen de overwegingen en beslissing van de rechtbank met betrekking tot de woning zijn verschillende grieven gericht en verzoeken ingediend. Hierbij kunnen de volgende onderwerpen worden onderscheiden:
- de rente op de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening;
- de aflossingen op de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening;
- de waarde van de kapitaalpolis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer] .
Standpunten
5.14.
De man grieft tegen de overweging van de rechtbank dat – nu de echtelijke woning en de daaraan verbonden hypotheek op naam van beide partijen staat – dit betekent dat er eenvoudige gemeenschappen zijn ontstaan. Voor de man is het onbegrijpelijk dat de rechtbank enerzijds aangeeft dat Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, maar vervolgens Nederlands vermogensrecht middels artikel 10:127 BW toepast. Partijen kunnen overeenkomstig het Marokkaans recht schriftelijke afspraken maken in een (notariële) akte aangaande de verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Zij hebben dat echter niet gedaan. In afwezigheid van zulke afspraken vloeit uit art. 49 van de Mudawwana voort dat de rechter hierover beslist. De man stelt zich primair op het standpunt dat de woning hem toekomt, zonder verrekening, nu hij de enige is die gedurende het huwelijk heeft bijgedragen aan de maandelijkse hypotheekaflossing en rente, alsmede de overige op de woning betrekking hebbende kosten. Indien de woning en de kapitaalpolis niet zonder verdere verrekening aan de man worden toebedeeld, stelt de man dat hem vergoedingsrechten toekomen aangaande de door hem voor de vrouw betaalde hypotheekrente en aflossingen.
5.15.
De vrouw voert verweer en stelt dat de verdeling van de woning wordt beheerst door het algemene Nederlandse vermogensrecht. Volgens de vrouw geldt zowel ten aanzien van de hypotheekrente, de hypotheekaflossing als de kapitaalpolis dat deze lasten als kosten van de huishouding moeten worden beschouwd en terecht door de man zijn betaald middels zijn inkomen, de ontvangen kinderbijslag en financiële voordelen die het gezin ontving. Indien het hof van oordeel is dat de hypotheekaflossingen of de kapitaalpolis zijn gevoed uit privévermogen van de man en de waarde daarom aan hem toekomt, dan stelt de vrouw subsidiair dat haar een vergoedingsrecht toekomt op grond van artikel 49 Mudawwana. Zij heeft immers door haar inspanning bijgedragen aan de opbouw van het vermogen van de man door voor de kinderen en het huishouden te zorgen.
Overwegingen hof
5.16.
De echtelijke woning van partijen is in Nederland gelegen. Ingevolge artikel 10:127 lid 1 BW wordt behoudens voor zover in de leden 2 en 3 anders is bepaald, het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een zaak beheerst door het recht van de staat op welk grondgebied de zaak zich bevindt. Goederenrechtelijk dient de woning dan ook naar Nederlands recht te worden verdeeld. Voor zover de man stelt dat dit strijdig is met het feit dat het Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, overweegt het hof het volgende. Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden naar Marokkaans of Nederlands recht hebben opgemaakt. Ook is niet gebleken dat zij bij de notaris een akte hebben laten opmaken ingevolge het Marokkaans recht, om de wijze van verdeling van het vermogen gedurende het huwelijk vast te laten leggen. Het hof stelt vast dat op grond van het toepasselijke Marokkaans huwelijksvermogensrecht er tussen partijen, vanaf de huwelijkssluiting geen huwelijksgoederengemeenschap bestond. Het vorenstaande brengt echter niet mee dat partijen naar Nederlands recht niet een eenvoudige gemeenschap met elkaar kunnen hebben. Partijen hebben de in Nederland gelegen echtelijke woning gezamenlijk gekocht en er is sprake van mede-eigendom. Naar Nederlands recht bezien is dan sprake van een eenvoudige gemeenschap waarvan de man en de vrouw deelgenoten zijn. Met betrekking tot een eenvoudige gemeenschap moet iedere deelgenoot in beginsel zijn eigen aandeel in het goed financieren.
5.17.
Ten aanzien van de betaalde hypotheekrente overweegt het hof het volgende. Vaststaat dat partijen de hele huwelijkse periode in Nederland hebben gewoond. Overwogen is dat de man en de vrouw een werkelijke band met Nederland hebben. Het hof is derhalve van oordeel dat ook de Nederlandse regels omtrent de rechten en verplichtingen van echtgenoten, zoals verwoord in titel 6 van boek 1 BW, van toepassing zijn. Ingevolge artikel 1:81 BW zijn echtgenoten elkaar verplicht het nodige te verschaffen. Artikel 1:84 lid 1 BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat de kosten van de huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, ten laste komen het gemene inkomen van de echtgenoten. Het hof is van oordeel dat de door de man betaalde kosten van hypotheekrente als kosten van de huishouding moeten worden gekwalificeerd. Nu de vrouw geen inkomen had, kwamen deze lasten geheel voor rekening van de man.
5.18.
Het aflossen van de hypothecaire geldlening en de opbouw van de kapitaalpolis die is gebonden aan de hiervoor vermelde woning te [plaats] kunnen niet aangemerkt worden als kosten van de huishouding in de zin van artikel 1:84 BW aangezien vermogen wordt opgebouwd en niet wordt verteerd. Uit het betoog van de vrouw volgt dat zij stelt dat zij op basis van artikel 49 van de Mudawwana een vergoedingsrecht heeft op de man, en wel in die zin dat zij aanspraak heeft op de helft van de waarde van de kapitaalpolis en de helft van de bedragen die de man heeft afgelost ter zake de hypothecaire geldlening.
5.19.
Het hof overweegt dat uit artikel 49 van de Mudawwana volgt dat echtgenoten afspraken kunnen maken met betrekking tot de wijze van verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Deze afspraken dienen te worden opgenomen in een akte, die los staat van de huwelijksakte. Indien de echtgenoten hierover geen overeenstemming kunnen bereiken, beslist de rechter hierover, rekening houdend met de algemene beginselen van het bewijsrecht en met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede rekening houdend met wat door ieder der echtgenoten is ingebracht aan inspanningen en wat door ieder van hen is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen (vermogensaanwas) van het gezin.
5.20.
Vaststaat dat geen akte is opgemaakt, zodat de rechter dient te beslissen of de vrouw op basis van artikel 49 van de Mudawwana een vordering heeft op het vermogen van de man ter zake van de taken die zij binnen het huwelijk en gezin heeft verricht. Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat zij aanspraak kan maken op de helft van de waarde van de kapitaalpolis en de helft van de bedragen die de man heeft afgelost op de hypothecaire geldlening. Gebleken is dat sprake was van een traditionele rolverdeling gedurende de dertig jaar durende huwelijkse samenleving, waarbij de vrouw de zorg had voor dekinderen van partijen en het huishouden en de man als taak had om geld te verdienen om het gezin te onderhouden. De man heeft gesteld dat de vrouw een eenvoudig en zorgeloos huwelijksleven had met veel tijd voor zichzelf. Dit is echter door de vrouw betwist en de man heeft dit niet nader onderbouwd. Met de vrouw is het hof van oordeel dat de vrouw indirect heeft bijgedragen aan de opbouw van het vermogen van de man. Doordat de vrouw de volledige zorgtaken van het gezin met instemming van de man op zich heeft genomen heeft zij de man in staat gesteld om vermogen op te bouwen. Het hof acht het derhalve redelijk en billijk dat de vrouw aanspraak heeft op een deel van het door de man opgebouwde vermogen, te weten de helft van de waarde van de kapitaalpolis en de helft van bedragen die de man heeft afgelost op de hypothecaire geldlening. Voor de peildatum voor de waarde van de kapitaalpolis en de vaststelling van de aflossingsbedragen dient uitgegaan te worden van 1 juli 2019, te weten de datum waarop de gezamenlijke huishouding is geëindigd.
Overname woning
5.21.
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de woning aan een derde zal worden verkocht. De man wenst de woning over te nemen en verzoekt primair als peildatum voor de waardering van de woning juli 2019 te hanteren. Hij voert hiertoe aan dat de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2019 € 120.000,- bedroeg, waarna de marktwaarde is gestegen naar circa € 180.000,- in 2021 en de waarde thans weer enigszins daalt. Volgens de vrouw heeft de rechtbank op goede gronden beslist. De man heeft nog altijd niet inzichtelijk gemaakt dat hij financieel in staat is om de woning over te nemen. Voor zover de man hier nog de gelegenheid toe krijgt, verzoekt de vrouw als peildatum voor de waardering de datum van de feitelijke taxatie te hanteren.
5.22.
Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat de man in de gelegenheid moet worden gesteld om te onderzoeken of hij het aandeel van de vrouw in de woning kan overnemen onder de voorwaarde dat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank wordt ontslagen en de man aan haar de overbedelingsvordering uitbetaalt. Een periode van vijf maanden acht het hof hiervoor redelijk. Indien de man de vrouw niet kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de overbedelingsvordering kan uitbetalen zal de woning moeten worden verkocht en geleverd aan een derde.
Ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de woning overweegt het hof het volgende. De hoofdregel ter zake de waardering is de waarde van het goed in het vrije economische verkeer op de datum van de feitelijke verdeling van het goed. Onder de waarde in het vrije economische verkeer verstaat het hof de waarde die tot stand komt op een markt van aanbod en aanvaarding en wel tegen de zo gunstig mogelijke condities. Partijen kunnen van voormelde peildatum voor de waardering bij overeenkomst afwijken of op basis van de redelijkheid en billijkheid kan van voormelde peildatum worden afgeweken. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden. De vrouw heeft in 2019 de woning verlaten, de woning is nadien alleen door de man bewoond en hij heeft alle lasten van de woning voor zijn rekening genomen. Gezien de huidige woonmarkt, zowel koop als huur, heeft de man er een zwaarwichtig belang bij dat hij in de woning kan blijven wonen. De financieringsmogelijkheden zijn voor de man, mede bezien zijn leeftijd en inkomen niet onbeperkt. Daar komt ook nog bij dat de rente van hypothecaire geldlening aanzienlijk is gestegen in 2022. Vanwege het belang dat de man heeft bij het voortgezette woongenot acht het hof het redelijk en billijk dat voor de waarde van de woning uitgegaan wordt van 1 juli 2019; de datum dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Als van de waarde op dat tijdsstip wordt uitgegaan heeft de man nog enige kans om de woning gefinancierd te krijgen. Indien de man binnen vijf jaar na datum van de overname van de woning alsnog aan een derde de woning verkoopt dan dient de man alsnog de helft van het positieve verschil tussen de waarde per peildatum 1 juli 2019 en de gerealiseerde opbrengst na aftrek van de verkoopkosten, daaronder begrepen alle notariële kosten, aan de vrouw te betalen.
Schulden
5.23.
De man stelt zich op het standpunt dat hem vergoedingsrechten toekomen in verband met de door hem verrichte afbetaling van de schuld aan de sociale dienst en de afbetaling van de schuld aan de gemeente. De man en de vrouw hebben van augustus 2001 tot en met december 2002 een bijstandsuitkering ontvangen. Achteraf was dit onterecht, waarop de man ruim € 25.000,- heeft moeten terugbetalen. Daarnaast hebben partijen medio jaren 90 een (leen)subsidie ontvangen voor het opknappen van de woning die terugbetaald moest worden. Inclusief beslag en proceskosten heeft de man € 29.000,- moeten terugbetalen. De vrouw voert verweer en stelt dat de juridische grondslag van de verzoeken van de man ontbreekt.
5.24.
Het hof overweegt als volgt. De leningen zijn aangewend om in de kosten van levensonderhoud te voorzien en ter verbetering van de gezamenlijke woning. De man heeft de leningen vervolgens weer terugbetaald. Gelet op hetgeen wat onder 5.17. is overwogen over de kosten van de huishouding, is het hof van oordeel dat de man geen aanspraak kan maken op een vergoedingsrecht jegens de vrouw inzake de verleende bijstand van € 25.000,-. Met betrekking tot de lening die is aangewend voor de verbetering van het woonhuis is het hof van oordeel dat artikel 49 van de Mudawanna zich er tegen verzet dat de man een vermogensaanspraak heeft jegens de vrouw voor de helft van de verbetering van de woning welke ten gunste is gekomen van het vermogen van de vrouw. Gelet op hetgeen onder 5.20. is geoordeeld, te weten dat de vrouw indirect heeft bijgedragen aan de opbouw van het vermogen van de man, wordt de aflossing van de lening van € 29.000,- in redelijkheid geacht eveneens voor de helft uit haar vermogen te zijn voldaan. De verzoeken van de man worden derhalve afgewezen.
Bruidsgave
5.25.
De man grieft tegen de overwegingen en de beslissing van de rechtbank aangaande de bruidsgave. Volgens de man heeft de vrouw wel degelijk drie kilo goud als bruidsgave ontvangen en is het genoemde bedrag in de huwelijksakte van 10.000,- gulden niet correct. De man persisteert in zijn verzoek tot teruggave van het goud en voert hiertoe aan dat de oorzaak van de ontwrichting van het huwelijk bij de vrouw ligt. De vrouw stelt dat zij als bruidsgave geld heeft gekregen, welk geld gedeeltelijk is besteed aan het kopen goud. Zij betwist de omvang van het goud zoals door de man is gesteld. De vrouw heeft ook naar Marokkaans recht het recht om te scheiden. Zij kan op grond van het Marokkaans recht enkel gehouden zijn tot terugbetaling indien het huwelijk niet zou zijn geconsumeerd. De bruidsgave behoort dan ook tot haar privévermogen, aldus de vrouw.
5.26.
Niet in geschil is dat sprake is geweest van een bruidsgave. Het hof is van oordeel dat de bruidsgave toekomt aan de vrouw en zij naar Marokkaans recht alleen gehouden is dit bedrag bij echtscheiding terug te betalen als het huwelijk niet is geconsumeerd, terwijl gesteld noch gebleken is dat van dit laatste sprake zou zijn. Het hof verwijst het verzoek van de man dan ook af.
Proceskosten
5.27.
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, zoals door de man is verzocht. De proceskosten zullen zoals gebruikelijk in familierechtelijke zaken, tussen partijen worden gecompenseerd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover daarin de echtscheiding is uitgesproken naar Nederlands recht en voor zover daarin voor recht is verklaard dat op het huwelijksvermogensregime van partijen het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is;
vernietigt de bestreden beschikking voor het overige en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de gemeenschappelijke woning, gelegen aan de [adres] te [plaats] , aan de man wordt toegedeeld onder de voorwaarde dat de man de vrouw binnen vijf maanden na de datum van deze beschikking kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, waarbij de man aan de vrouw de helft van de overwaarde van de woning zal betalen na aftrek van de hypotheekschuld per 1 juli 2019, waarbij als taxatiedatum voor de waarde van de woning 1 juli 2019 wordt gehanteerd;
bepaalt eveneens dat, indien de man binnen vijf jaar na datum van de overdracht van de woning aan de [adres] te [plaats] aan hem de woning alsnog aan een derde verkoopt, de man dan alsnog de helft van het positieve verschil tussen de waarde per peildatum 1 juli 2019 en de gerealiseerde opbrengst na aftrek van de verkoopkosten, daaronder begrepen alle notariële kosten, aan de vrouw dient te betalen;
veroordeelt partijen, indien toedeling en levering onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening niet is gerealiseerd binnen vijf maanden na de datum van deze beschikking, om de woning te verkopen en te leveren aan en derde, waarbij de verkoopopbrengst na aftrek van de resterende kosten van verkoop en levering, bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
bepaalt dat de waarde van de kapitaalpolis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer] op de datum 1 juli 2019 bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.N. Labohm, en A.S. Mertens - de Jong, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier, en is op 22 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.