ECLI:NL:GHDHA:2023:57

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
2200205222
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling van een advocaat met voorbedachten rade na terugwijzing door de Hoge Raad

Op 23 januari 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte opnieuw werd veroordeeld voor een aanval op een advocaat. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 september 2017, waarbij de verdachte samen met medeverdachten een plan had opgezet om de advocaat te verminken. De Hoge Raad had eerder een arrest van het hof van 17 maart 2021 gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbeoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de uitvoering van het plan, maar niet bij de daadwerkelijke aanval. De verdachte werd veroordeeld voor medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade en kreeg een gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden opgelegd. De benadeelde partij, de advocaat, heeft schadevergoeding geëist, die gedeeltelijk werd toegewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002052-22
Parketnummers: 09-857047-18, 09-057235-18 en 09-765040-18
Datum uitspraak: 23 januari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Lelystad te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van:
  • het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 primair, impliciet primair, tenlastegelegde;
  • het in de zaak met parketnummer 09-057235-18 tenlastegelegde, en
  • het in de zaak met parketnummer 09-765040-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde;
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 jaren en 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn in eerste aanleg beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit hof van 17 maart 2021 is het vonnis waarvan beroep vernietigd en is de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 09-765040-18 onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van:
  • het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 primair, impliciet primair, tenlastegelegde;
  • het in de zaak met parketnummer 09-057235-18 tenlastegelegde, en
  • het in de zaak met parketnummer 09-765040-18 onder 2 tenlastegelegde;
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van
12 juli 2022 is de uitspraak van het hof van
17 maart 2021 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het in de zaak met parketnummer
09-857047-18 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak is teruggewezen naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van de zaak
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2022 de zaak aan het oordeel van het hof onderworpen wat betreft het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 tenlastegelegde en de strafoplegging, waaronder de strafoplegging ten aanzien van het bij arrest van dit hof van 17 maart 2021 onder parketnummer 09-057235-18 en het bij parketnummer 09-765040-18 onder 2 bewezenverklaarde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-857047-18:hij op of omstreeks 26 september 2017 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de arm, althans het lichaam te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer (onbekende) andere perso(o)n(en) op of omstreeks 26 september 2017 te Zoetermeer, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de
arm, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 25
september 2017 tot en met 26 september 2017 te Zoetermeer en/of Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door
  • een of meer andere perso(o)n(en) te regelen en/of
  • een afspraak met een advocaat op het kantoor van die [slachtoffer] te regelen en/of
  • vervoer te regelen om die perso(o)n(en) vanaf Amsterdam naar Zoetermeer te brengen en/of
  • die perso(o)n(en) te vergezellen en/of te begeleiden naar het kantoorpand van [slachtoffer] en/of
  • zich in de onmiddellijke nabijheid van dat kantoorpand op te houden en/of
  • telefonisch contact te houden met een of meer betrokken perso(o)n(en);
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2017 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (blijvende) littekens in het gezicht en/of op het hoofd en/of op een hand, heeft toegebracht door meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de arm,
althans het lichaam van [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer (onbekende) andere perso(o)n(en) op of omstreeks 26 september 2017 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (blijvende) littekens in het gezicht en/of op het hoofd en/of op een hand, heeft/hebben toegebracht door meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de arm, althans het lichaam van [slachtoffer] te steken en/of te snijden
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 24
september 2017 tot en met 26 september 2017 te Zoetermeer en/of Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door
  • een of meer andere perso(o)n(en) te regelen en/of
  • een afspraak met een advocaat op het kantoor van die [slachtoffer] te regelen en/of
  • vervoer te regelen om die perso(o)n(en) vanaf Amsterdam naar Zoetermeer te brengen en/of
  • die perso(o)n(en) te vergezellen en/of te begeleiden naar het kantoorpand van [slachtoffer] en/of
  • zich in de onmiddellijke nabijheid van dat kantoorpand op te houden en/of
  • telefonisch contact te houden met een of meer betrokken perso(o)n(en).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 primair tenlastegelegde en het bij arrest van dit hof van
17 maart 2021 in de zaak met parketnummer 09-057235-18 en parketnummer 09-765040-18 onder 2 bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, subsidiair - bij bewezenverklaring van zware mishandeling met voorbedachten rade – tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging

Inleiding

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw
– overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities – bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enige betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit had. Voorts is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood had, en dat het medeplegen evenmin kan worden bewezen.
Op grond van de bewijsmiddelen komt het hof tot vaststelling van de volgende feitelijke gang van zaken en de rol van de verdachte hierin.

De opdracht en de uitvoering

Medeverdachte [medeverdachte] heeft, via PGP, van een onbekend gebleven persoon tegen betaling een opdracht aangenomen. Deze opdracht hield in dat [slachtoffer] (hierna: ‘het slachtoffer’) zou worden aangevallen en dat zij daarbij ‘gekrast’ zou worden. Het slachtoffer moest verminkt worden, niet gedood. Ter uitvoering van die opdracht is een afspraak gemaakt voor 26 september 2017 om 15.15 uur op het kantoor van het slachtoffer. [medeverdachte] is op die dag van Amsterdam naar Zoetermeer gebracht in een Seat Ibiza met in ieder geval een persoon die zich op het kantoor zou voordoen als een potentiële cliënt van het slachtoffer en de aanval op het slachtoffer feitelijk zou uitvoeren. Deze persoon (hierna: ‘de steker’) is eveneens onbekend gebleven. [betrokkene] was de chauffeur van de Seat Ibiza.
Nadat [medeverdachte] en de steker in Zoetermeer waren uitgestapt is [medeverdachte] met de steker meegelopen tot bij de rotonde die bij het advocatenkantoor van het slachtoffer ligt. Hierna is de steker in zijn eentje naar het kantoor van het slachtoffer gegaan en is [medeverdachte] doorgelopen naar het NS-station Zoetermeer. Daar heeft hij de trein richting station Den Haag Centraal genomen, in plaats van terug te reizen met de Seat Ibiza. De steker is het kantoor van het slachtoffer binnen gegaan en heeft haar, na een kort gesprek, tegen de muur geduwd en haar opzettelijk met een stanleymes in haar gezicht, op haar hoofd en in haar hand gestoken/gesneden. Het slachtoffer heeft daarbij een diepe snee van ongeveer 6 centimeter in haar rechterwang, van de onderkant van haar linkeroor richting haar mond, en een snee op haar hoofd opgelopen. Het slachtoffer is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
Rond 15:24 die dag kwam bij de politie de melding binnen dat het slachtoffer was aangevallen in haar kantoor waarbij zij meermalen met een mes was gestoken.

De rol van de verdachte

Relatie met medeverdachte [medeverdachte]
De verdachte en [medeverdachte] zijn bekenden van elkaar. Zij kennen elkaar omdat ze uit dezelfde buurt komen en trokken ook met elkaar op, ook in de periode rond het tenlastegelegde. Zij waren immers nog op 16 september 2017 samen aangetroffen in een Opel Astra met kenteken [kentekennummer].
Camerabeelden in Zoetermeer van 26 september 2017
De verdachte was op 26 september 2017 rond het tijdstip waarop het feit gepleegd werd in Zoetermeer.
In hoger beroep heeft de verdachte, na aanvankelijke ontkenning, uiteindelijk erkend dat hij te zien is op camerabeelden van het moment waarop hij op 26 september 2017 omstreeks 15:20 uur op de Nelson Mandelabrug te Zoetermeer verschijnt. Dit is op loopafstand van het kantoor van het slachtoffer waar het feit heeft plaatsgevonden. De verdachte komt dan via de roltrap bij ingang Driemanspolder de Nelson Mandelabrug op. Vervolgens loopt hij richting een straatmuzikant en zij hebben een gesprek. De verdachte rent vervolgens naar de OV-poortjes, trapt de poortjes open en rent de trap af.
De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens met de trein naar station Den Haag Centraal is gereisd.
Op andere camerabeelden is medeverdachte [medeverdachte] op diezelfde dag op hetzelfde station te zien, omstreeks 15:29 uur. Ook hij loopt naar de straatmuzikant en voert daar een kort gesprek mee, en ook hij is vervolgens per trein naar station Den Haag Centraal gereisd.
Telefoonnummer [telefoonnummer 1] en de gebruiker van dat nummer
[betrokkene] heeft verklaard dat hij op 26 september heeft gefungeerd als snorder. Hij is gebeld met de vraag of hij een rit kon rijden naar Zoetermeer en weer terug. Hij werd gebeld toen hij op school zat. Hij heeft de steker op de dag van het incident vervoerd naar Zoetermeer, in ieder geval samen met [medeverdachte], en heeft de steker ook terug gebracht naar Amsterdam.
Op 26 september 2017 om 13.23 uur heeft het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene] ([telefoonnummer 2]) gedurende 66 seconden verbinding gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] terwijl de telefoon van [betrokkene] zich op dat moment bevond in Haarlem, waar hij op school zat. Het hof concludeert op grond daarvan dat de afspraak met [betrokkene] om als snorder op te treden in dat gesprek is gemaakt met de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1].
Uit het historisch overzicht blijkt dat de telefoon van [betrokkene] ([telefoonnummer 2]) zich op 26 september 2017 tussen 14:09 en 14:17 uur in Amsterdam bevond. Om 15:20 uur bevond de telefoon zich in Zoetermeer. Vervolgens had dit nummer die dag na 15:20 uur nog een aantal keren contact met het nummer [telefoonnummer 1]. Het laatste contact was om 16:37 uur.
Uit het historisch overzicht van telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt voorts dat dit nummer in gebruik wordt genomen op 26 september om 13:17 uur. Er wordt dan naar dit nummer een sms gestuurd door nummer [telefoonnummer 3], het nummer van de sms centrale van provider Lyca mobile. De telefoon die het nummer [telefoonnummer 1] gebruikt bevindt zich op dat moment in Amsterdam. Om 13:23 uur is er gedurende 66 seconden verbinding met de telefoon van [betrokkene]. Ook op dat moment bevindt de telefoon zich in Amsterdam. Het telefoonnummer [telefoonnummer 4], een nummer dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte], heeft op 26 september 2017 om 14:11 uur gedurende 5 seconden contact met nummer [telefoonnummer 1] (hetgeen niet te zien is op het historisch overzicht van laatstgenoemd nummer omdat er geen verbinding tot stand komt). Na het gesprek van 13.23 uur is de eerstvolgende registratie van de telefoon die [telefoonnummer 1] gebruikt om 15:15 uur. De telefoon bevindt zich dan in Zoetermeer, net als de telefoon van [betrokkene].
Vanaf 15:15:12 uur straalde het nummer [telefoonnummer 1] aan op de volgende zendmasten:
15:15:12 uur Boerhaavelaan 7 te Zoetermeer
15:16:23 uur Boerhaavelaan 7 te Zoetermeer
15:23:21 uur Danny Kayelaan 20 Zoetermeer
15:27:31 uur Tiber Den Haag
15:28:29 uur Nieuweveense pad Den Haag
15:29:34 uur Stationplein 4 Voorburg
15:32:20 uur Binckhorstlaan 36 Den Haag
15:36:39 uur Koningin Julianaplein 10 Den Haag
15:38:14 uur Koningin Julianaplein 10 Den Haag
15:38:41 uur Maasstraat 5 Den Haag
De laatste zeven zendmasten liggen allemaal, en in die volgorde, op de route langs het spoor van station Zoetermeer naar Den Haag Centraal Station.
De verdachte is op camerabeelden omstreeks 15:20 te zien op de Mandelabrug in Zoetermeer. Omstreeks 15:35 uur is de verdachte op camerabeelden van Den Haag Centraal Station te zien. Hij checkt met een op zijn naam gestelde OV-chipkaart om 15:35 uur in bij de OV-poortjes.
Het hof stelt vast dat de tijdstippen waarop de verdachte in Zoetermeer is te zien op de camerabeelden, het tijdstip waarop hij incheckt op het Centraal Station in Den Haag en de tijdstippen waarop hij te zien is op de camerabeelden op station Den Haag Centraal, nauw
corresponderen met de tijdstippen waarop het nummer [telefoonnummer 1] de zendmasten op diezelfde plekken op de route van Zoetermeer naar Den Haag aanstraalt. Het hof trekt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op grond van de bewijsmiddelen de conclusie dat de verdachte de bezitter/gebruiker van de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] is geweest.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte niet in het bezit was van die telefoon nu er op tijdstippen waarop er blijkens de historische overzichten gebeld of ge-sms’t werd, op beelden niet te zien is dat hij toen een telefoon in zijn hand had.
Dit verweer vindt geen steun in het dossier nu het dossier in het geheel geen beelden van de verdachte bevat van het moment waarop er blijkens het historisch overzicht met die telefoon gebeld of ge-sms’t is.
Voor zover het verweer van de verdediging is gebaseerd op het tijdsverschil van 7 minuten tussen het sturen van een sms-bericht door het nummer [telefoonnummer 1] naar het nummer [telefoonnummer 2] van [betrokkene] en het ontvangen door [betrokkene] van een sms-bericht afkomstig van het nummer [telefoonnummer 1], treft het evenmin doel nu het een feit van algemene bekendheid is dat sms-berichten met vertraging kunnen binnenkomen.
Daarnaast geldt dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor de conclusie dat iemand anders dan de verdachte die dag op enig moment in het bezit was van de telefoon met nummer [telefoonnummer 1]. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte op die dag voortdurend in het bezit was van de telefoon met nummer [telefoonnummer 1].
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was uitsluitend op 26 september 2017 actief en heeft die dag alleen contact gemaakt met het telefoonnummer van de chauffeur, [betrokkene]. Het hof concludeert dan ook dat dit telefoonnummer uitsluitend is aangewend in het kader van het feit dat die dag gepleegd is, en dat de verdachte degene is geweest die in het kader van het plan om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op 26 september 2017 met [betrokkene] de afspraak heeft gemaakt dat [betrokkene] die dag als chauffeur een aantal personen van Amsterdam naar Zoetermeer zou brengen.
Autorit in Seat Ibiza van Amsterdam naar Zoetermeer
Uit de historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt dat er zowel voor als na de autorit van Amsterdam naar Zoetermeer frequent telefonisch contact is geweest tussen de verdachte (de bezitter/gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]) en [betrokkene], en in het geheel niet tijdens de autorit zelf.
De telefoon straalt om 13:23 voor het laatst een zendmast in Amsterdam aan en wordt dan kennelijk uitgezet; er wordt vanaf dat moment geen zendmast meer aangestraald. Het eerste moment waarop de telefoon weer gebruikt wordt is om 15:15:12; het moment waarop een sms naar het toestel van [betrokkene] wordt gestuurd. De telefoon straalt dan een zendmast aan in Zoetermeer. Op dat moment zijn alle inzittenden met uitzondering van [betrokkene] reeds uit de Seat gestapt. [medeverdachte] en de steker zijn op dat moment immers te zien op camerabeelden van de Van Leeuwenhoeklaan.
Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte op 26 september 2017 samen met [betrokkene], [medeverdachte] en de steker mee is gereden in de Seat Ibiza van Amsterdam naar Zoetermeer. Nu zij samen in dezelfde auto zaten, was er geen reden om te bellen of te sms-en; dat was anders op het moment dat de verdachte was uitgestapt uit de Seat Ibiza.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 26 september 2017 niet in de Seat Ibiza heeft gezeten tijdens de rit van Amsterdam naar Zoetermeer, maar dat hij die dag al in Zoetermeer was. Hij zou de dag daarvoor door iemand, wiens naam hij niet wil noemen, gebracht zijn naar de woning van een vriend wiens naam hij evenmin wil noemen. Ook wil de verdachte niets zeggen met welk doel hij naar die vriend was gegaan, over het adres van “de vriend" en of dat adres in de buurt is van de Mandelabrug en het NS-station in Zoetermeer, waar hij op 26 september 2017 rond 15.20 was.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen naar voren komen. Aldus komt het hof tot de conclusie dat hij voor de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden geen redelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van die feiten en omstandigheden voor het bewijs ontzenuwt.
Dat zowel [medeverdachte] als [betrokkene] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard hebben dat de verdachte niet in de Seat zat tijdens de rit van Amsterdam naar Zoetermeer maakt dat niet anders. [betrokkene] kan zich blijkens hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep op 12 december 2022 en tijdens zijn verhoor door de raadsheer-commissaris heeft verklaard weinig meer herinneren van wat er op 26 september 2017 is voorgevallen. Bij de raadsheer-commissaris heeft hij op de vraag of [de verdachte] toen bij hem in de auto zat verklaard dat hij zich dat niet kon herinneren. Dat hij zich ruim 2 jaar later ter terechtzitting in hoger beroep op 12 december 2022 ineens wel met zekerheid zou herinneren dat de verdachte toen niet in de auto zat, acht het hof in het licht van die eerder afgelegde verklaring ongeloofwaardig. [medeverdachte] heeft pas in een laat stadium verklaard dat de verdachte niet in de Seat zat tijdens de bewuste rit. In de verklaring die hij op 3 december 2020 heeft afgelegd tegenover de politie heeft hij niets verklaard over het al dan niet betrokken zijn van [de verdachte] bij het feit, terwijl dit op dat moment wel voor de hand had gelegen, al was het maar omdat [de verdachte] op dat moment al meer dan twee jaar in voorlopige hechtenis zat.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van de verdachte zoveel vragen oproepen, dat het hof ze als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar aanmerkt en om die reden zijn verklaringen geheel ter zijde legt.
Kleding en gedrag
Het hof stelt wat betreft de rol van de verdachte voorts vast dat hij op 26 september 2017 omstreeks 15:20 uur op de Nelson Mandelabrug te Zoetermeer is te zien in een lichte broek, een donkere geopende jas, een shirt dat los over de broek heen hangt, en sneakers met witte zolen en een opvallende zwarte bril. De verdachte komt via de roltrap bij ingang Driemanspolder de Nelson Mandelabrug op en loopt vervolgens richting de straatmuzikant waarmee hij een gesprek heeft.
Ook [medeverdachte] is op die dag op datzelfde station (omstreeks 15:29 uur) te zien. Opvallend is dat de kleding die [medeverdachte] draagt, heel erg lijkt op de kleding van de verdachte en ook op precies dezelfde manier wordt gedragen (sneakers met lichte zolen, lichte broek, geopende jas, shirt los over de broek, opvallende zwarte bril). Verder valt op dat [medeverdachte] toen hij op de rotonde voor het kantoor met de steker richting [advocatenkantoor] liep, nog geen bril droeg en zijn jas dicht had, maar op het moment dat hij bij het station gefilmd wordt wel een bril draagt en zijn jas open heeft. Ook [medeverdachte] liep op het station in Zoetermeer naar dezelfde straatmuzikant en voerde daar een kort gesprek mee. Vervolgens reisde hij net als de verdachte per trein naar Den Haag Centraal Station.
Het hof leidt uit het voorgaande en in het licht van de overige bewijsmiddelen af dat de verdachte zijn kleding en gedrag vooraf en kennelijk doelbewust met [medeverdachte] heeft afgestemd, om zo als een soort dubbelganger te fungeren (en/of verwarring te zaaien) voor [medeverdachte], die de steker begeleid had tot vlakbij het advocatenkantoor waar uiteindelijk de aanval door de steker heeft plaatsgevonden. Ook dit gedrag ziet het hof als onderdeel van de planmatige uitvoering door de verdachte en zijn mededaders van de opdracht om het slachtoffer te verminken.

Conclusie

Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededaders [medeverdachte], de steker en een onbekend gebleven opdrachtgever, teneinde het vooropgezette en gedetailleerde plan om de gegeven opdracht, het ‘krassen’ ofwel verminken van het beoogde slachtoffer, uit te voeren.
Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering van een vooraf gemaakt plan waarbij de rol van de verdachte bij het gebeuren op 26 september 2017 van dien aard is dat deze moet worden gekwalificeerd als het medeplegen van zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade.
Naar het oordeel van het hof bevat het procesdossier onvoldoende bewijs om opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer vast te kunnen stellen, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De verdachte was niet bij de uitvoering door de steker aanwezig en uit het dossier blijkt wat betreft wetenschap bij de verdachte over de geplande aard van het krassen uitsluitend dat het slachtoffer verminkt moest worden, maar niet gedood. De verdachte zal dan ook van het primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks26 september 2017 te Zoetermeer,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen, aan [slachtoffer] opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten
meerdere(blijvende) littekens in het gezicht en
/of op het hoofd en/ofop een hand, heeft toegebracht door meermalen met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,in het gezicht en
/of het hoofd en/of de arm, .
althanshet lichaam van [slachtoffer] te steken en/of te snijden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich in opdracht van iemand die onbekend is gebleven gedragen als huurlingen die voor geld het slachtoffer blijvend lichamelijk en geestelijk letsel hebben toegebracht.
De verdachte heeft zich niet psychologisch willen laten onderzoeken, waardoor er geen informatie is over een eventuele gestoorde gewetensfunctie. Het hof stelt wel vast dat de verdachte gewetenloos heeft gehandeld en ook bij de tweede behandeling van de zaak in hoger beroep van een gewetenloze houding is blijven getuigen door het slachtoffer nog steeds in het ongewisse te laten over de reden van deze aanval.
De verdachte en zijn mededaders zijn op 26 september 2017 op pad gegaan om het slachtoffer te verminken. Er is van tevoren een plan gemaakt waarbij zaken als het vervoer en het maken van een fake-afspraak met deze advocate zijn geregeld. Ook zijn speciaal voor deze aanval telefoonnummers geregeld. De verdachte is samen met [medeverdachte] en een nog jonge steker, die vermoedelijk nog minderjarig was, naar Zoetermeer gereisd. De verdachte heeft dit vervoer van Amsterdam naar Zoetermeer geregeld. De advocate is door de steker in haar eigen kantoor met een mes gestoken/gesneden. Het feit wijst op een ontbreken van elk respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Het slachtoffer is door de aanval letterlijk voor het leven getekend. Zij heeft meerdere littekens overgehouden aan de aanval, waarvan de meest prominente vanaf haar oor tot het midden van haar wang. Zij wordt dagelijks met deze gruwelijke aanval geconfronteerd als zij in de spiegel kijkt. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep op indringende wijze via een videoboodschap verteld dat zij nog dagelijks lijdt aan de gevolgen van deze aanval. Zowel persoonlijk als zakelijk is zij getroffen. Zij heeft haar carrière als advocaat ten gevolge van deze aanval moeten beëindigen. Wat haar met name raakt is het feit dat er geen oog voor haar was als een persoon, met een naam. Zij had haar deur altijd open staan voor mensen die haar hulp nodig hadden en weet niet wie er achter de aanval zit en wat het motief was. Dit zorgt nog steeds voor gevoelens van angst.
Ook de zus van het slachtoffer, die het slachtoffer in een ernstige toestand heeft aangetroffen in de spreekkamer van hun advocatenkantoor, is zeer geschokt en geraakt door de aanval.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij tot de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en voor de gevolgen daarvan.
In sterk strafverzwarende zin houdt het hof er rekening mee dat het slachtoffer werkzaam was als advocaat en in die hoedanigheid is aangevallen. Voor een goed functionerende rechtsstaat is het van groot belang dat advocaten hun werk in vrijheid kunnen doen. Het hof is daarom van oordeel dat een langdurige vrijheidsbeneming in de rede ligt voor degenen die dat belang niet inzien en niet terugdeinzen voor het plegen van een aanval op een togadrager. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een stevige reactie van de strafrechter geboden is.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorts zal het hof ten aanzien van het bij arrest van dit hof van 17 maart 2021 in de zaak met parketnummer
09-057235-18 en parketnummer 09-765040-18 onder 2 bewezenverklaarde de straf bepalen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 155.756,73, bestaande uit € 133.256,73 aan materiële schade en
€ 22.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 154.982,73, bestaande uit € 132.482,73 aan materiële schade en € 22.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met dien verstande dat de benadeelde partij de post ‘kosten kinderopvang’ niet langer handhaaft en haar vordering heeft verminderd ten aanzien van de posten ‘reiskosten’, ‘medische kosten’ en ‘gederfde inkomsten’.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal hieronder nader ingaan op de door de benadeelde partij aangevoerde schadeposten en op de standpunten die daarover door partijen zijn ingenomen. Daarbij zal niet afzonderlijk aandacht worden besteed aan het standpunt van het openbaar ministerie, nu de advocaat-generaal zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van alle schadeposten zonder meer bij het standpunt van de benadeelde partij heeft aangesloten.

Materiële schade: reiskosten

De benadeelde partij vordert vergoeding van de reiskosten die zij als gevolg van het tenlastegelegde heeft moeten maken. Zij vordert een bedrag ad € 1.456,00 ter zake van reiskosten gemaakt in eerste aanleg, en (na vermindering van haar vordering bij brief van 4 februari 2021) een bedrag van € 84,46 aan reis- en parkeerkosten in hoger beroep.
Het hof leidt uit de toelichting van de benadeelde partij en de daarbij overgelegde stukken af dat de door haar gevorderde reiskosten tot een bedrag van € 732,94 betrekking hebben op bezoeken aan haar therapeut en het ziekenhuis. In zoverre is de vordering van de benadeelde partij door de verdediging erkend en komt deze naar het oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking, nu het materiële schade betreft die rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde. Het hof zal aan reiskosten dan ook een bedrag van
€ 732,94toewijzen.
De post ‘reiskosten’ heeft voor het overige betrekking op benzine- en parkeerkosten die de benadeelde partij heeft moeten maken voor bezoeken aan het paleis van justitie in Den Haag voor het voeren van slachtoffergesprekken en het bijwonen van zittingen in deze zaak. Deze kosten kunnen naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde geleden schade en kunnen als zodanig dan ook niet worden toegewezen. Nu is het zo dat dergelijke reis- en aanverwante kosten in bepaalde gevallen als proceskosten toewijsbaar zijn, maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Met de verdediging is het hof van oordeel dat, nu de benadeelde partij bij gemachtigde procedeert, de civielrechtelijke proceskostenregeling (art. 237 tot en met 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) voor vergoeding van reis- en aanverwante kosten geen basis biedt. Voor de vergoeding van deze kosten ontbreekt in het onderhavige geval dus een wettelijke grondslag. Van bijzondere omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken, is niet gebleken. Het voorgaande brengt mee dat de post ‘reiskosten’ voor het overige (dus buiten het toewijsbare bedrag van € 732,94) wordt afgewezen.

Materiële schade: medische kosten

De benadeelde partij stelt dat zij als gevolg van het steekincident schade heeft geleden in de vorm van medische kosten, bestaande uit de eigen bijdrage voor haar ziektenkostenverzekering over de jaren 2017
(€ 459,), 2018 (€ 459,-) en 2019 (na vermindering van haar vordering bij brief van 4 februari 2021: € 385,-).
Deze schadepost is door de verdediging erkend en komt naar het oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking, nu deze schade rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde. Het hof zal aan medische kosten een bedrag van
€ 1.303,00toewijzen.

Materiële schade: kosten kleding en sieraden

De benadeelde partij stelt dat zij de kleding, horloge en oorbellen die zij tijdens het steekincident droeg niet meer kan dragen, en begroot de daardoor geleden schade op een bedrag van € 400,00.
Deze schadepost is door de verdediging erkend en komt naar het oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking, nu deze schade rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde. Het hof zal aan kosten kleding en sieraden dan ook een bedrag van
€ 400,00toewijzen.

Materiële schade: gederfde inkomsten

De benadeelde partij stelt dat zij als gevolg van het steekincident arbeidsongeschikt is geraakt en daardoor inkomensschade heeft geleden. In hoger beroep heeft de benadeelde partij toegelicht dat zij thans aan gederfde inkomsten een bedrag vordert van € 63.997,99.
Uit de toelichting en stukken bij deze schadepost begrijpt het hof dat de benadeelde partij voor het berekenen van de schade niet is uitgegaan van de inkomstenderving van de benadeelde partij
in privé, maar van die van haar holding-B.V. Zo worden de gederfde inkomsten door haar onder meer berekend aan de hand van de aan deze B.V. betaalde managementvergoeding en het wegvallen daarvan. Wat daarvan de betekenis is voor het privé-inkomen van de benadeelde partij is niet duidelijk geworden. Dit geldt temeer nu de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2022 heeft erkend dat zij zelf geen managementvergoeding kreeg, maar salaris, meer in het bijzonder het (bruto-)salaris van haar holding-B.V, zoals dat is uiteengezet in het rapport van BDO dat door de benadeelde partij in eerste aanleg werd overgelegd. Van dat rapport kan het hof evenwel niet uitgaan, reeds omdat de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2022 te kennen heeft gegeven dat haar berekening niet (langer) op dat rapport is gebaseerd.
Gelet op het voorgaande zou pas een inhoudelijke beslissing op dit onderdeel van de vordering kunnen worden genomen als voldoende duidelijkheid wordt verkregen over de gederfde inkomsten van de benadeelde partij. Dit vergt evenwel een nader onderzoek dat een onevenredige belasting van het geding zou opleveren.
Het hof merkt nog op dat weliswaar duidelijk is
datde benadeelde partij inkomensschade heeft geleden, maar dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om deze in de onderhavige procedure te begroten en evenmin is dit alvast mogelijk voor een
deelvan de vordering. Het hof zou daarvoor bijvoorbeeld moeten weten wat het
netto-salaris is dat de benadeelde partij van haar holding-B.V. ontving. Maar ook over tal van andere zaken zou duidelijkheid moeten worden verkregen, bijvoorbeeld over de vraag in hoeverre de B.V. van de benadeelde partij het loon tijdens ziekte heeft doorbetaald, waarover thans elke informatie in het dossier ontbreekt.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij voor dit deel van de vordering, de ‘gederfde inkomsten’ tot het bedrag van € 63.997,99, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Haar vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Materiële schade: faillissementskosten

De benadeelde partij stelt dat het advocatenkantoor dat zij samen met haar zus had als gevolg van het tenlastegelegde failliet is gegaan en dat de benadeelde partij daardoor schade heeft geleden ten bedrage van
€ 17.573,65. Het hof begrijpt uit de onderbouwing dat de benadeelde partij en haar zus ieder via hun eigen holding-B.V. voor 50% eigenaar waren van [advocatenkantoor] (het advocatenkantoor) en dat laatstgenoemde vennootschap op 13 december 2017 in staat van faillissement is verklaard. Bij e-mail van 5 februari 2019 heeft de curator de benadeelde partij, naar het hof begrijpt: in haar hoedanigheid van bestuurder en enig aandeelhouder van haar holding-B.V., verzocht zo mogelijk een voorstel te doen voor de openstaande rekening-courant schuld ad € 17.573,65, van haar holding-B.V. aan [advocatenkantoor]. De benadeelde partij stelt dat zij dit bedrag vervolgens (in privé) ter voldoening van die schuld aan de boedel heeft voldaan.
De verdediging heeft op haar beurt gemotiveerd weersproken dat het steekincident de (enige) oorzaak was van het faillissement van [advocatenkantoor].
Naar aanleiding hiervan overweegt het hof het volgende.
Nog daargelaten dat niet duidelijk is geworden op grond waarvan de benadeelde partij in privé gehouden was om de rekening-courant schuld van haar holding-B.V. aan [advocatenkantoor] in te lossen, is het hof van oordeel dat het gelet op de gemotiveerde betwisting aan de zijde van de verdediging nog niet is komen vast te staan dat, en zo ja in hoeverre, het steekincident tot het faillissement van [advocatenkantoor] heeft geleid. De vraag of het benodigde causaal verband bestaat tussen het ten laste gelegde en het faillissement zou pas kunnen worden beantwoord nadat daar het nodige onderzoek naar zou worden verricht. Een dergelijk onderzoek zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit deel van de vordering, de ‘faillissementskosten’ tot het bedrag van
€ 17.573,65, kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Materiële schade: autokosten

Het door het steekincident veroorzaakte faillissement heeft er volgens de benadeelde partij voorts toe geleid dat haar lease-auto niet langer voor rekening was van het advocatenkantoor, zoals voorheen, maar voor haar eigen rekening, nu zij de auto ook na het faillissement nog nodig had. De benadeelde partij begroot de daardoor geleden schade op een bedrag van € 4.924,08.
Deze schadepost, die door de verdediging is weersproken, berust evenals de post ‘faillissementskosten’ op de stelling dat er voldoende causaal verband bestaat tussen het tenlastegelegde en het faillissement van [advocatenkantoor]. Zoals hiervoor is overwogen, staat dat op dit moment echter nog niet vast en vergt het verkrijgen van duidelijkheid hieromtrent een onderzoek dat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit deel van de vordering, de ‘autokosten’ ad € 4.924,08 kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Immateriële schade: € 22.500,00

Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Bij het bepalen van de hoogte van de geleden immateriële schade neemt het hof, gelet op hetgeen door en namens de benadeelde partij ter onderbouwing van de immateriële schade is overgelegd en naar voren gebracht, in het bijzonder het volgende in aanmerking. De benadeelde partij lijdt sinds de dag van het bewezenverklaarde feit tot op de dag van vandaag psychisch onder hetgeen haar is aangedaan. Ten gevolge van dit forse psychische letsel, veroorzaakt door het bewezenverklaarde, is zij nog steeds onder behandeling van een psychotherapeut. Voorts heeft zij als gevolg van de aanval met het mes een blijvend zichtbaar litteken in haar gezicht en hand opgelopen, waardoor zij levenslang zal zijn ontsierd.
Anders dan de verdediging is het hof gezien het voorgaande van oordeel dat - naar maatstaven van billijkheid en gelet ook op wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - het gevorderde bedrag geheel dient te worden toegewezen, zijnde
€ 22.500,00.

Conclusie ten aanzien van materiële en immateriële schade

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde een bedrag van € 2.435,94 aan materiële schade heeft geleden, en daarnaast een bedrag van
€ 22.500,00 aan immateriële schade. Deze bedragen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.435,94 met ingang van 1 januari 2019, en over het bedrag van € 22.500,00 met ingang van
26 september 2017.
Voor hetgeen door de benadeelde partij overigens als materiële schade is gevorderd, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Proceskosten

Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

[slachtoffer]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 24.935,94 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor omschreven.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.257,92, bestaande uit € 257,92 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 10.257,92, bestaande uit € 257,92 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met dien verstande dat de benadeelde partij haar vordering ter zake van de post ‘reiskosten hoger beroep’ heeft verminderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal hieronder nader ingaan op de door de benadeelde partij aangevoerde schadeposten, en op de standpunten die daarover door partijen zijn ingenomen. Daarbij zal niet afzonderlijk aandacht worden besteed aan het standpunt van het openbaar ministerie, nu de advocaat-generaal zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van alle schadeposten zonder meer bij het standpunt van de benadeelde partij heeft aangesloten.

Reiskosten

De benadeelde partij vordert vergoeding van haar reiskosten tot en met eerste aanleg ad € 128,96 en reiskosten in hoger beroep ad € 128,96. Al deze kosten hebben betrekking op benzine- en parkeerkosten in verband met bezoeken van de benadeelde partij aan het paleis van justitie in Den Haag voor het voeren van slachtoffergesprekken en/of het bijwonen van zittingen in deze zaak. Deze kosten kunnen naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde geleden schade en kunnen als zodanig dan ook niet worden toegewezen. Evenmin zijn de kosten toewijsbaar als proceskosten, nu de benadeelde partij bij gemachtigde procedeert. Het hof verwijst hier kortheidshalve verder naar hetgeen zij hieromtrent reeds heeft overwogen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer], waar hetzelfde geldt.

Immateriële schade: € 10.000,00

Ter onderbouwing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de benadeelde partij een brief overgelegd van een psycholoog van Forta Groep, waar zij onder behandeling is geweest. Uit deze brief volgt dat er bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis. De klachten zijn begonnen na het steekincident en de benadeelde partij heeft hiervoor behandelingen ondergaan met EMDR. Uit deze brief blijkt dat er sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld (DSM-5) en dat dit ziektebeeld een direct gevolg is van het bewezenverklaarde. Ook blijkt uit deze brief dat de benadeelde partij, voordat zij bij Forta onder behandeling kwam, bij een andere psycholoog onder behandeling was. Daaruit blijkt dat het dus niet zo is dat zij zich pas ruim 15 maanden na het steekincident onder behandeling heeft laten stellen. In dergelijke gevallen kan, gelet op de geldende jurisprudentie (HR 22-2-2002, NJ 2002/240), bij degene die met dit misdrijf direct is geconfronteerd immateriële schade ontstaan die (als shockschade) voor vergoeding in aanmerking komt.
Naar het oordeel van het hof is in het geval van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat daarvan sprake is. Bij de begroting van de immateriële schade houdt het hof rekening met alle omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat de benadeelde partij direct na het steekincident ter plaatse was en haar zus (het slachtoffer van de aanval) hevig bloedend op de grond heeft aangetroffen en het feit dat zij heeft gedacht dat zij haar zus zou verliezen.
Gelet daarop acht het hof, anders dan de verdediging, een bedrag van € 10.000,-, zoals gevorderd, redelijk en in overeenstemming met hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.

Conclusie ten aanzien van de gevorderde schade

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade heeft geleden. Dit bedrag wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 26 september 2017.

Proceskosten

Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

[slachtoffer 2]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor omschreven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 266 en 303 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zoverre aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Bepaalt de straf voor het bij arrest van dit hof van

17 maart 2021 in de zaak met parketnummer 09-057235-18 en parketnummer 09-765040-18 onder 2 bewezenverklaarde op een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Veroordeelt de verdachteten aanzien van het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 meer subsidiair bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.935,94 (vierentwintigduizend negenhonderdvijfendertig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 2.435,94 materiële schade en € 22.500,- immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.435,94 vanaf 1 januari 2019 en over het bedrag van € 22.500,- vanaf
26 september 2017.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van de overigens gevorderde materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering af voor zover deze betrekking heeft op benzine- en parkeerkosten voor bezoeken aan het Paleis van Justitie in deze zaak.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 24.935,94 (vierentwintigduizend negenhonderdvijfendertig euro en vierennegentig cent)bestaande uit € 2.435,94 materiële schade en € 22.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.435,94 vanaf 1 januari 2019 en over het bedrag van € 22.500,- vanaf 26 september 2017.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 159 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,- (tienduizend euro) bestaande uit immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2017.
Wijst de vordering af voor zover deze betrekking heeft op reiskosten tot en met eerste aanleg en reiskosten in hoger beroep.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,- (tienduizend euro)bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2017.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit,
mr. G. Knobbout en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 januari 2023.