ECLI:NL:GHDHA:2023:654

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
200.322.115/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling minderjarige na succesvolle behandeling moeder en gebrek aan actuele ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een behandeltraject succesvol afgerond en stelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren. De rechtbank Rotterdam had op 11 januari 2023 de ondertoezichtstelling gedeeltelijk verlengd tot 12 juli 2023, wat de moeder betwistte. Het hof heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, onvoldoende concrete plannen had voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en dat er geen actuele ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] was. De moeder had haar toekomstplannen helder geformuleerd en had zelf zorg en hulpverlening geregeld. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling per heden moest worden beëindigd, omdat er geen concrete zorgen meer waren en de moeder in staat was om voor [minderjarige] te zorgen. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.322.115/01
zaaknummer rechtbank : C/10/648753 / JE RK 22-2765
beschikking van de meervoudige kamer van 19 april 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Kuijs te Heiloo,
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 30 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De gecertificeerde instelling heeft op 28 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 30 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de gi 1] en [vertegenwoordiger van de gi 2] namens de gecertificeerde instelling;
De raad is met voorafgaand schriftelijk bericht niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader
( [vader] ) is - voor zover hier van belang - geboren:
-[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . Het gezag van de vader over [minderjarige] is bij beschikking van 18 juli 2022 beëindigd.
3.3.
[minderjarige] is sinds 13 oktober 2021 (voorlopig) onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar gedeeltelijk toegewezen, in die zin dat de ondertoezichtstelling is verlengd tot 12 juli 2023. Een beslissing op het overige is aangehouden.
4.2.
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
4.3.
De gecertificeerde instelling verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Standpunten
5.2.
Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [minderjarige] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Een heftig verleden is op zichzelf onvoldoende om verlenging van een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. [minderjarige] doet het op alle levensgebieden goed. Vanuit de betrokken hulpverlening zijn er geen recente zorgsignalen gekomen. Ook is er geen concreet zicht op terugkeer van de vader in de maatschappij. De moeder betwist dat zij begin 2022 bij de vader in de penitentiaire inrichting zou zijn langs geweest. Het gebrek aan inzicht in de ontwikkeling van [minderjarige] is volledig te wijten aan de afwezigheid van de gecertificeerde instelling. De rechtbank gaat volgens de moeder ten onrechte voorbij aan de vertrouwensbreuk in de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de moeder. Er is onvoldoende waarde gehecht aan wat er door de moeder zelf aan hulpverlening is ingezet. De moeder heeft bij psychologenpraktijk SANE met succes een behandeltraject gevolgd om te werken aan haar weerbaarheid en zelfbeeld. Zij heeft WMO-hulp geregeld om de lessen van de psycholoog ook in het dagelijks leven toe te passen. Via de WMO is zij bij Fier terechtgekomen. De gecertificeerde instelling heeft al inzicht in de persoonlijke problematiek en opvoedvaardigheden van de moeder door een in het verleden gelast deskundigenonderzoek. De moeder heeft een woning tot haar beschikking en zij heeft een school geregeld voor [minderjarige] in de buurt van de woning. Ze heeft haar rijbewijs gehaald en zij staat in contact met een werkconsulent en met de gemeente Rotterdam over ambulante hulpverlening. Ook hieruit volgt dat zij in staat is zelf de benodigde stappen richting de hulpverlening te zetten.
5.3.
De gecertifieerde instelling erkent dat er gedurende langere periode geen uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling. Sinds kort is de gecertificeerde instelling actief betrokken bij [minderjarige] en de moeder. Volgens de gecertificeerde instelling is een ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog noodzakelijk. In het verleden heeft de moeder de veiligheid van haar kinderen niet kunnen waarborgen, doordat er regelmatig sprake was van huiselijk geweld en de moeder telkens terugkeerde naar de vader. In de afspraken met de gecertificeerde instelling heeft de moeder zich niet altijd betrouwbaar getoond. De moeder wordt op dit moment ondersteund in de zorg voor [minderjarige] door haar ouders. De gecertificeerde instelling wil graag meer zicht krijgen op het welzijn van [minderjarige] en de emotionele beschikbaarheid van de moeder als zij straks alleen de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] draagt. Ook dient er een veiligheidsplan te komen voor het geval de moeder wordt geconfronteerd met lastige situaties of momenten. De gecertificeerde instelling heeft de moeder en [minderjarige] aangemeld voor een gezinsopname. Pas hierna kan een beslissing worden genomen op de vraag of een verhuizing naar [plaats 2] mogelijk is.
Overwegingen hof
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Vóór de geboorte van [minderjarige] is binnen de relatie van de ouders sprake geweest van ernstig huiselijk geweld van de vader richting de moeder, waar de vader voor is veroordeeld. De drie oudere kinderen uit het gezin zijn uit huis geplaatst en het gezag van de moeder over hen is beëindigd. De vader van [minderjarige] zit al geruime tijd vast in de penitentiaire inrichting en is in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek. Het is niet de verwachting dat hij op korte termijn vrij komt. Op dit moment wonen [minderjarige] en de moeder in het kader van een door de gecertificeerde instelling gestelde veiligheidsvoorwaarde bij de ouders van de moeder in [plaats 1] . De moeder heeft een woning in [plaats 2] tot haar beschikking en heeft de duidelijke wens om daar met [minderjarige] naartoe te verhuizen en een eigen leven op te bouwen. De gecertificeerde instelling is vanaf mei 2022 vanwege het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer nauwelijks betrokken geweest bij [minderjarige] . Pas begin 2023 zijn er twee nieuwe jeugdbeschermers aangesteld, die ook betrokken zijn bij de voogdij van de andere drie kinderen van de moeder. Op 20 januari 2023 heeft er een huisbezoek en gesprek met de moeder plaatsgevonden.
5.5.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken volgt dat het goed gaat met [minderjarige] . Er zijn op dit moment geen concrete zorgen. Ook heeft de gecertificeerde instelling ter zitting aangegeven dat de moeder over opvoedvaardigheden beschikt. De gecertificeerde instelling geeft aan vanwege de ernstige gebeurtenissen uit het verleden en de nog te realiseren verhuizing zicht te willen houden op [minderjarige] en de moeder. Het hof is echter van oordeel dat op dit moment geen sprake is van een concrete en actuele ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . [minderjarige] is geboren na de echtscheiding van de ouders en is niet geconfronteerd met het huiselijk geweld tussen haar ouders. In tegenstelling tot de andere drie kinderen is er bij haar geen sprake van trauma- gerelateerde klachten. De moeder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de familie van de vader in de buurt van haar huidige verblijfplaats bij haar ouders woont en niet in de buurt van haar woning in [plaats 2] . Zij betwist dat zij de vader begin 2022 nog zou hebben opgezocht in de penitentiaire inrichting. De gecertificeerde instelling heeft deze stelling ook niet met stukken onderbouwd, ook niet na herhaaldelijk verzoek van de moeder hiertoe. Niet in geschil is dat de moeder zelfstandig diverse vormen van hulpverlening heeft geregeld en met goed resultaat heeft afgerond. De moeder heeft regelmatig contact met de gemeente Rotterdam en niet weersproken is dat zij van daaruit na de verhuizing ambulante hulpverlening in de thuissituatie kan regelen. [minderjarige] staat ingeschreven bij een school in de buurt van de woning van de moeder in [plaats 2] . De moeder kwam tijdens de zitting rustig en weerbaar over. Zij was goed in staat haar toekomstplannen toe te lichten. Bij de beoordeling weegt het hof ook mee dat het plan vanuit de gecertificeerde instelling voor opname van [minderjarige] en de moeder in een gezinshuis nog onvoldoende concreet is. Desgevraagd heeft de gecertificeerde instelling niet kunnen toelichten wat het te verwachten tijdspad van opname in een gezinshuis is. In het plan van de gecertificeerde instelling is nog onduidelijk of [minderjarige] na de zomervakantie (als zij de leeftijd van vier jaar heeft bereikt) op de school in [plaats 2] kan starten, terwijl het hof hier wel een duidelijk belang voor [minderjarige] van inziet. Ook is nog onduidelijk of de woning van de moeder tegen die tijd nog beschikbaar zal zijn, nu dit een sociale huurwoning betreft en er een reëel risico bestaat dat de woning bij langdurige leegstand aan een woningzoekende wordt toegewezen. Tot slot weegt het hof nog mee dat er via de andere kinderen van de moeder, die onder voogdij staan van de gecertifieerde instelling, zicht op en betrokkenheid bij de moeder zal blijven.
5.6.
Al het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de ondertoezichtstelling per heden zal beëindigen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van heden de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
bekrachtigt de genoemde beschikking wat betreft de verlening van de ondertoezichtstelling over de periode van 12 januari 2023 tot heden.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Koek, A. Labohm en F.A.M. Schoenmaker, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier, en is op 19 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.