In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en de Belastingdienst. [Appellant] had eerder een afspraak gemaakt met de Belastingdienst over de waardering van zijn verhuurde panden. Na verschillende aanslagen en informatiebeschikkingen van de Belastingdienst, heeft [appellant] geprobeerd deze besluiten aan te vechten bij de belastingrechter, maar zonder succes. In de onderhavige procedure vorderde hij een verklaring voor recht dat de afspraak met de Belastingdienst als een vaststellingsovereenkomst geldt, en eiste hij nakoming van deze overeenkomst en schadevergoeding voor de geleden schade door het niet nakomen van de afspraak.
Het hof bekrachtigde het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen tegen de Belastingdienst, omdat hij reeds een rechtsgang had gehad bij de belastingrechter, die voldoende waarborgen bood. Het hof oordeelde dat de belastingrechter ook bevoegd is om te oordelen over overeenkomsten die relevant zijn voor de belastingheffing. [Appellant] had niet voldoende aangetoond dat er sprake was van onrechtmatige rechtspraak die zijn vorderingen zou kunnen rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagde en dat hij de proceskosten moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de noodzaak voor partijen om binnen de juiste rechtsgang hun klachten te uiten. Het hof wees erop dat alleen in uitzonderlijke gevallen, waarin fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden, de Staat aansprakelijk kan worden gesteld voor onrechtmatige rechtspraak. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en legt de kosten van het hoger beroep bij [appellant].