4.2De vrouw verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt – voor zover het betreft de verdeling van het nog niet verdeelde gedeelte van de algehele gemeenschap van goederen en voorwaardelijk voor wat betreft de partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
I. de vaststelling van de verdeling opnieuw te bepalen inzake de goederen waarover partijen het niet eens worden in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met gelijktijdige veroordeling van de man tot medewerking aan de uitvoering van hetgeen dit hof in deze beslist binnen een maand na de dag van de in de te wijzen beschikking op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de man weigert uitvoering te geven aan de in deze te wijzen beschikking, waarbij de te verdelen bestanddelen nog zijn:
a. [adres 1] , [postcode 1] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;
b. [adres 2] , [postcode 1] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;
c. [adres 3] , [postcode 2] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling en ieder helft verkoopopbrengst;
d. [adres 4] , [postcode 2] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;
e. [adres 5] , [postcode 2] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;
f. [adres 6] , [postcode 2] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;
II. te bepalen dat aan de vrouw toekomt in het kader van de verdeling van de nog resterende gemeenschappelijke vermogensbestanddelen een bedrag van € 571.282,74, dan wel een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, door de man aan de vrouw te voldoen binnen een maand na de dag van de in deze te wijzen beschikking;
III. voorwaardelijk, in het geval in stand zou blijven dat de schenking ad € 122.500 in mindering dient te komen op de vordering van de vrouw op de man in het kader van de resterende verdelingsvergoeding;
te bepalen dan wel te wijzigen met ingang van 1 januari 2020 de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 3.171 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een zodanige bijdrage en ingangsdatum als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
IV. voorwaardelijk, in het geval in stand zou blijven dat de schenking ad € 122.500 in mindering dient te komen op de vordering van de vrouw op de man in het kader van de resterende verdelingsvergoeding;
te bepalen dan wel te wijzigen de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 3.171 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, ingaande de dag van ontbinding van het huwelijk tussen partijen, dan wel een zodanig bijdrage en ingangsdatum als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
V. de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.