ECLI:NL:GHDHA:2023:806

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
200.310.729/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van vermogen met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding tussen de vrouw en de man. De vrouw had in eerste aanleg de echtscheiding verzocht, wat door de rechtbank was toegewezen. In hoger beroep heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de echtscheiding en de waardering van onroerend goed. De man heeft het principaal hoger beroep van de vrouw bestreden en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het gebruik van de echtelijke woning en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep voor wat betreft de echtscheiding, aangezien zij heeft verkregen wat zij heeft verzocht. Wat betreft de waardering van het onroerend goed heeft het hof de peildatum vastgesteld op 28 februari 2020, omdat beide partijen de gelegenheid hebben gehad om de woning te onderzoeken voor overname. Het hof heeft het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking afgewezen, omdat de vrouw al lange tijd in de woning woont en geen initiatief heeft genomen om passende woonruimte te vinden.

Daarnaast heeft het hof de man veroordeeld om aan de vrouw een bedrag van € 35.091,85 te voldoen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.310.729/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-1438
zaaknummer rechtbank : C/09/608287
beschikking van de meervoudige kamer van 3 mei 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.K. de Menthon Bake te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 6 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft het hof op 2 juni 2022 verzocht om de echtscheiding apart te behandelen. Vanwege ziekte van een van de raadsheren is de aparte mondelinge behandeling van de echtscheiding niet doorgegaan.
2.3
De man heeft op 20 juli 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De vrouw heeft op 13 september 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • een journaalbericht van 30 mei 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van 23 februari 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum,
van de zijde van de man:
  • een journaalbericht van 27 oktober 2022 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van 13 februari 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 24 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat partijen zijn gehuwd op [datum] 1998 te [plaats 1] onder huwelijkse voorwaarden. Zij zijn de ouders van het volgende nog minderjarige kind: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2
De rechtbank Den Haag heeft op 9 maart 2021 voorlopige voorzieningen getroffen die, voor zover van belang, inhouden:
  • dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning te ( [adresgegevens echtelijke woning] - met inbegrip van de inboedel - met het bevel dat de man die woning niet mag betreden;
  • dat de (destijds nog) minderjarigen [naam] en [minderjarige] aan de vrouw zijn toevertrouwd;
  • dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige [minderjarige] bij zich te hebben:
o om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
o de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen;
  • dat de man aan de vrouw voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] van € 226,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • waarbij het verzoek van de man tot het vaststellen van een gebruikersvergoeding niet-ontvankelijk is verklaard en waarbij het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een voorlopige partneralimentatie is afgewezen vanwege het ontbreken van draagkracht aan de zijde van de man.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is, voor zover thans van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat:
  • de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning te [adresgegevens echtelijke woning] en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
  • de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot de dag waarop de man weer in de (voormalige) echtelijke woning gelegen aan de [adresgegevens echtelijke woning] woont, een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] van € 226,- per maand zal betalen, vanaf voornoemde datum telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de man aan de vrouw, met ingang van de dag waarop de man weer in de (voormalige) echtelijke woning gelegen aan de [adresgegevens echtelijke woning] woont, een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] van € 343,- per maand zal betalen, vanaf voornoemde datum telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand én de man weer in de (voormalige) echtelijke woning gelegen aan de [adresgegevens echtelijke woning] woont, een partneralimentatie van € 2.238,- per maand zal betalen, vanaf dat moment telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Daarnaast is, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de ontbonden eenvoudige gemeenschappen, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als volgt vastgesteld:
  • deelt toe aan de man de onroerende zaken aan de [adres] en [adresgegevens echtelijke woning] te [plaats 2] , het saldo op de bankspaarrekening bij Nationale Nederlanden ( [rekeningnummer 1] ) en de vorderingen uit hoofde van de kapitaalverzekeringen (polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] );
  • bepaalt dat de man aan de vrouw de helft van de waarde van de onroerende zaken, vermeerderd met de waarde van de vorderingen uit de kapitaalverzekeringen en de saldi van de bankspaarrekening, verminderd met de aftrek van de hypotheekschulden bij Nationale Nederlanden (leningdelen [leningdelen] , [leningdelen] , [leningdelen] , [leningdelen] , [leningdelen] , [leningdelen] , [leningdelen] en [leningdelen] ) en verminderd met de taxatie-, makelaars- en overdrachtskosten, aan de vrouw dient te voldoen op de dag van de overdracht van de onroerende zaken aan de man;
  • partijen dienen de gemeenschappelijke inboedel in onderling overleg te verdelen, waarbij partijen voor de levering van de woning aan de man, samen met een onafhankelijke derde ( [onafhankelijke derde] ) een ronde door het huis zullen maken en de inboedelgoederen zullen verdelen door om en om één voorwerp uit te kiezen, waarbij uiteindelijk partijen evenveel goederen zullen hebben, zonder nadere verrekening, waarbij de vrouw als eerste mag kiezen.
Als laatste is, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden als volgt vastgesteld:
  • deelt toe aan de man (het saldo van) de op hun beider naam staande (bank)rekeningen met rekeningnummers [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5] ;
  • de verrekening van de vordering op naam van de man uit hoofde van een lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer 3] en de gereserveerde FOR-gelden en de daarop rustende latente belastingschuld vindt plaats door de lijfrentepolis te splitsen in twee polissen van gelijke waarde, één op naam van de man en één op naam van de vrouw, en in de polis ten name van de vrouw ook de helft van de gereserveerde FOR-gelden te storten;
  • de verrekening van de overige vermogensbestanddelen van de vordering van de man op de vrouw van € 17.702,76 vindt plaats door betaling door de man aan de vrouw van een bedrag van € 16.525,98, te voldoen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen, onder de verplichting voor de man om over het nog niet betaalde gedeelte, met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk, een jaarlijkse rente te vergoeden als bedoeld in artikel 11 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden.
4.2
In het principaal hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de echtscheiding en het door de rechtbank bepaalde tijdstip van waardering van de onroerende zaken aan de [adres] en [adresgegevens echtelijke woning] te [plaats 2] (hierna: het onroerend goed), en, opnieuw beschikkende, de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat het onroerend goed zal worden gewaardeerd tegen het tijdstip van feitelijke verdeling. Kosten rechtens.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de verzoeken van de man gedaan onder A, B, C, E en F af te wijzen en toe te wijzen het verzoek van de man zoals gedaan onder D.
4.3
De man heeft het principaal hoger beroep van de vrouw gemotiveerd bestreden. Hij verzoekt het beroep van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen.
In het (deels voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft het voortgezet gebruik van de (voormalige) echtelijke woning, de medewerking van de vrouw aan de levering van de gemeenschappelijke onroerende zaken aan de man, de gebruiksvergoeding en de afwikkeling van het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden, en, met wijziging van de zelfstandige verzoeken van de man, in zoverre opnieuw beschikkende:
af te wijzen het verzoek van de vrouw te bepalen dat zij jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning te [adresgegevens echtelijke woning] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en de inboedel daarvan voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
indien en voor zover toedeling van de onroerende zaken aan de [adres] en [adresgegevens echtelijke woning] in [plaats 2] aan de man plaatsvindt tegen een na 28 februari 2020 te bepalen waarde, de vrouw te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de man van € 921,94 per maand met ingang van 1 januari 2020 tot aan de datum waarop de vrouw de woning [adresgegevens echtelijke woning] metterwoon verlaat, en te bepalen dat de gebruiksvergoeding zal worden voldaan bij het transport van de onroerende zaken middels verrekening;
indien en voor zover toedeling van de onroerende zaken aan de [adres] en [adresgegevens echtelijke woning] in [plaats 2] aan de man plaatsvindt tegen een na 28 februari 2020 te bepalen waarde, de vrouw te veroordelen tot vergoeding aan de man van een bedrag gelijk aan de helft van de lasten van de onroerende zaken van € 1.008,16 per maand over de periode 1 januari 2020 tot aan de datum waarop de gemeenschappelijke onroerende zaken aan de man (althans een derde) zal zijn geleverd, en te bepalen dat het door de vrouw aan de man verschuldigde zal worden voldaan bij het transport van de onroerende zaken middels verrekening;
de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de helft van de waarde per 31 december 2019 van de polis van Overlijdensrisicoverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer 4] ;
de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na de door uw hof te wijzen beschikking haar medewerking te verlenen aan de levering van de onroerende zaken gelegen aan de [adres] en [adresgegevens echtelijke woning] in [plaats 2] aan de man, bij gebreke van welke medewerking de door uw hof te wijzen beschikking in de plaats zal worden gesteld van de medewerking van de vrouw;
de vrouw te veroordelen ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de man te betalen een bedrag van € 29.193,15, te vermeerderen met vanaf 1 augustus 2022 € 750,00 per maand én € 84,74 per maand.
Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Echtscheiding
5.1
De vrouw heeft in eerste aanleg zelf de echtscheiding verzocht. Bij de bestreden beschikking is het echtscheidingsverzoek toegewezen. De vrouw heeft derhalve verkregen wat zij heeft verzocht. De gronden die de vrouw aanvoert dat de echtscheiding tegelijkertijd met de nevenvoorzieningen dient te worden uitgesproken, acht het hof ongegrond, mede bezien in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad. De vrouw dient derhalve naar het oordeel van het hof in haar hoger beroep terzake de echtscheiding niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Peildatum waardering onroerend goed [adres] en [adresgegevens echtelijke woning]
5.2
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is in geschil de peildatum van de waardering van het onroerend goed te [plaats 2] aan de [adres] en [adresgegevens echtelijke woning] . Uit het betoog van de man volgt dat hij van mening is dat partijen met elkaar bindend zijn overeengekomen dat de peildatum voor de waardering is 28 februari 2020, te weten de taxatiedatum. De vrouw is van mening dat tussen partijen geen onherroepelijke overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de peildatum van de waardering. In haar visie gold de overeengekomen peildatum alleen als partijen een definitieve regeling zouden treffen in het kader van de collaborative divorce. De rechtsrelatie tussen ex-echtgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval. Partijen zijn tijdens de collaborative divorce met elkaar in onderhandeling getreden met betrekking tot de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding. In dat kader heeft de vrouw de gelegenheid gekregen om te onderzoeken of zij de woning kon overnemen tegen de door de taxateur op 28 februari 2020 vastgestelde waarde. Voorts heeft het hof begrepen dat als de vrouw de woning niet gefinancierd kreeg, de man zou mogen onderzoeken of hij de woning wel gefinancierd kreeg tegen de door de taxateur vastgestelde waarde. Gezien de feitelijke gang van zaken acht het hof het in deze zaak redelijk en billijk dat voor de waardering van de onroerende zaak uitgegaan wordt van de peildatum 28 februari 2020 aangezien beide partijen de gelegenheid hebben gehad om te onderzoeken of zij per die datum de woning zouden kunnen overnemen, waarbij de vrouw de eerste keuze had. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, treft de grief van de vrouw geen doel.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
5.3
De man verzet zich tegen het voortgezet gebruik van de vrouw van de echtelijke woning. De man stelt dat de vrouw al sinds het vertrek van de man in 2019 alleen in de woning woonachtig is en zij al vele jaren de tijd heeft gehad om passende woonruimte voor zichzelf te vinden. De vrouw heeft verweer gevoerd. Het hof is van oordeel dat, mede bezien de lange duur van de echtscheidingsprocedure, gelet op het feit dat de vrouw al vele jaren de gelegenheid heeft gehad om passende woonruimte te vinden en zij geen enkel initiatief heeft genomen, het niet redelijk en billijk is dat de vrouw nog zes maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking gebruik kan maken van de echtelijke woning. De grief van de man treft derhalve doel.
Gebruiksvergoeding en lasten terzake het onroerend goed
5.4
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeft de voorwaardelijke grief van de man geen bespreking meer.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Vooraf
5.5
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn onder uitsluiting van iedere gemeenschap met elkaar gehuwd. Het feit dat partijen onder uitsluiting van iedere gemeenschap zijn gehuwd, brengt niet met zich mede dat geen eenvoudige gemeenschappen tussen partijen kunnen ontstaan. De woning aan de [adres] en [adresgegevens echtelijke woning] behoort aan partijen in mede-eigendom toe, hetgeen impliceert dat deze woning dient te worden verdeeld. Hetzelfde geldt voor de gezamenlijke bankrekeningen.
Banksaldi
5.6
Het is het hof gebleken dat partijen gemeenschappelijke bankrekeningen hebben. Het hof is niet gebleken van enige aanleiding om te veronderstellen dat het saldo op die rekeningen niet aan hen gemeenschappelijk toe zou behoren, hetgeen inhoudt dat deze per peildatum indiening verzoekschrift tot echtscheiding dienen te worden verdeeld tussen partijen, te weten per 30 december 2019.
5.7
Partijen hebben ter zitting verklaard dat de in de bestreden beschikking genoemde saldi van de bankrekeningen correct zijn. De saldi van de volgende gemeenschappelijke bankrekeningen dienen per 30 december 2019 tussen partijen gelijk, dat wil zeggen bij helfte, te worden verdeeld. Zulks impliceert dus dat deze niet behoeven te worden meegenomen in de staat van activa in het kader van de uitwerking van het finale verrekenbeding. Deze bankrekeningen en saldi zijn:
de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2]
€ 927,67
de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3]
€ 15.869,92
de bankrekening met nummer [rekeningnummer 5]
€ 835,53
de bankrekening met nummer [rekeningnummer 4]
€ 21,90
totaal
€ 17.655,02
Onroerend goed
5.8
Ook met betrekking tot het onroerend goed, zoals hiervoor vermeld, neemt het hof het onroerend goed niet in de verrekening mee aangezien het onroerend goed en de daarbij behorende hypothecaire geldleningen alsmede de in dat kader gesloten kapitaalverzekeringen en bankspaarrekeningen aan beide partijen, ieder voor de helft, toekomt respectievelijk ieder voor de helft voor hun rekening komen en aldus moeten worden verdeeld en/of overgenomen. Voor het onroerend goed dient uit te worden gegaan van een waarde van € 621.500,-. Niet in geschil is dat deze waarde dient te worden vermeerderd met de waarde van de aan de man door de rechtbank toebedeelde vorderingen uit de kapitaalverzekeringen bij Nationale Nederlanden met polisnummers [polisnummer 1] (€ 6.814,81) en [polisnummer 2] (€ 65.269,80) en de saldi van de bankspaarrekening bij Nationale Nederlanden met nummer [rekeningnummer 6] (€ 29.006,42). Het hof gaat er verder vanuit dat de man de op de onroerende zaak rustende hypothecaire geldleningen voor zijn rekening neemt en de vrouw terzake deze geldleningen vrijwaart. Dit brengt met zich mee dat op de waarde van het onroerend goed in mindering dient te worden gebracht de som van de hypothecaire geldleningen, te weten € 483.209,67 (€ 14.000,- + € 161.000,- + € 17.290,- + € 82.710,- + € 63.000,- + € 56.866,60 + € 88.343,07), hetgeen impliceert dat de overwaarde op het onroerend goed bedraagt € 722.591,03 (€ 621.500,- + € 29.006,42 + € 6.814,81 + € 65.269,80) -/- € 483.209,67 = € 239.381,36. De man dient aan de vrouw te voldoen ter zake de toedeling van de woning aan de man een bedrag van € 119.690,68, verminderd met helft van de taxatie-, makelaars- en overdrachtskosten die door partijen samen moeten worden gedragen.
Te verrekenen vermogen
5.9
Met betrekking tot de bepaling van het te verrekenen vermogen zijn partijen het over de volgende punten eens:
  • de waarde van de activa van de eenmanszaak van de man dient gesteld te worden op € 24.832,-;
  • de polis levensverzekeringpolis op naam van de vrouw bij Nationale Nederlanden met nummer [polisnummer 4] dient voor een waarde van € 315,- te worden meegenomen in de verrekening en wel als actief.
Latente schulden aan de huurders in het kader van de borgsom
5.1
Partijen hebben met betrekking tot het verhuurde onroerend goed van de huurders [huurder 1] en [huurder 2] een borgsom gekregen van respectievelijk € 1.700,- en € 1.062,50. Dit betreft een passiefpost in het kader van de verrekening. In het kader van de berekening van de verrekeningsvordering gaat het hof ervan uit dat de man te zijner tijd deze passiefpost zal voldoen.
Schenkingen en de verrekeningen
5.11
De man heeft op bladzijde 11 in randnummer 42 onder C gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een schenking van € 30.000,-. Het hof heeft begrepen uit het betoog van de man dat de man twee schenkingen heeft gehad van € 30.000,-. Met betrekking tot één schenking van € 30.000,- heeft de rechtbank op bladzijde 17, derde alinea, van de bestreden beschikking rekening gehouden. Met de tweede schenking van € 30.000,- heeft de rechtbank geen rekening gehouden omdat niet vast te stellen was of de tweede schenking verteerd was. Het hof begrijpt dus dat de grief van de man zich richt op die schenking waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet heeft kunnen vaststellen of die nog in het vermogen van de man aanwezig was. Het hof begrijpt uit de toelichting van de man op zijn grief dat de schenking wel is verbruikt, maar dat de gelden zijn aangewend voor de verbouwing van de gemeenschappelijke woning van partijen. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof verwijst hier expliciet naar randnummer 20 van het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep. Uit dit verweer volgt dat de vrouw betwist dat de man het bedrag van € 30.000,- heeft aangewend voor de verbouwing van de gemeenschappelijke woning. Gezien het gemotiveerde verweer van de vrouw in deze is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of de schenking van € 30.000,- nog in het vermogen van de man aanwezig is, dan wel is verteerd, dan wel is aangewend voor de verbouwing van de gemeenschappelijke woning. De grief van de man treft derhalve geen doel.
5.12
De rechtbank heeft op bladzijde 17 van de bestreden beschikking overwogen dat partijen het erover eens waren dat de man in 2006 een van de schenkingen heeft ontvangen van € 30.000,-. Bij brief van 23 februari 2023 heeft de vrouw alsnog een grief geformuleerd tegen deze overweging van de rechtbank. De stelling van de vrouw was dat het bedrag van € 30.000,- aan hen beiden was geschonken. Ter zitting heeft de man in het kader van de tweeconclusie-regel bezwaar gemaakt tegen deze nieuwe grief van de vrouw. Nu de man expliciet bezwaar maakt tegen de nieuwe grief, zal het hof de door de vrouw aangevoerde grief c.q. wijziging van haar verzoek buiten beschouwing laten.
5.13
Het hof heeft naar aanleiding van hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft vastgesteld en in hoger beroep niet is bestreden alsmede hetgeen het hof in het bovenstaande heeft geoordeeld, van beide echtgenoten ingevolge artikel 1:135 eerste lid BW het te verrekenen vermogen vastgesteld.
5.14
Het vermogen van de man berekent het hof als volgt:
de bankrekening op naam van de man met nummer [rekeningnummer 7]
€ 299,17
de bankrekening op naam van de man met nummer [rekeningnummer 8]
€ 2,12
de bankrekening op naam van de man met nummer [rekeningnummer 9]
€ 712,60
de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden op naam van de man met nummer [polisnummer 5]
€ 28.936,23
de levensverzekering bij Nationale Nederlanden op naam van de man met nummer [polisnummer 6]
€ 57.328,23
de Volkswagen Sharan met kenteken [kenteken 1] op naam van de man
€ 10.550,00
de gezamenlijke inboedel
pm
de activa van de eenmanszaak [eenmanszaak]
€ 24.832,00
totaal actief
€ 122.660,35
de IB schuld 2019
€ 10.912,00
de latente schuld aan [huurder 1] terzake borg huur onroerend goed
€ 1.700,00
de latente schuld aan [huurder 2] terzake borg huur onroerend goed
€ 1.062,50
totaal passief
€ 13.674,50
5.15
De actiefzijde van de man bedraagt € 122.660,35. De passiefzijde van de man bedraagt € 13.674,50. Het vermogen van de man bedraagt derhalve € 108.985,85. Op dit vermogen mag de man conform de bestreden beschikking in mindering brengen de schenking van € 30.000,- alsmede de aanbrengsten van € 2.722,-, hetgeen impliceert dat het te verrekenen vermogen betreft aan de zijde van de man € 76.263,85.
5.16
Het vermogen van de vrouw berekent het hof als volgt:
de bankrekening op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer 10]
€ 4.995,00
de bankrekening op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer 11]
€ 77,60
de levensverzekeringspolis bij Nationale Nederlanden op naam van de vrouw met nummer [polisnummer 4]
€ 315,00
de Citroen Xsara Picasso met kenteken [kenteken 2] op naam van de vrouw
€ 1.000,00
totaal actief
€ 6.387,60
de roodstand op de bankrekening op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer 12]
€ 307,44
totaal passief
€ 307,44
5.17
De actiefzijde van de vrouw bedraagt € 6.387,60. De passiefzijde van de vrouw bedraagt € 307,44. Het vermogen van de vrouw bedraagt derhalve € 6.080,16.
5.18
Het totaal te verrekenen vermogen bedraagt derhalve € 76.263,85 + € 6.080,16 = € 82.344,-. Beide partijen zijn derhalve gerechtigd tot € 41.172,-. De man heeft aan vermogen € 76.263,85. Hij heeft slechts recht op € 41.172. Derhalve heeft de man een schuld aan de vrouw van € 35.091,85, welk bedrag hij aan de vrouw dient te voldoen. Aangezien de vrouw een vordering heeft van € 35.091,85 op de man op grond van het verrekenbeding en haar eigen vermogen een waarde heeft van € 6.080,16, bedraagt de waarde van haar vermogen na uitvoering van het verrekenbeding eveneens € 41.172.
Overige vorderingen
KPN
5.19
Met betrekking tot de KPN is de man van mening dat nu de vrouw van het abonnement heeft genoten, zij de kosten daarvan heeft te voldoen. Ter zitting is gebleken dat de man de contractant is met de KPN en hij dus in de gelegenheid is geweest om het contract op te zeggen. Naar het oordeel van het hof heeft de man geen rechtsgrond aangevoerd op basis waarvan kan worden geoordeeld dat de vrouw de kosten met betrekking tot KPN dient te voldoen. De grief van de man treft dan ook geen doel.
[procesbegeleider]
5.2
Partijen zijn een collaborative divorce aangegaan. De totale kosten van deze collaborative divorce waren € 100.000,-. Van die € 100.000,- had ruim € 20.000,- betrekking op de kosten van de procesbegeleider mevrouw [procesbegeleider] . De vrouw heeft weliswaar gesteld bezwaar te hebben tegen de factuur van mevrouw [procesbegeleider] , maar dat doet niet af aan het feit dat beide partijen opdracht aan mevrouw [procesbegeleider] hebben gegeven. Het hof is van oordeel dat de kosten van mevrouw [procesbegeleider] daarom door beide partijen gelijk dienen te worden gedragen. Zulks impliceert € 10.000,-, aan de zijde van de man en € 10.000,- aan de zijde van de vrouw. Op basis van de overgelegde stukken kan het hof thans niet vaststellen of de man het aandeel van de vrouw deels dan wel volledig heeft voldaan. Derhalve kan de vordering van de man niet worden toegewezen nu het hof over onvoldoende gegevens beschikt. Het hof gaat er wel vanuit dat partijen met betrekking tot de nota van mevrouw [procesbegeleider] zullen handelen conform hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen.
Proceskosten
5.21
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.22
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor wat betreft de echtscheiding;
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de vaststelling van de wijze van de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden, en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking alsnog af;
veroordeelt de man om in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te voldoen de somma van € 35.091,85;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling en in aanvulling daarop gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de gemeenschappelijke bankrekeningen aldus dat partijen overgaan tot het bij helfte verdelen van de saldi van de gemeenschappelijke bankrekeningen per peildatum 30 december 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-Van Hees en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier, en is op 3 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.