ECLI:NL:GHDHA:2024:100

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
200.334.656/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor tweede HPV-vaccinatie in geschil tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de tweede HPV-vaccinatie van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank die de vader toestemming verleende voor de vaccinatie. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1], zijn in een echtscheiding verwikkeld en hebben verschillende opvattingen over de vaccinatie. De moeder heeft bezorgdheid geuit over de recente invoering van de HPV-vaccinatie en de mogelijke bijwerkingen, en zij pleit ervoor om te wachten tot [minderjarige 1] zelf een keuze kan maken. De vader daarentegen is van mening dat vaccinatie in het belang van de kinderen is en dat het volgen van het Rijksvaccinatieprogramma essentieel is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, oordelend dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat vaccinatie noodzakelijk is om haar te beschermen tegen het HPV-virus. Het hof heeft ook overwogen dat de beslissing over de vaccinatie niet kan worden uitgesteld tot [minderjarige 1] twaalf jaar is, omdat dit in strijd zou zijn met de richtlijnen van het Rijksvaccinatieprogramma. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.334.656/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-5217
zaaknummer rechtbank : C/09/651025
beschikking van de meervoudige kamer van 17 januari 2024
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.J.W. van Kesteren te Amsterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 september 2023 (hierna te noemen: bestreden beschikking)

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 14 november 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De vader heeft op 23 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van 23 november 2023 van de zijde van de moeder met bijlage, ingekomen op 24 november 2023.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
2.5.
De minderjarige is niet verschenen voor het kindgesprek.
2.6.
Bij de mondelinge behandeling werd mr. L.J.W. van Kesteren vergezeld door zijn kantoorgenoot mr. J.C.A. Keulers.
2.7.
De raad is overeenkomstig zijn bericht van 14 december 2023 niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
De procedure in eerste aanleg is via de procedure gezamenlijke toegang ouders bij de rechtbank gestart. Dit houdt in dat partijen gezamenlijk de zaak hebben aangebracht.
3.3.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zij - voor zover hier van belang - geboren:
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2013, te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2015, te [geboorteplaats] .
3.4.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] .
3.5.
[minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. Volgens de overeengekomen zorgregeling is [minderjarige 1] om de week een weekend bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, toestemming verleend aan de vader – welke toestemming die van de moeder vervangt – ten behoeve van het conform het Rijksvaccinatieprogramma laten zetten van de tweede HPV-vaccinatie bij [minderjarige 1] , de vader en moeder zijn doorverwezen voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2.
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof:
- de bestreden beschikking te vernietigen en, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, het verzoek van de vader tot vervangende toestemming om ook de tweede HPV-vaccinatie te zetten af te wijzen.
4.3.
De vader heeft bij zijn verweerschrift verzocht bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens:
- het verzoek van de moeder af te wijzen, althans hooguit de gronden waarop de beslissing van de rechtbank berust te verbeteren, althans met inachtneming van het door de vader gevoerde verweer te beslissen zoals het hof in goede justitie redelijk acht.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1.
De moeder voert in haar hoger beroepschrift – zoals aangevuld ter zitting – kort weergegeven het volgende aan. De moeder is het niet eens met de vervangende toestemming die de rechtbank verleend heeft aan de vader om de tweede HPV-vaccinatie te laten zetten bij [minderjarige 1] . Het is nog een relatief jonge vaccinatie waardoor nog maar voor een korte periode onderzoek gedaan is, met name ook naar de mogelijke bijwerkingen. De moeder heeft verschillende verhalen gelezen omtrent de HPV-vaccinatie. Dit maakt dat zij zich niet goed voelt bij het vaccineren van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft de eerste vaccinatie al gehad, nadat de vader in de ogen van de moeder stiekem het vaccinatieformulier had meegenomen uit de woning van de moeder ten tijde van haar ziekte. De moeder had toen ook al haar twijfels over de vaccinatie. Omdat [minderjarige 1] de eerste vaccinatie reeds gehad heeft, is zij al beschermd tegen het HPV-virus. Dit acht de moeder op dit moment dan ook voldoende. Hierbij merkt de moeder op dat [minderjarige 1] nog niet seksueel actief is en de vaccinatie gericht is op de seksueel overdraagbare vorm van het HPV-virus. [minderjarige 1] kan over een paar jaar ook haar eigen mening laten horen. De moeder wil hier graag op wachten, zodat [minderjarige 1] zelf ook een keuze heeft in het al dan niet zetten van de HPV-vaccinatie. De moeder verzoekt het hof de vader geen vervangende toestemming te verlenen.
5.2.
De vader voert in zijn verweerschrift – zoals aangevuld ter zitting – kort weergegeven het volgende aan. In maart 2023 heeft de moeder in de ogen van de vader nog ingestemd met de vaccinaties na een mailwisseling hierover. Hij was in de veronderstelling dat de instemming van de moeder ook de HPV-vaccinatie zou omvatten. Ten tijde van de ziekte van de moeder heeft hij dit toen geregeld. Het verbaasde de vader dan ook dat de moeder ineens van gedachte veranderd leek te zijn. De vader vindt het belangrijk dat zijn kinderen gevaccineerd zijn, ook voor het HPV-virus. De vader voert hiertoe aan dat het een vaccinatie betreft die onderdeel is van het Rijksvaccinatieprogramma. Het is in de maatschappij een erkend uitgangspunt dat het Rijksvaccinatieprogramma gevolgd moet worden en deze ook door wetenschappelijk onderzoek is onderbouwd. De bronnen die door de moeder worden aangevoerd zijn volgens de vader niet gebaseerd op dergelijk wetenschappelijk onderzoek. De vader stelt dat de HPV-vaccinatie het meest effectief is als [minderjarige 1] nog niet met het virus besmet is geraakt. Om deze bescherming zo optimaal mogelijk te laten zijn, heeft [minderjarige 1] twee vaccinaties nodig. De vadert acht het dan ook noodzakelijk dat [minderjarige 1] op een zo vroeg mogelijke leeftijd twee vaccinaties krijgt. Dit maakt dat de vader van mening is dat het verzoek van de moeder afgewezen dient te worden.
Oordeel hof
5.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de deelname van de minderjarige aan het Rijksvaccinatieprogramma, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.5.
Naar het oordeel van het hof dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen te worden. Het hof overweegt daartoe als volgt. Het HPV-vaccin is onderdeel van het Rijksvaccinatieprogramma. Het doel van het Rijksvaccinatieprogramma is om kinderen te beschermen tegen aandoeningen die schadelijk voor hen kunnen zijn. Het uitgangspunt hierbij is dan ook dat vaccineren in het belang is van het kind. Ook is vaccineren in het belang van anderen omdat vaccinatie (verdere) verspreiding van de ziekte kan voorkomen. De bezwaren en zorgen van de moeder liggen gelegen in het feit dat het een relatief kort geleden ingevoerde vaccinatie betreft waar nog niet zoveel onderzoek naar gedaan is als de overige vaccins binnen het Rijksvaccinatieprogramma. Het hof stelt, net als de rechtbank, dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat ten aanzien van de HPV-prik afgeweken moet worden van het Rijksvaccinatieprogramma. De afwegingen die binnen het Rijksvaccinatieprogramma worden gedaan zijn gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek, sluiten aan bij de heersende leer in de geneeskunde en worden in de maatschappij breed gedragen. Uit deze afwegingen volgt dat het belang van een vaccinatie opweegt tegen de risico’s op eventuele bijwerkingen van de vaccinatie. Het hof stelt dan ook, net als de rechtbank, dat het belang van [minderjarige 1] is gediend met het vaccineren tegen het HPV-virus.
5.6.
Verder heeft de moeder naar voren gebracht dat [minderjarige 1] nog niet seksueel actief is. Dit maakt dat volgens haar gewacht kan worden met het tweede HPV-vaccin tot [minderjarige 1] op een leeftijd is dat zij ook haar eigen stem naar voren kan brengen. Ten aanzien hiervan overweegt het hof als volgt. Uit het Rijksvaccinatieprogramma volgt dat het HPV-vaccin het beste werkt als je nog niet besmet bent geraakt met het virus. Om deze reden is de leeftijd waarop kinderen het HPV-vaccin krijgen verlaagd. Dit maakt dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat niet gewacht wordt met het tweede HPV-vaccin. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat er binnen het Rijksvaccinatieprogramma een afgewogen keuze is gemaakt voor de verlaging van de vaccinatieleeftijd. Hierbij is het tot de leeftijd van 12 jaar uitsluitend de ouders die een beslissing mogen nemen omtrent het zetten van het HPV-vaccin. Het kan de vader niet verplicht worden om te wachten tot [minderjarige 1] twaalf jaar is en mee mag beslissen. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat er nu een beslissing genomen wordt door het hof. Overigens ook om het geschil tussen de ouders hierover te beëindigen nu aanhouding met het oog op onderling overleg tussen de ouders hierover geen zicht lijkt te bieden op een oplossing zo is ter zitting gebleken. Het hof zal de door de rechtbank aan de vader verleende vervangende toestemming dan ook in stand laten. Vanwege het onomkeerbare effect van de vaccinatie zal het hof het verzoek van de vader de vervangende toestemming uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. Hierbij merkt het hof op dat, zoals ter zitting besproken, het in het belang van [minderjarige 1] is dat de ouders over de uitkomst van deze procedure in overleg gaan, bij voorkeur met hulp van een mediator, over hoe verder teneinde dit op een voor [minderjarige 1] zo min mogelijk belastende wijze te laten verlopen en hun onderlinge relatie te verbeteren.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.7.
De vader verzoekt het hof de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Omdat de gevolgen van de vaccinatie onomkeerbaar zijn, zal het hof dit verzoek afwijzen.
Proceskosten
5.8.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.N. Labohm en B. Breederveld, bijgestaan door mr. R.T. Goede als griffier en is op 17 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.