In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de tweede HPV-vaccinatie van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank die de vader toestemming verleende voor de vaccinatie. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1], zijn in een echtscheiding verwikkeld en hebben verschillende opvattingen over de vaccinatie. De moeder heeft bezorgdheid geuit over de recente invoering van de HPV-vaccinatie en de mogelijke bijwerkingen, en zij pleit ervoor om te wachten tot [minderjarige 1] zelf een keuze kan maken. De vader daarentegen is van mening dat vaccinatie in het belang van de kinderen is en dat het volgen van het Rijksvaccinatieprogramma essentieel is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, oordelend dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat vaccinatie noodzakelijk is om haar te beschermen tegen het HPV-virus. Het hof heeft ook overwogen dat de beslissing over de vaccinatie niet kan worden uitgesteld tot [minderjarige 1] twaalf jaar is, omdat dit in strijd zou zijn met de richtlijnen van het Rijksvaccinatieprogramma. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.