ECLI:NL:GHDHA:2024:1100

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
200.333.953/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de behandeling van een octrooigeschil in afwachting van een beslissing van de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2024 een arrest gewezen in een hoger beroep betreffende een octrooigeschil tussen Edwards Lifesciences Corporation en Meril. Het hof heeft op vordering van Meril de behandeling van de hoofdzaak geschorst, in afwachting van een beslissing van de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau (EOB) over de geldigheid van het Europees octrooi EP 3494930 B1, waar Edwards een inbreukverbod op heeft gevorderd tegen Meril. De procedure in hoger beroep is gestart na een tussenvonnis van de rechtbank Den Haag en een eindvonnis, waarbij de vorderingen van Edwards zijn afgewezen en het octrooi gedeeltelijk is vernietigd. Het hof overweegt dat het schorsen van de procedure efficiënt is, gezien de verwachte beslissing van de TKB en de mogelijke vertraging die zou ontstaan als de procedure voortgezet zou worden zonder deze beslissing. Het hof heeft bepaald dat partijen na de beslissing van de TKB de zaak opnieuw op de rol kunnen laten zetten voor verdere behandeling. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.333.953/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/630115 / HA ZA 22-460
Arrest in het incident op de voet van artikel 83 lid 4 Rijksoctrooiwet 1995 van 11 juni 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Edwards Lifesciences Corporation,
gevestigd in Irvine, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
appellant,
gedaagde in het incident,
advocaat: mr. T. Douma, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen

1.Angiocare B.V.,

gevestigd in Apeldoorn,
de rechtspersoon naar buitenlands recht
2.
Meril GmbH,
gevestigd in Bonn, Duitsland,
3.
Meril Life Sciences PVT Ltd,
gevestigd in Gujarat, India,
geïntimeerden,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. R.M. van der Velden, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof noemt Edwards Lifesciences Corporation hierna Edwards en de drie geïntimeerden samen Meril.

1.De zaak in het kort

1.1
Op vordering van Meril schorst het hof in dit arrest de behandeling van de hoofdzaak omdat binnenkort een beslissing van de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau (hierna: de TKB en het EOB) is te verwachten met betrekking tot de geldigheid van het Europees octrooi op grond waarvan Edwards in de hoofdzaak een inbreukverbod heeft gevorderd tegen Meril.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 oktober 2023 waarmee Edwards in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen op 15 maart 2023 gewezen tussenvonnis van de rechtbank Den Haag en van het eindvonnis van diezelfde rechtbank van 26 juli 2023 (hierna: het eindvonnis, samen de bestreden vonnissen);
  • de memorie van grieven van Edwards, met bijlagen;
  • de incidentele memorie houdende verzoek tot schorsing van Meril, met bijlagen;
  • de incidentele memorie houdende reactie op het verzoek tot schorsing van Edwards, met bijlagen.

3.Feitelijke en procedurele achtergrond

3.1
In 2020 heeft het EOB aan Edwards Europees octrooi EP 3494930 B1 verleend voor onder meer Nederland, waarna Meril daartegen bij het EOB oppositie heeft ingesteld.
3.2
Eind 2021 heeft Edwards Meril voor de rechtbank gedagvaard en tegen Meril op grond van het octrooi een inbreukverbod gevorderd, met nevenvorderingen. Meril heeft in die bodemprocedure in reconventie de vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi gevorderd, eveneens met nevenvorderingen.
3.3
In 2022 heeft het EOB de oppositie van Meril verworpen, waarna Meril van deze afwijzing in beroep is gekomen bij de TKB.
3.4
Bij het eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Edwards afgewezen, de conclusies van het Nederlandse deel van het octrooi voor een deel vernietigd, voor een deel deels vernietigd en voor het overige in stand gelaten, en Edwards veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
3.5
Edwards is van de bestreden vonnissen in hoger beroep gekomen en heeft in hoger beroep opnieuw een inbreukverbod gevorderd, met nevenvorderingen.
3.6
Eind november 2023 heeft de TKB in een voorafgaande opinie aan partijen medegedeeld dat zij voorlopig oordeelde dat het octrooi nietig is en de hulpverzoeken die in de oppositieprocedure zijn gedaan, geen geldigheid kunnen verschaffen.
3.7
De TKB heeft de mondelinge behandeling van het voor haar aanhangig beroep vervolgens vastgesteld op 4 juni 2024.

4.Vordering in het incident

4.1
Meril vordert in dit incident dat het hof de onderhavige procedure op de voet van de artikelen 208 Rv en 83 lid 4 Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW 1995) schorst totdat:
- in hoogste instantie definitief is beslist op de oppositie tegen het octrooi; althans
- de schriftelijke beslissing van de TKB beschikbaar is; althans
- de TKB heeft beslist.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Op grond van artikel 83 lid 4 ROW 1994 kan de Nederlandse rechter de behandeling van een geschil ter zake van een Europees octrooi met of zonder tijdsbepaling schorsen indien bij het EOB tegen dat octrooi oppositie is ingesteld ingevolgde artikel 99 van het Europees Octrooiverdrag (hierna: EOV).
5.2
Het hof zal hier van deze bevoegdheid gebruik maken. Partijen procederen centraal bij de TKB over de geldigheid van het octrooi, de TKB heeft een negatief voorlopig oordeel over het octrooi gegeven, de mondelinge behandeling voor de TKB is vastgesteld voor 4 juni 2024 en korte tijd later kan een uitspraak van de TKB worden verwacht. In die omstandigheden zou het niet veel zin hebben om partijen decentraal onverkort te laten doorprocederen, waarbij Meril gedwongen zou zijn om haar memorie van antwoord op te stellen op basis van het (na afwijzing van haar oppositie) centraal nog steeds geldig geachte octrooi.
5.3
Het hof acht het vooralsnog onevenredig om de behandeling van de procedure te schorsen totdat er in hoogste instantie definitief over de oppositie is beslist. Hoewel artikel 112a EOV hoge eisen stelt aan de ontvankelijkheid van een verzoek om herziening van een beslissing van de TKB door de Grote Kamer van Beroep van het EOB, valt niet uit te sluiten dat een van partijen een dergelijk verzoek zal indienen, en in dat geval zou het tot een onevenredige vertraging leiden om de uitkomst van dat herzieningsverzoek af te wachten.
5.4
Een beslissing van de TKB in de zin van artikel 111 EOV valt echter te verwachten binnen afzienbare tijd na de mondelinge behandeling die voor 4 juni 2024 was vastgesteld. Edwards voert aan dat die beslissing niet hoeft te worden afgewacht, omdat die beslissing bij de toepassing van de tweeconclusieregel als een nieuw feit moet worden aangemerkt en beide partijen daarom na memorie van antwoord alsnog op die beslissing zullen kunnen reageren. Ook die extra akteronde zal echter tot vertraging leiden, en dan komt het het hof efficiënter voor om die vertraging nu te nemen, voorafgaand aan de memorie van antwoord.
5.5
Gelet op het voorgaande gaat het hof voorbij aan datgene wat partijen over en weer hebben aangevoerd met betrekking tot de hulpverzoeken die Edwards heeft gedaan in de hoofdprocedure en in de beroepsprocedure bij de TKB.
5.6
Het hof zal de behandeling van het hoger beroep daarom schorsen zoals hierna bepaald en bepalen dat de meest gereden partij de zaak na de beslissing van de TKB weer op de rol kan laten zetten voor uitlating doorprocederen. Afhankelijk van die beslissing kan het doelmatig zijn om bij dat doorprocederen te beginnen met een akte waarin Edwards haar grieven en haar vorderingen kan aanpassen aan die beslissing, en om Meril daarna pas haar memorie van antwoord te laten nemen.
5.7
Het hof zal de beslissing over de proceskosten aanhouden.

6.Beslissing

Het hof:
  • schorst de behandeling van dit hoger beroep tot de datum waarop de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau een schriftelijke beslissing in de zin van artikel 111 EOV zal hebben genomen op het beroep van Meril tegen de afwijzing van haar oppositie tegen Europees octrooi EP 3 494 930;
  • bepaalt dat iedere partij na de datum van de beslissing van de TKB bij de griffie, met afschrift aan de wederpartij, een schriftelijk verzoek kan indienen om de behandeling van het hoger beroep te hervatten met het uitlaten van partijen over doorhaling/ wijze van doorprocederen op een minstens twee weken later gelegen roldatum;
  • houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot zijn eindarrest in de hoofdzaak;
  • wijst af het in het incident meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, M.Y. Bonneur en F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.