ECLI:NL:GHDHA:2024:1154

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
200.331.127/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over voorlopig gebruiksrecht huurwoning bij samenwoners met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het voorlopig gebruiksrecht van een huurwoning tussen twee samenwoners, de man en de vrouw, die ouders zijn van een tweeling. De vrouw heeft na de beëindiging van de relatie in januari 2023 tijdelijk met hun jongste kind, [minderjarige 2], bij haar moeder en stiefvader gewoond. De man heeft de woning verlaten na het bestreden vonnis van de kantonrechter. Het hof moet beoordelen wie van de partijen het meeste belang heeft bij het gebruik van de huurwoning in afwachting van een definitieve oplossing. Het hof komt tot de conclusie dat het belang van [minderjarige 2] bij een stabiele woonplek doorslaggevend is. De vrouw wordt als de hoofopvoeder van [minderjarige 2] beschouwd, wat haar recht op het voorlopig gebruik van de huurwoning bevestigt. De man heeft in hoger beroep de grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter, maar het hof oordeelt dat deze grieven niet slagen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.331.127/01
Zaaknummer rechtbank : 10394500 VV EXPL 23-135
Arrest in kort geding van 5 maart 2024
in de zaak van
[de man],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Kandemir, kantoorhoudend in Dordrecht,
tegen
[de vrouw],
wonend in [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. N. Plaisier, kantoorhoudend in Hendrik-Ido-Ambacht.
Het hof zal partijen hierna noemen de man en de vrouw.

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond en zijn de ouders van een tweeling, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , geboren in 2018. [minderjarige 1] is in 2020 is overleden. Nadat partijen uiteen zijn gegaan in januari 2023 is de vrouw tijdelijk met [minderjarige 2] bij haar moeder en haar stiefvader gaan wonen. Aan de orde is de vraag wie van partijen thans het meeste belang heeft bij voortzetting van het genot van de huurwoning in afwachting van een definitieve oplossing. Het hof maakt een belangenafweging en acht daarbij het belang van [minderjarige 2] op een stabiele woonplek doorslaggevend. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de vrouw de hoofopvoeder van [minderjarige 2] is, zodat het voorlopig gebruiksrecht van de huurwoning aan de vrouw toekomt.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 augustus 2023, waarmee de man in hoger beroep is gekomen van het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht van 12 juli 2023 (hierna: het bestreden vonnis) en die de grieven bevat;
  • de memorie van antwoord van de vrouw van 19 september 2023, met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van de op [geboortedatum] 2018 geboren tweeling [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . In 2020 is [minderjarige 1] overleden. [minderjarige 2] is nu vijf jaar oud. Partijen hebben gezamenlijk een woning gehuurd aan de [adres] (hierna: de woning). Nadat de relatie van partijen in januari 2023 is beëindigd, is de vrouw met [minderjarige 2] bij haar moeder en stiefvader in [plaats 1] gaan wonen. Zowel de man als de vrouw heeft een bijstandsuitkering.
3.2
Na het bestreden vonnis heeft de man de woning verlaten.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De vrouw heeft de man gedagvaard en gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat met ingang van de zevende dag na betekening van het te wijzen vonnis de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning totdat partijen afspraken hebben gemaakt, dan wel totdat de rechter in de nog aanhangig te maken bodemprocedure heeft beslist;
II. de man te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis de woning te verlaten en niet meer te betreden, met afgifte van de sleutels aan de vrouw, totdat anders is beslist of afgesproken;
III. de proceskosten te compenseren.
4.2
De man heeft in conventie gevorderd de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans de vorderingen van de vrouw af te wijzen. In reconventie heeft de man gevorderd te bepalen dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de woning.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter:
in conventie:
uitvoerbaar bij voorraad, de man veroordeeld om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de woning te verlaten en niet meer te betreden totdat anders is beslist of afgesproken, met afgifte van alle sleutels van de woning aan de vrouw;
in reconventie:
de vordering van de man afgewezen;
in conventie en reconventie:
de proceskosten aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
De man is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij vordert het bestreden vonnis te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw af te wijzen en:
I. te bepalen dat de man voorlopig, met uitsluiting van de vrouw, gerechtigd is tot het gebruik van de woning;
II. de vrouw te veroordelen de woning te verlaten en niet meer te betreden, met afgifte van alle sleutels van de woning aan de man.
5.2
De grieven van de man (I t/m VII) richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In grief VIII stelt de man dat de rechtbank ten onrechte het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
5.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij vordert de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het beroep onder verbetering en/of aanvulling van de gronden af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure (het hof begrijpt: dit hoger beroep), waaronder begrepen het salaris van de advocaat. Het verweer van de vrouw zal, voor zover van belang, hierna worden beoordeeld.

6.Beoordeling in hoger beroep

Spoedeisend belang

6.1
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. De vraag of een eisende partij voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient aldus te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
6.2
Naar het oordeel van het hof ligt in de stellingen van partijen – te weten dat zij geen vervangende woonruimte kunnen vinden – en de aard van de vorderingen – inhoudende dat partijen ook in hoger beroep beiden het uitsluitend gebruik van de woning vorderen– het spoedeisend belang van de vorderingen voldoende besloten.
De woning
6.3
Een vordering strekkende tot toekenning van het exclusieve huurrecht van de gezamenlijk gehuurde woning, waarbij de andere huurder de woning derhalve moet verlaten, kan in geval van contractuele medehuurders tevens samenwoners – zoals in dit geval – worden gegrond op artikel 7:267 lid 7 BW. Deze bepaling ziet weliswaar op samenwoners waarvan de niet-contractuele huurder op grond van voormeld artikel medehuurder is geworden, maar kan naar analogie worden toegepast wanneer contractuele medehuurders een geschil hebben over wie van hen het gehuurde moet verlaten en wie daarin mag blijven (vgl. (ECLI:NL:HR:2021:1964). Deze zaak spitst zich toe op de vraag wie van partijen het meeste belang heeft bij voortzetting van het huurgenot van de huurwoning in afwachting van een definitieve oplossing dan wel in afwachting van een aanhangig te maken bodemprocedure. De vrouw stelt in de memorie van antwoord dat zij inmiddels een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt. In het nu voorliggende geschil moet een belangenafweging worden gemaakt.
6.4
Het belang van de man en de vrouw is in deze zaak hetzelfde, namelijk dat zij kunnen wonen in de huurwoning waar zij reeds eerder verbleven, aangezien zij niet kunnen beschikken over vervangende woonruimte en niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het voldoende aannemelijk is dat het samenwonen van de vrouw met [minderjarige 2] bij haar moeder en stiefvader leidde tot conflicten, dat de moeder van de man ernstig ziek is en het daardoor lastig is voor de man om bij haar te verblijven en dat de man evenmin bij zijn broers kan verblijven, aangezien zijn ene broer in [plaats 2] op kamers woont en zijn andere broer in Suriname verblijft. Het belang van [minderjarige 2] houdt in dat hij over een stabiele woonplek beschikt en dat hij regelmatig contact kan hebben met de ouder bij wie hij niet verblijft.
6.5
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige 2] , die op jonge leeftijd is geconfronteerd met het overlijden van zijn tweelingbroer en nu met het uiteengaan van zijn ouders, doorslaggevend is. Het is in zijn belang dat hij in de vertrouwde woning kan verblijven, waar voldoende ruimte voor hem is en waar hij bekend is met de buren en kan spelen met de voor hem bekende kinderen uit de buurt. Het hof voegt hier nog aan toe dat [minderjarige 2] inmiddels sinds het bestreden vonnis in de woning verblijft, hij inmiddels weer in de buurt van de woning naar school gaat, en het niet in zijn belang is dat hij opnieuw zou moeten verhuizen of het risico zou lopen weer naar een andere school te moeten gaan.
6.6
Gezien het standpunt van de man, zal het hof vervolgens moeten beoordelen wie de hoofdopvoeder van [minderjarige 2] is. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij dat is. De afgelopen jaren verbleef de vrouw met [minderjarige 2] bij haar moeder en stiefvader. Hoewel de man stelt dat sprake is van co-ouderschap, acht het hof deze stelling niet aannemelijk. De stellingen die de man daarover heeft ingenomen in de memorie van grieven zijn innerlijk tegenstrijdig. Zo stelt de man onder 37 dat [minderjarige 2] sinds januari 2023 drie dagen per week bij de man verblijft (iedere woensdag, zaterdag en zondag en soms ook vrijdag), terwijl hij zich onder 41 op het standpunt stelt dat de zorgregeling inhoudt dat [minderjarige 2] de ene week op woensdag tot en met donderdag bij de man verblijft en de andere week van vrijdag tot en met zondag. De vrouw heeft de wisselende standpunten van de man gemotiveerd bestreden en betoogd dat [minderjarige 2] sinds januari 2023 om de week op de woensdag en om de week een weekend bij de man verbleef. Sinds de man niet meer in de woning woont heeft hij de omgang beëindigd, aldus de vrouw.
6.7
Nu het hof voldoende aannemelijk acht dat de vrouw de hoofdopvoeder van [minderjarige 2] is, en het in het belang van [minderjarige 2] acht dat hij in de huurwoning verblijft, komt het recht op uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw toe en falen de grieven I tot en met VII van de man. Het hof zal dan ook de vordering van de man in hoger beroep om te bepalen dat hij voorlopig en met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het huurgenot van de woning, afwijzen en het bestreden vonnis in zoverre bekrachtigen.
6.8
In grief VIII stelt de man nog dat de kantonrechter ten onrechte het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Bij gebrek aan enige toelichting verwerpt het hof deze grief.
6.9
De conclusie is dat de grieven van de man niet slagen, zodat het hoger beroep van de man faalt.
Proceskosten
6.1
Nu het geschil zijn oorsprong vindt in een familierechtelijke kwestie, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Het hof zal dan ook de door de vrouw ingediende vordering tot veroordeling van de man in de proceskosten in hoger beroep afwijzen.
6.11
Het hof beslist als volgt.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2023;
  • compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, H.J.M. Smid-Verhage en A. Zonneveld, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.