ECLI:NL:GHDHA:2024:1364

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.320.251/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om erkenning van een Spaanse rechterlijke beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

In deze zaak verzoekt de moeder om een verklaring voor recht met betrekking tot een beslissing van de Spaanse rechter over de ouderlijke verantwoordelijkheid van hun minderjarige kind. De vader betwist dat hij op de hoogte was van de procedure in Spanje en stelt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om verweer te voeren. Het Gerechtshof Den Haag heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in acht genomen. De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Den Haag, die haar verzoek om erkenning van de Spaanse beslissing had afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet behoorlijk is opgeroepen in de Spaanse procedure, wat een weigeringsgrond voor erkenning van de Spaanse beslissing met zich meebrengt. De moeder heeft geen bewijs geleverd dat de vader op de hoogte was van de procedure. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.320.251/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-3953
zaaknummer rechtbank : C/09/613452
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juli 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] , Spanje,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Salhi te Rijswijk.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H. Devkinandan te Zoetermeer.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 december 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 14 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Voorts is van de zijde van de moeder bij het hof op 23 januari 2023 een journaalbericht van 20 januari 2023, met bijlage, ingekomen.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 18 april 2024 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.5
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en voorts door de heer [tolk] , tolk in de Arabische taal.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn samen de ouders van het minderjarige kind: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , Spanje, hierna: [minderjarige] .
3.3
Bij vonnis van het Gerecht van eerste aanleg nr. 18 van [plaats] (Familierechtbank), Spanje, van 30 november 2017 is bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van 9 januari 2022 van de rechtbank Den Haag is een beslissing over de door moeder verzochte verklaring voor recht aangehouden en is de moeder in de gelegenheid gesteld om, binnen vier weken na datum van die beschikking, stukken over te leggen waaruit blijkt op welke manier de vader is opgeroepen in de gezagsprocedure bij het Gerecht van eerste aanleg [x] van [plaats] , Spanje. Tevens is bepaald dat de vader binnen drie weken na indiening van de stukken door de moeder de gelegenheid heeft om daarop te reageren.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om een verklaring voor recht af te geven - inhoudende dat de moeder als enige het gezag uitoefent over [minderjarige] - afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
Ter zitting heeft de moeder, desgevraagd, toegelicht dat zij het hof verzoekt haar inleidend verzoek, waarin zij verzoekt een verklaring voor recht af te geven - inhoudende dat de moeder als enige het gezag uitoefent over [minderjarige] - alsnog toe te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Procesorde
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder een nieuwe stelling aangevoerd. Zij heeft gesteld dat het een feit is dat de vader niet is belast met het ouderlijk gezag, omdat partijen niet met elkaar gehuwd zijn (geweest), zodat het verzoek van de moeder reeds om die reden voor toewijzing gereed ligt. Het hof begrijpt deze stelling aldus dat de moeder zich op het standpunt stelt dat zij van rechtswege al belast zou zijn met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] , terwijl zij zich in haar beroepschrift en in eerste aanleg op het standpunt heeft gesteld dat zij met het eenhoofdig gezag is belast op grond van de beslissing van de Spaanse rechter zoals hiervoor is weergegeven. De vader heeft tegen het aanvoeren van deze nieuwe stelling bezwaar gemaakt. Het hof is van oordeel dat de nieuwe stelling van de moeder een nieuwe grief inhoudt. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen als grieven te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert om te betogen dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Geen van de in de rechtspraak aanvaarde uitzonderingen op grond waarvan deze alsnog kan worden toegelaten doet zich hier voor. Het hof is bovendien van oordeel dat het aanvoeren van een nieuwe grief in dit stadium van de procedure tardief en in strijd met de eisen van een goede procesorde is, zodat het hof daarop geen acht slaat.
Inhoudelijk
5.2
De eerste vraag die voorligt is of het vonnis van de Spaanse rechter voor erkenning in aanmerking komt.
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat de EG-verordening nr. 2201/2003 (hierna: Brussel II bis) de erkenning van een uit een andere lidstaat afkomstige beslissing garandeert. Gelet hierop had de rechtbank de erkenning van het vonnis van de Spaanse rechter niet mogen weigeren op grond van een weigeringsgrond.
Voor het overige handhaaft de moeder haar stelling dat de vader in de procedure in Spanje behoorlijk is opgeroepen.
5.4
De vader is van mening dat de rechtbank terecht de erkenning van het Spaanse vonnis heeft geweigerd, omdat sprake is van een weigeringsgrond.
De vader handhaaft zijn stelling dat hij niet is opgeroepen in de procedure in Spanje en derhalve ook niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord over de verzoeken van de moeder.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Het inleidend verzoekschrift is ingediend voor 1 augustus 2022, zodat in deze de Verordening Brussel II bis van toepassing is. Op grond van artikel 21 Brussel II bis wordt de in een lidstaat gegeven beslissing in beginsel door de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe enigerlei procedure is vereist. Dit betekent dat de rechter niet hoeft vast te stellen of de beslissing van de buitenlandse rechter inhoudelijk juist is. Toewijzing van een verzoek tot erkenning van een buitenlands vonnis kan echter niet worden verleend, indien zich een weigeringsgrond voordoet - het gaat er daarbij om of de procedurele waarborgen bij te totstandkoming van het buitenlands vonnis in acht zijn genomen - meer in het bijzonder of de beginselen van hoor en wederhoor in acht zijn genomen.
5.6
Ingevolge artikel 23 aanhef en onderdeel c en d Brussel II bis wordt een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid (onder meer) niet erkend:
c) indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is medegedeeld of betekend, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt;
d) ten verzoeke van een ieder die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid, indien zij is gegeven zonder dat deze persoon in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
5.7
In geschil is de vraag of (één van) de hierboven genoemde gronden in dit geval in de weg staan aan erkenning van de beslissing van de Spaanse rechter, die een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid inhoudt. Vooropgesteld dient te worden dat de verordening Brussel II bis gebaseerd is op de opvatting dat de erkenning en de tenuitvoerlegging van in een lidstaat gegeven beslissingen gebaseerd dienen te zijn op het beginsel van wederzijds vertrouwen en dat derhalve de gronden tot weigering van de erkenning tot het noodzakelijke minimum beperkt dienen te blijven. Dit leidt er toe dat de in artikel 23 Brussel II bis vervatte gronden tot weigering van erkenning van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid strikt moeten worden uitgelegd omdat het de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van Brussel II bis belemmert.
5.8
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze - na eigen afweging - tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de moeder in hoger beroep evenmin stukken heeft overgelegd om haar stelling: dat de vader in Spanje behoorlijk is opgeroepen in de gezagsprocedure bij het Gerecht van eerste aanleg [x] van [plaats] , te onderbouwen. Het hof voegt aan de gronden van de rechtbank nog toe dat uit het vonnis van de Spaanse rechter ook niet kan worden afgeleid dat de Spaanse rechter heeft getoetst of de vader in de procedure behoorlijk is opgeroepen.
5.9
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
5.1
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, H.J.M. Smid-Verhage en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en is op 10 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.