[verdachte rechtspersoon],
gevestigd aan [vestigingsadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging wegens verjaring voor feit 1 meer subsidiair, voor zover dit feit ziet op de partij met lotnummer 15045-C14 en voor feit 2 impliciet subsidiair. Voorts is de verdachte van het onder feit 1 primair en feit 2 impliciet primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 60.000,- waarvan € 30.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, danwel alleen, (meermalen) een partij (voor de menselijke consumptie bestemde) (aard)noten (onbehandeld) heeft verkocht of doen verkopen en te koop aangeboden of te koop heeft doen aanbieden en/of afgeleverd of doen afleveren (aan [rechtspersoon 1]),te weten: -een partij genummerd 15045-C14 en/of -een partij genummerd 24432 waarvan zij en/of haar mededaders (telkens) wisten dat die partij een te hoog gehalte aan aflatoxine bevatte en aldus voor de gezondheid schadelijk was, terwijl zij en/of haar mededaders (telkens) dat schadelijke karakter heeft/hebben verzwegen (voor [rechtspersoon 1]);
1. subsidiair
dat op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat (meermalen) een partij (voor de menselijke consumptie bestemde) (aard)noten, welke partij (telkens) een te hoog gehalte aan aflatoxine bevatte en aldus voor de gezondheid schadelijk was, (onbehandeld) is verkocht of te koop is aangeboden en/of is afgeleverd (aan [rechtspersoon 1]), te weten:
-een partij genummerd 15045-C14 en/of
-een partij genummerd 24432 zonder de koper of verkrijger met dat schadelijke karakter bekend was;
1. meer subsidiair
dat zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, danwel alleen, (meerdere malen)(een partij) (aard)noten die bestemd was/waren voor rechtstreekse menselijke consumptie en/of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen, te weten:
- een partij genummerd 15045-C14 en/of
- een partij genummerd 24432 voorhanden heeft gehad of doen hebben en/of in voorraad heeft gehad of doen hebben en/of te koop heeft aangeboden of doen aanbieden en/of heeft verkocht of doen verkopen en/of heeft afgeleverd of doen afleveren aan [rechtspersoon 1] en aldus in de handel heeft gebracht, terwijl het gehalte aan verontreiniging met aflatoxine van die (partij) noten telkens het in de bijlage van de Verordening (EG) 1881/2006 vastgestelde maximumgehalte van respectievelijk 2.0 microgram/kg voor aflatoxine B1 en/of 4.0 microgram/kg voor het totale gehalte aan aflatoxine overschreed
dat zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, dan wel alleen, (meerdere malen) als (exploitant van) een onderneming die actief was in de distributie van (aard)noten (zijnde levensmiddelen), (telkens) een partij (aard)noten voorhanden had met het oog op de verkoop (en aldus telkens die partij in de handel had gebracht als bedoeld in artikel 19 jo artikel 3 onder 8 van de Verordening (EU) 178/02), te weten:
- een partij genummerd 15045-C14 en/of
- een partij genummerd 24432, en terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van mening was/waren en/of redenen had(den) aan te nemen dat die partij (telkens) schadelijk voor de menselijke gezondheid kon zijn omdat deze partij een (te hoog) gehalte aan aflatoxine bevatte, (telkens) niet de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis had gesteld en/of niet de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld van de maatregelen die zij had genomen om risico's voor de eindgebruiker voor die beide partijen te voorkomen;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot 1 november 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, dan wel alleen, (meermalen) in strijd met artikel 3.2 van het Besluit Diervoeders 2012, opzettelijk een handeling als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet Dieren heeft verricht die ertoe strekte diervoeders te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren of aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben die niet zuiver, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit waren en/of die een gevaar opleverden voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien niet correct gebruikt en/of die de dierlijke productie ongunstig konden beïnvloeden, door (meermalen) (een partij) (aard)noten (als product) bestemd/bedoeld voor het voederen van dieren en/of ten behoeve van de bereiding van diervoeders, die het in de bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan de ongewenste stof aflatoxine (telkens) overschreed/overschreden (en aldus niet voldeed aan de in artikel 3 van de genoemde Richtlijn diergestelde eisen), te verhandelen of te doen verhandelen en/of in de EU-Gemeenschap in het verkeer te brengen of te doen brengen en/of te doen gebruiken, immers, heeft/hebben zij en/of haar mededader(s), in of omstreeks de maand juli 2016 een partij (aard)noten met lotnummer 3198 en een partij (aard)noten met lotnummer 3201 en/of in of omstreeks de maand oktober 2016 een partij (aard)noten met lotnummer 3190 verkocht en /of (af)geleverd als diervoeder of als product bedoeld voor het voeren aan dieren aan [rechtspersoon 2], terwijl die partijen elk meer dan het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte (0,02 mg/kg (ppm) aan aflatoxine B1 bevatten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250.000,-.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Met de advocaat-generaal en de verdediging stelt het hof vast dat het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie ex artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht is verjaard voor zover het gaat om de tenlastegelegde overtredingen. Dat betekent dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor feit 1 meer subsidiair en feit 2 impliciet subsidiair.
Aan de verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd onder feit 1 primair het medeplegen van de opzettelijke verkoop van schadelijke waren, te weten pinda’s met een te hoog gehalte aflatoxine en onder 1 subsidiair de culpoze verkoop van deze schadelijke waren. Onder feit 2 is impliciet primair ten laste gelegd het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2.17 van de Wet dieren.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken.
De verdachte heeft een partij pinda’s met lotnummer 15045-C14 gekocht van een Argentijnse leverancier. Deze partij is in Argentinië op 25 februari 2015 door [testbedrijf 1], een bedrijf dat onder andere pinda’s test, volgens EU-normen getest op aflatoxine. Uit de test is gebleken dat geen aflatoxine is gedetecteerd in de monsters, waarvan tevens een certificaat is afgegeven. Na transport naar Nederland is de partij pinda’s ten behoeve van de verkoop aan [rechtspersoon 3], in opdracht van [rechtspersoon 3] nogmaals getest. Deze pinda’s zijn bemonsterd door [bemonsterbedrijf] en vervolgens getest door [testbedrijf 2]. De monsters van deze test bleken een te hoog aflatoxinegehalte te bevatten. Op 26 maart 2015 heeft [rechtspersoon 3] een medewerker van de verdachte, de heer [medewerker van de verdachte], per e-mail op de hoogte gesteld van deze uitslag. [rechtspersoon 3] heeft het testrapport van [testbedrijf 2] niet in het geheel aan de verdachte verstrekt, maar heeft volstaan met het toesturen van een tabel met resultaten die overeenkomt met de resultaten uit het testrapport van [testbedrijf 2]. Naar aanleiding van deze testuitslag is de partij met lotnummer 15045-C14 geweigerd door [rechtspersoon 3]. Op 7 mei 2015 is deze partij pinda’s door de verdachte vrijgegeven ten behoeve van de verkoop aan [rechtspersoon 1] en op 11 mei 2015 zijn de pinda’s naar [rechtspersoon 1] vervoerd. [rechtspersoon 1] heeft de verdachte verzocht om het aflatoxine-certificaat. [medewerker van de verdachte] heeft daarop het certificaat opgemaakt door [testbedrijf 1] opgestuurd, zonder daarbij melding te maken van de recentere testuitslagen zoals die door [rechtspersoon 3] aan de verdachte waren medegedeeld.
Voorts heeft de verdachte een partij pinda’s met lotnummer 24432 gekocht van een Amerikaanse leverancier. Deze partij is in Amerika op 28 september 2016 volgens EU-normen getest op aflatoxine door [testbedrijf 3], een testbedrijf. Op grond van deze test bevatte deze partij pinda’s niet een te hoog gehalte aflatoxine. Na transport naar en opslag in Nederland is de partij pinda’s ten behoeve van de verkoop aan [rechtspersoon 3], in opdracht van [rechtspersoon 3] door [bemonsterbedrijf] bemonsterd en door [testbedrijf 2] getest. De monsters van deze test bleken een te hoog aflatoxinegehalte te bevatten. Op 27 januari 2017 heeft [rechtspersoon 3] [medewerker van de verdachte] per e-mail op de hoogte gesteld van deze uitslag, met de mededeling dat de partij werd geweigerd. In de periode van 7 april 2017 tot en met 31 mei 2017 is deze partij pinda’s in delen verkocht aan [rechtspersoon 1]. Op 13 april 2017 heeft [rechtspersoon 1] de verdachte verzocht om het aflatoxine-certificaat. Ook deze keer is het oorspronkelijke certificaat, opgemaakt door [testbedrijf 3], meegestuurd en is door [medewerker van de verdachte] geen melding gemaakt van de - door [rechtspersoon 3] gecommuniceerde - uitslagen van de recente test.
Ten slotte heeft de verdachte drie partijen pinda’s met lotnummers 3198, 3201 en 3190 gekocht van een Argentijnse leverancier. De partijen zijn in november/december 2015 volgens EU-normen bemonsterd en getest op aflatoxine door [testbedrijf 1]. Uit de testen is gebleken dat geen aflatoxine is gedetecteerd in de monsters en [testbedrijf 1] heeft certificaten afgegeven. De partijen zijn vervolgens getransporteerd naar en opgeslagen in Nederland. De partijen met lotnummers 3198 en 3201 zijn geschoond. Vervolgens zijn alle drie de partijen ten behoeve van de verkoop aan [rechtspersoon 3], in opdracht van [rechtspersoon 1], bemonsterd door [bemonsterbedrijf] en opnieuw getest door [testbedrijf 2]. De monsters van deze testen bleken een te hoog aflatoxinegehalte te bevatten. Op 1 juli 2016 (lotnummers 3198 en 3201) en 21 juli 2016 (lotnummer 3190) heeft [rechtspersoon 3] [medewerker van de verdachte] per e-mail op de hoogte gesteld van deze uitslagen, met de mededeling dat de partijen werden geweigerd. Op 14 juli 2016 (lotnummers 3198 en 3201) en 6 oktober 2016 (lotnummer 3190) zijn de partijen vrijgegeven voor levering aan [rechtspersoon 2], een bedrijf dat handelt in grondstoffen voor ‘petfood’. Op 19 augustus 2016 (lotnummers 3198 en 3201) en 10 oktober 2016 (lotnummer 3190) heeft [rechtspersoon 2] de verdachte verzocht om de aflatoxine-certificaten. Ook deze keer zijn de certificaten van [testbedrijf 1] toegestuurd en is door een medewerker van [rechtspersoon 4], [medewerker van rechtspersoon 4], geen melding gemaakt van de uitslag van de recentere testen. [rechtspersoon 4] treedt vaker als bemiddelaar op bij de verkoop tussen verdachte en afnemers. Zij wordt ook bestuurd door dezelfde bestuurder als verdachte en is gevestigd op hetzelfde adres van verdachte.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar overgelegde pleitnota, aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de partijen pinda’s een te hoog aflatoxinegehalte bevatten. De conclusie van de NVWA en het openbaar ministerie dat de partijen pinda’s een te hoog aflatoxinegehalte zouden bevatten, is uitsluitend gebaseerd op het analyseresultaat van [testbedrijf 2]. Dit analyseresultaat dient te worden aangemerkt als een ‘ander geschrift’ in de zin van artikel 344, eerste lid en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en is daarmee onvoldoende voor het bewijs dat sprake zou zijn van teveel aflatoxine. Enig ander (steun)bewijs is niet voorhanden, zodat vrijspraak moet volgen.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 344, eerste lid en onder 5, Sv andere geschriften als bedoeld in die bepaling alleen kunnen gelden “in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen”. Het staat niet ter discussie dat de testresultaten van [testbedrijf 2] zijn aan te merken als een “ander geschrift” als in bovenstaande bepaling bedoeld. Het hof ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of er thans (voldoende) andere bewijsmiddelen voorhanden zijn in verband waarmee deze testresultaten van [testbedrijf 2] kunnen gelden.
Het hof is van oordeel dat de analyseresultaten van [testbedrijf 2] niet op zichzelf staan. Uit andere bewijsmiddelen – zoals de getuigenverklaringen van [getuige 1] ([rechtspersoon 3]), [getuige 2] (bemonsterbedrijf) en [getuige 3] ([testbedrijf 2]), e-mailcorrespondentie en processen-verbaal – blijkt de wijze waarop en de context waarbinnen de analyseresultaten door [testbedrijf 2] zijn verkregen. Met deze door de inhoud van andere bewijsmiddelen verkregen context, vinden de testresultaten van [testbedrijf 2] voldoende inbedding in de andere bewijsmiddelen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er geen overtuigend bewijs is dat de partijen pinda’s daadwerkelijk een te hoog aflatoxinegehalte bevatten. De pinda’s zijn immers steeds in het bronland uitvoerig en conform EU-normen getest op het aflatoxinegehalte en de partijen zijn toen veilig bevonden, hetgeen telkens is neergelegd in certificaten. Mede gezien de wijze van bemonstering en testen, dient deze in het bronland uitgevoerde analyse te prevaleren boven wat is gebleken uit de nadien door [testbedrijf 2] uitgevoerde analyses.
Naar het oordeel van het hof is het wettige bewijs tevens overtuigend. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de testresultaten van [testbedrijf 2]. Blijkens het dossier houdt [testbedrijf 2] zich aan de door de EU voorgeschreven strikte wijze van bemonsteren en testen. Dat herhaalde monsternemingen ook wel tot andere uitkomsten kunnen leiden, doet daar niet aan af. Het is zeker niet uitgesloten dat tijdens het transport en de opslag een lading (extra) besmet kan raken. De verdachte heeft dat ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend. De verdachte heeft daarnaast de mogelijkheid gehad om de partijen pinda’s opnieuw in Nederland te laten testen om zich ervan te verzekeren dat de pinda’s niet alsnog een te hoog aflatoxinegehalte bevatten, maar heeft besloten dit achterwege te laten.
Het hof is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de tenlastegelegde partijen pinda’s een te hoog aflatoxinegehalte bevatten, namelijk een hoger gehalte dan maximaal is toegestaan in Europese wet- en regelgeving.
Schadelijkheid voor de gezondheid
Bij de beoordeling van de vraag of de door de verdachte verkochte pinda’s met lotnummers 15045-C14 en 24432 kunnen worden aangemerkt als “voor de gezondheid schadelijke waren” in de zin van de artikelen 174 en 175 Sr, dient te worden vastgesteld of bij deze partijen pinda’s sprake is geweest van potentieel nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid. Daarbij is niet vereist dat de gezondheid van iemand daadwerkelijk door deze partijen pinda’s is aangetast. Voldoende is dat er een reële mogelijkheid heeft bestaan dat als gevolg van elk gebruik van deze pinda’s, waarmee redelijkerwijs rekening moet worden gehouden, er schadelijke gevolgen konden intreden. Daarbij gaat het niet alleen om gevolgen op de korte termijn, maar ook om gevolgen die op de (zeer) lange termijn kunnen intreden.
Voorts moet worden beoordeeld of de door de verdachte verkochte pinda’s met lotnummers 3198, 3201 en 3190 “een gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu” in de zin van artikel 2.17 Wet dieren.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar overgelegde pleitnota, aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de pinda’s schadelijk voor de gezondheid zouden zijn geweest. Daarbij heeft de verdediging een beroep gedaan op het door haar overgelegde rapport d.d. 25 maart 2024 van Food Safety Experts waarin staat – kort samengevat –dat de gemiddelde blootstelling door consumenten bij het eten van de tenlastegelegde batches pinda’s geen gezondheidsrisico in zich draagt.
Het hof overweegt als volgt.
Ten tijde van de tenlastelegging bepaalde artikel 5 in samenhang met de in dat artikel genoemde bijlage van Verordening (EG) 1881/2006 welke maximale waarden aflatoxine(n) in pinda’s die voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemd zijn, toelaatbaar zijn. Dit betrof 2,0 microgram/kg voor aflatoxine B1 en 4,0 microgram/kg voor alle aflatoxinen bij elkaar. Deze waarden zijn gehandhaafd in de, thans geldende, ‘Verordening (EU) 2023/915 betreffende maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EG) 1881/2006’.
Zoals het hof eerder heeft geoordeeld liggen de door [testbedrijf 2] gemeten waardes ver boven de door de EU geaccepteerde waarden.
Uit het rapportvan het ‘Scientific Committee for Food’ genoemd in overweging 21 in de aanhef van Verordening (EG) 1881/2006, blijkt dat zelfs blootstelling aan zeer lage waarden van aflatoxine (1 nanogram/kg per kilo lichaamsgewicht/per dag of minder) een bijdrage kan leveren aan het risico op leverkanker. Alleen een niveau van nul aflatoxine resulteert in geen risico. Gelet op het feit dat het eisen van een nul-niveau aflatoxine (sociaal-politiek gezien) niet aanvaardbaar is in het handelsverkeer, heeft de EU (strikte) grenswaarden gesteld, waardoor alle waarden boven deze grenswaarden als onaanvaardbaar schadelijk dienen te worden beschouwd.
Ten aanzien van de diervoederproducten is in art. 2.17 Wet dieren jo. 3.2 Besluit diervoeders 2012 jo. bijlage 1 bij de Richtlijn 2002/32/EG bepaald welke waarde aflatoxine B1 in voedermiddelen voor dieren als maximaal toelaatbaar wordt geacht, namelijk 20 microgram/kg. De door [testbedrijf 2] gemeten waardes lagen daar flink boven.
Uit overweging 11 in de aanhef van de Richtlijn 2002/32/EG blijkt dat er een verbod is ingesteld op het overschrijden van de door de EU vastgestelde maximumgehalten aan ongewenste stoffen, zodat diervoederproducten geen enkel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu.
Het hof heeft al geoordeeld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de in de tenlastelegging genoemde partijen pinda’s over een aanzienlijk hoger gehalte aflatoxine beschikten dan de EU als grenswaarden heeft vastgesteld in de Verordening(en) en Richtlijn. Reeds met deze vaststelling kan – in het licht van het voorgaande bezien – naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verkochte tenlastegelegde pinda’s als gevaarlijk voor de gezondheid worden beschouwd.
De omstandigheid dat de wijze waarop de pinda’s worden getest, met zich brengt dat weinig pinda’s met een hoog aflatoxinegehalte een grote invloed kunnen uitoefenen op de constatering van het totale aflatoxinegehalte van een partij pinda’s, leidt niet tot een ander oordeel. Dat is immers inherent aan het systeem dat door de EU is opgezet voor het bemonsteren en testen van pinda’s. Uit de testen van [testbedrijf 2] blijkt nu eenmaal dat, wat er ook zij van de mate van verspreiding binnen de geteste monsters, er te veel aflatoxine in die monsters zat.
Voorwaardelijke verzoeken tot het horen van een deskundige en aanhouding van de zaak
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijk verzoek gedaan om de opsteller van het door de verdediging overgelegde rapport van Food Safety Experts, [deskundige], als deskundige te horen in het geval dat het hof het “schadelijke karakter” van de pinda’s zou bewezen verklaren en dus daarmee twijfelt aan de deskundigheid van de rapporteur of de door de rapporteur gebruikte berekeningsmethode.
Voorts heeft de verdediging het voorwaardelijk verzoek gedaan om de zaak aan te houden in het geval dat het hof de bevindingen van het door de verdediging overgelegde rapport niet bruikbaar acht bij de beoordeling van feit 2, zodat de verdediging in de gelegenheid kan worden gesteld om een aanvullend rapport te laten opstellen dat ziet op de schadelijkheid voor mens en dier of milieu van aflatoxine in pinda’s bestemd voor de diervoeding.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op het feit dat het hof van oordeel is dat de schadelijkheid van de pinda’s reeds gegeven is met de objectieve vaststelling dat de door [testbedrijf 2] volgens EU-normering gemeten aflatoxinegehalte de door de EU vastgestelde grenswaarden (fors) overschrijden – en dus niet afhangt van de deskundigheid of berekeningsmethode van de opsteller van het door de verdediging overgelegde rapport – komt het hof aan de beoordeling daarvan niet toe. De noodzaak is derhalve niet gebleken en daarmee is ook het laten opstellen van een aanvullend rapport dat ziet op de schadelijkheid voor mens en dier of milieu van aflatoxine in pinda’s bestemd voor de diervoeding naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk. De voorwaardelijke verzoeken worden afgewezen.
Het hof heeft vastgesteld dat de door de verdachte verkochte pinda’s een hoger aflatoxinegehalte bevatten dan wettelijk is toegestaan en aldus schadelijk waren voor de gezondheid. Het hof ziet zich nu voor de vraag gesteld of de verdachte deze schadelijke waren opzettelijk in de handel heeft gebracht met verzwijging van het gevaar voor de gezondheid of dat zij er slechts schuld aan heeft dat dit is gebeurd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar overgelegde pleitnota, aangevoerd dat de verdachte niet wist (ook niet in de variant van het voorwaardelijke opzet) dat de pinda’s een te hoog aflatoxinegehalte bevatten en dat zij ook geen redenen had om te vermoeden dat de pinda’s schadelijk waren voor de gezondheid. De enkele mededeling van [rechtspersoon 3] dat de pinda’s een te hoog gehalte aflatoxine zouden bevatten, maakt niet dat de verdachte hoefde te twijfelen aan de kwaliteit van de pinda’s. In dit verband is van belang dat [rechtspersoon 3] in het verleden vaker partijen pinda’s had geweigerd vanwege een gesteld te hoog gehalte aflatoxine, terwijl bij herkeuring in opdracht van [verdachte] vervolgens niet een te hoog gehalte aflatoxine werd aangetroffen. [verdachte] ging de discussie met [rechtspersoon 3] in dat soort gevallen niet aan om de zakelijke relatie goed te houden. De verdachte mocht aldus vertrouwen op de in het land van herkomst afgegeven aflatoxine-certificaten en zij mocht van de daarin vermelde, aanvaardbare waarden aflatoxine uitgaan.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de schadelijkheid van de pinda’s – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [rechtspersoon 3] de verdachte per e-mail op de hoogte heeft gesteld van het in haar opdracht verrichte onderzoek naar de partijen pinda’s, waarbij te hoge waarden aflatoxine geconstateerd waren in de door de verdachte aangeboden partijen pinda’s. De door [testbedrijf 2] geconstateerde waarden, waren vele malen hoger dan de toegestane grenswaarden. Dit zou alle alarmbellen bij de verdachte hebben moeten laten rinkelen, temeer omdat ook de verdachte heeft erkend dat het gehalte aflatoxine met tijdsverloop kan vermeerderen, bijvoorbeeld als gevolg van transport en opslag.
Het feit dat eerder de door [rechtspersoon 3] gedane mededeling achteraf een aantal keren niet zou kloppen, doet daar niet aan af. Het gaat om de testuitslagen die betrekking hebben op de tenlastegelegde partijen pinda’s. Als de verdediging hiermee zou willen aantonen dat moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid/deskundigheid van het door [rechtspersoon 3] ingeschakelde onderzoeksbureau is dat een omstandigheid die de verdachte niet kan baten. Het stond de verdachte namelijk vrij om in Nederland een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. De kosten van een dergelijk onderzoek bedragen, aldus de verdachte, een paar honderd euro. Afgezet tegen de verkoopwaarde van de pinda’s is een dergelijk bedrag verwaarloosbaar.
De verdachte heeft echter steeds besloten de tenlastegelegde partijen niet opnieuw te laten testen en onder verzwijging van de, door [rechtspersoon 3] verstrekte testuitslagen, te verkopen aan een andere partij. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte met deze gang van zaken bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij pinda’s heeft verkocht met een te hoog aflatoxinegehalte en daarmee pinda’s die schadelijk zijn voor de gezondheid.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
zij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, dan wel alleen, (meermalen
)een partij
(voor de menselijke consumptie bestemde
) (aard
)noten (onbehandeld) heeft
verkocht ofdoen verkopen en
te koop aangeboden ofte koop heeft doen aanbieden en
/of afgeleverd ofheeftdoen afleveren (aan [rechtspersoon 1]), te weten:
- een partij genummerd 15045-C14 en
/of
- een partij genummerd 24432
waarvan zij
en/of haar mededaders (telkens
)wist
endat die partij een te hoog gehalte aan aflatoxine bevatte en aldus voor de gezondheid schadelijk was, terwijl zij
en/of haar mededaders (telkens
)dat schadelijke karakter heeft
/hebbenverzwegen (voor [rechtspersoon 1]);
2.
zij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 juli 2016 tot 1 november 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, dan wel alleen, (meermalen
)in strijd met artikel 3.2 van het Besluit Diervoeders 2012, opzettelijk een handeling als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet Dieren heeft verricht die ertoe strekte diervoeders
te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren,in de handel te brengen,
in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren of aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben die niet zuiver, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit waren en/ofdie een gevaar opleverden voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien niet correct gebruikt
en/of die de dierlijke productie ongunstig konden beïnvloeden, door
(meermalen
) (een partij
) (aard
)noten
(als product
)bestemd
/bedoeldvoor het voederen van dieren en/of ten behoeve van de bereiding van diervoeders, die het in de bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan de ongewenste stof aflatoxine
(telkens
) overschreed/overschreden (en aldus niet voldeed aan de in artikel 3 van de genoemde Richtlijn diergestelde eisen),
te verhandelen ofte doen verhandelen
en/of in de EU-Gemeenschap in het verkeer te brengen of te doen brengen en/of te doen gebruiken, immers, heeft
/hebbenzij
en/of haar mededader(s),in
of omstreeksde maand juli 2016 een partij
(aard
)noten met lotnummer 3198 en een partij
(aard
)noten met lotnummer 3201 en
/ofin
of omstreeksde maand oktober 2016 een partij
(aard
)noten met lotnummer 3190 verkocht en/of (af)geleverd als diervoeder of als product bedoeld voor het voeren aan dieren aan [rechtspersoon 2], terwijl die partijen elk meer dan het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte (0,02 mg/kg (ppm) aan aflatoxine B1 bevatten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
het verkopen, te koop aanbieden, afleveren of uitdelen van waren, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijke karakter verzwijgende, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een in artikel 2.17 van de Wet dieren gegeven verbod, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft opzettelijk pinda’s met een (veel) te hoog aflatoxinegehalte verkocht en/of verhandeld. De verdachte heeft immers, nadat zij van [rechtspersoon 3] het bericht had ontvangen dat de partijen pinda’s een opvallend te hoog aflatoxinegehalte hadden, deze partijen - zonder melding te maken van dit te hoge gehalte aan aflatoxine - verkocht aan [rechtspersoon 1] en heeft de pinda’s ook als product bedoeld voor het voeren aan dieren aan [rechtspersoon 2] verhandeld, met een (veel) te hoog aflatoxinegehalte. Door haar handelen heeft de verdachte de gezondheid van mens en dier potentieel in gevaar gebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte aantoonbaar heeft geleerd van haar handelen ten tijde van het bewezenverklaarde. Zo heeft zij haar beleid omtrent afgekeurde partijen pinda’s door een te hoog aflatoxinegehalte drastisch veranderd en heeft zij nauw contact met de NVWA.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Voorts is de verdachte na het plegen van onderhavige feiten niet opnieuw in contact gekomen met politie en justitie.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat het om relatief oude feiten gaat. Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden met ruim 1 jaar en 9 maanden. Namens de verdachte is immers op 18 augustus 2020 hoger beroep ingesteld en het hof doet op 24 mei 2024 uitspraak.
Gelet op alle bovengenoemde omstandigheden – in samenhang bezien – zal het hof, in plaats van een in beginsel passende en geboden onvoorwaardelijke geldboete van € 150.000,- een onvoorwaardelijke geldboete van € 100.000,- opleggen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de financiële omstandigheden waarin de verdachte rechtspersoon verkeert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 57 en 174 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1 van de Wet op de economische delicten en artikel 2.17 van de Wet dieren, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.