Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
naam: [achternaam],
[voornaam],
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte. De verdachte was in eerste aanleg op 5 oktober 2020 veroordeeld voor bepaalde feiten. Tegen dit vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld. Echter, bij een eerder arrest op 24 augustus 2021 heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat er geen grieven tegen het vonnis waren ingediend. De verdachte heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die op 17 oktober 2023 het arrest van het hof heeft vernietigd en de zaak heeft teruggewezen naar het hof voor herbehandeling.
Op 16 augustus 2024 heeft de verdachte het hoger beroep tegen het vonnis van 5 oktober 2020 ingetrokken. Het hof heeft vastgesteld dat, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, het intrekken van het hoger beroep in dit stadium niet meer mogelijk is, vooral na de terugwijzing door de Hoge Raad. De advocaat-generaal en de raadsman hebben verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat er geen grieven meer zijn. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen redelijk belang meer is bij een verdere behandeling van de zaak, aangezien er geen benadeelde partij of slachtoffer betrokken is.
Daarom heeft het hof besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, waarmee de zaak wordt afgesloten zonder inhoudelijke behandeling.