In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie, in strijd met artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de woning waar hij op 3 april 2023 aanwezig was. Tijdens een doorzoeking door de politie werd een Glock-pistool met munitie aangetroffen in de woning. Het hof concludeerde dat de verdachte feitelijke macht over het vuurwapen had en dat er DNA-materiaal van hem op het wapen en de munitie was aangetroffen. De verdachte had geen aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA en zijn verklaringen werden als ongeloofwaardig beschouwd. Het hof vernietigde de vrijspraak en veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 101 dagen, met aftrek van voorarrest. Tevens werd het in beslag genomen vuurwapen en de munitie onttrokken aan het verkeer.