ECLI:NL:GHDHA:2024:1546

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
22-003200-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie, in strijd met artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de woning waar hij op 3 april 2023 aanwezig was. Tijdens een doorzoeking door de politie werd een Glock-pistool met munitie aangetroffen in de woning. Het hof concludeerde dat de verdachte feitelijke macht over het vuurwapen had en dat er DNA-materiaal van hem op het wapen en de munitie was aangetroffen. De verdachte had geen aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA en zijn verklaringen werden als ongeloofwaardig beschouwd. Het hof vernietigde de vrijspraak en veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 101 dagen, met aftrek van voorarrest. Tevens werd het in beslag genomen vuurwapen en de munitie onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003200-23
Parketnummer: 10-157613-23
Datum uitspraak: 2 juli 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [woonadres] [woonplaats],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Barendrecht
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, type 26 Gen 5, kaliber 9 mm en/of
- daarbij behorende munitie van het merk S&B, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat het inbeslaggenomen vuurwapen en de daarbij behorende munitie aan het verkeer dienen te worden onttrokken.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daar niet mee verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks3 april 2023 te Barendrecht
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, type 26 Gen 5, kaliber 9 mm en
/of
- daarbij behorende munitie van het merk S&B, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven - de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Volgens de raadsman kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen met munitie in juridische zin ‘voorhanden heeft gehad’. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat op het vuurwapen een DNA-mengspoor is aangetroffen. Een DNA-spoor betreft geen dactyloscopisch spoor. De verdachte was zich niet bewust van de aanwezigheid van het vuurwapen in de woning, aldus de raadsman.
Juridisch kader
Wat betreft het ‘voorhanden hebben’ van wapens en munitie geldt het volgende beoordelingskader.
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Voorts vergt het voorhanden hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden (vgl. HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504).
Feiten
Op 3 april 2023 heeft de politie op grond van de Wet Wapens en Munitie een woning aan de Noordersingel 60 in Barendrecht (hierna: de woning) doorzocht. Tijdens die doorzoeking werd in de woonkamer op de eettafel, onder twee petjes, een vuurwapen van het merk Glock met daarin
een patroonhouder gevuld met vijf stuks scherpe munitie aangetroffen. De woning werd gehuurd door [naam]. Zowel [naam] als de verdachte waren ten tijde van de doorzoeking in de woning aanwezig. Op de ruwe delen en/of de trekker van het vuurwapen en op het patroonmagazijn, alsmede mogelijk op (één of meer van) de vijf kogelpatronen, is DNA-materiaal aangetroffen dat — kort gezegd — overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte.
Verklaringen verdachte en [naam]
Voordat de resultaten van het DNA-onderzoek aan het vuurwapen en de munitie bekend waren, heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij op 3 april 2023 in de woning geen vuurwapen of munitie heeft aangeraakt of heeft gezien en dat er absoluut geen DNA van hem op het wapen zal worden aangetroffen. Nadat de verdachte met de resultaten van het DNA-onderzoek is geconfronteerd, heeft hij zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Bij de rechter-commissaris heeft hij nadien verklaard dat hij wel eens wapens heeft aangeraakt, maar niet op dat moment in de woning. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij die dag maximaal drie kwartier in de woning was, nooit een vuurwapen heeft gezien in die woning, nooit een petje draagt, het ongeveer een half jaar tot een jaar geleden moet zijn geweest dat hij een wapen heeft aangeraakt en dat hij er geen verklaring voor heeft dat zijn DNA is gevonden op het vuurwapen en de munitie. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte wederom verklaard dat hij geen idee heeft hoe zijn DNA op het vuurwapen en de munitie terecht is gekomen.
[naam] heeft bij de politie verklaard dat het wapen van hem is en dat de verdachte – voor zover hij weet - niets van het wapen afwist.
Het hof overweegt dat uit het door de advocaat-generaal in hoger beroep aan het dossier toegevoegde proces-verbaal blijkt dat er in de telefoon van verdachte diverse afbeeldingen zijn aangetroffen van de verdachte waarop hij een petje draagt. Voorts blijkt uit een ander aan het dossier toegevoegd proces-verbaal dat de woning op 3 april 2023 tussen 8.15 uur en 12.10 uur is geobserveerd en dat tussen genoemde tijdstippen niemand de woning heeft verlaten en/of betreden. Het hof concludeert hieruit dat zowel de verklaring van de verdachte dat hij hoogstens drie kwartier in de woning was, als de verklaring van de verdachte dat hij nooit een petje draagt, niet waarheidsgetrouw zijn. Die vaststelling acht het hof weliswaar niet redengevend voor het bewijs (in de zin van een kennelijk leugenachtige verklaring), maar die vaststelling doet – net als het wisselende karakter van de verklaringen van de verdachte - wel afbreuk aan de geloofwaardigheid van hetgeen de verdachte in deze zaak overigens heeft verklaard
Conclusie
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de verdachte zich op 3 april 2023 bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de woning. Het vuurwapen is in de directe omgeving van de verdachte – weliswaar op het moment van binnentreden van de politie uit het zicht onder twee petjes – aangetroffen op de eettafel. De verdachte verbleef die dag kennelijk tenminste al 4 uur in de woning en had daarmee dus de feitelijke macht over het vuurwapen en de munitie, in de zin dat hij daarover kon beschikken. Bovendien is op dat vuurwapen en het patroonmagazijn een DNA-hoofdprofiel van de verdachte aangetroffen, terwijl er ook aanwijzingen bestaan dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op één of meer van de kogels in dat magazijn. De verdachte heeft voor het aantreffen van die DNA-sporen, die in samenhang met zijn aanwezigheid in de woning redengevend zijn voor een bewezenverklaring, geen aannemelijke (hem ontlastende) verklaring gegeven. De verklaring van de verdachte dat hij geruime tijd voor 3 april 2023 een vuurwapen in handen heeft gehad maar niet wist dat het vuurwapen met munitie zich op die dag in de woning bevonden, kan naar het oordeel van het hof (zeker in het licht van het voorgaande) in ieder geval niet als zodanig worden beschouwd.
De verklaring van [naam] dat het vuurwapen van hem is vindt ten slotte geen enkele steun in het dossier. In het bijzonder is op het vuurwapen, de patroonhouder en de munitie geen DNA-materiaal van [naam] aangetroffen. Zijn (niet nader toegelichte) verklaring schuift het hof dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Het ten laste gelegde voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie is naar het oordeel van het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een woning een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing, in het bijzonder omdat vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot verboden vuurwapenbezit in een woning. Gelet daarop en mede in het licht van de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof geen aanleiding om een hogere straf op te leggen dan de duur van de door de verdachte in deze zaak ondergane voorlopige hechtenis.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - gelijk aan de duur van het door verdachte reeds ondergane voorarrest - een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, met betrekking tot welke het bewezenverklaarde feit is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
101 (honderdéén) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 STK Wapen, 5 STK Munitie, 1 STK Munitie.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. E.A. Poppe-Gielesen en mr. C. Reijntjes-Wendenburg, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 juli 2024.
Mr. C. Reijntjes-Wendenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Mr. L.R.I.G. Ondracek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.