ECLI:NL:GHDHA:2024:1549

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
22-003205-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithalersproblematiek en wederrechtelijk verblijven op besloten haventerrein

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in België in 1999, was beschuldigd van wederrechtelijk verblijven op een besloten plaats in de haven van Rotterdam, specifiek op het terrein van een bedrijf, met het doel goederen te distribueren, op te slaan of over te slaan. De tenlastelegging omvatte ook het medeplegen van deze daad, maar het hof oordeelde dat het enkel samen met anderen aangetroffen worden in een container niet voldoende bewijs opleverde voor het 'tezamen en in vereniging' plegen van het feit. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen, maar werd wel schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, samen met een taakstraf van 120 uur, zonder een gebiedsverbod op te leggen. Het hof overwoog dat de verdachte een first offender was en dat de straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de openbare orde en de havenbedrijven, waarbij het hof ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing om geen vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen werd genomen in het belang van de verdachte, die in staat werd geacht de taakstraf naar behoren te verrichten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003205-22
Parketnummer: 10-174985-22
Datum uitspraak: 2 juli 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1999,
adres: [woonadres], te [woonplaats] ([land]).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis – onbeperkt - hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 11 juli 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van het [bedrijf] in de Rotterdamse haven, terwijl hij, verdachte zich al dan niet met zijn mededader(s), op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container (containernummer [containernummer]), door middel van braak en/of inklimming;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 11 juli 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van het [bedrijf] in de Rotterdamse haven;
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van het [bedrijf] in de Rotterdamse haven, door middel van inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en dat hij ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de door de politierechter opgelegde straffen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt. Het hof komt in het bijzonder tot een enigszins andere bewezenverklaring.
Vrijspraak strafverzwarende omstandigheid
Medeplegen
Onder verwijzing naar ECLI:NL:GHDHA:2024:961 overweegt het hof dat het enkele samen met andere personen en goederen aangetroffen worden in een container op – kort gezegd – een besloten plaats als bedoeld in artikel 138aa Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) naar het oordeel van het hof onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van het ‘tezamen en in vereniging’ plegen van het tenlastegelegde. Het hof zal de verdachte dan ook van die strafverzwarende omstandigheid vrijspreken.
Feit 2
Naar het oordeel van het hof is – in overeenstemming met het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks11 juli 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven
, luchthaven en/of spoorwegemplacementgelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van het [bedrijf] in de Rotterdamse haven, terwijl hij, verdachte zich
al dan niet met zijn mededader(s),op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een
gebouw,ruimte
of vervoermiddelbestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container (containernummer [containernummer]), door middel van
braak en/ofinklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl hij zich op die besloten plaats de toegang heeft verschaft tot een ruimte bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen door middel van inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het zich wederrechtelijk begeven op het haventerrein van [bedrijf] als bedoeld in artikel 138aa Sr, terwijl hij zich op die besloten plaats de toegang heeft verschaft tot een container door middel van inklimming. Dit is een strafbaar feit dat veel hinder en schade veroorzaakt bij deze containerterminal en bij andere havenbedrijven. Zo komen bijvoorbeeld werkzaamheden vaak tijdelijk stil te liggen als indringers zijn gesignaleerd en moeten de douane en havenbedrijven veel investeringen doen om het terrein te controleren en te beveiligen. Ook is het een schending van de openbare orde. Het zich ophouden op een haventerrein gebeurt overigens veelal met het doel om drugs uit containers te halen en is daarmee een onmisbare schakel in de keten rond de invoer en verdere verspreiding van drugs.
Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf verwijst het hof naar de algemene lijn die in recente jurisprudentie rond artikel 138aa Sr is uitgezet. In beginsel is de oplegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden aangewezen voor zogeheten
first offenders. De duur van die taakstraf kan oplopen tot 160 uren, afhankelijk van de vraag of sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals medeplegen en/of inklimming/braak. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan van dit uitgangspunt worden afgeweken (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2022:985, herhaald en nader genuanceerd in onder meer ECLI:NL:GHDHA:2023:461 en ECLI:NL:GHDHA:2023:1818).
In deze zaak is sprake van een dergelijke strafverzwarende omstandigheid, nu sprake is van inklimming. Indien een verdachte zich op de besloten plaats door middel van inklimming de toegang heeft verschaft tot een ruimte bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen (artikel 138aa Sr lid 2), wordt als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 120 uur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden passend en geboden geacht (zie in dit verband ook de ten aanzien van andere strafverzwarende omstandigheden in ECLI:GHDHA:2022:985 geformuleerde uitgangspunten).
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens andere strafbare feiten, maar het hof zal dit niet ten nadele van de verdachte meewegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Door een gecombineerde straf – een onvoorwaardelijke taakstraf plus een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar - op te leggen wordt naar het oordeel van het hof niet alleen het strafbare gedrag passend gesanctioneerd maar wordt de verdachte in het kader van de speciale preventie ook ingescherpt dat hij zich in de toekomst van dergelijk gedrag dient te onthouden. Met de advocaat-generaal acht het hof de oplegging van het in eerste aanleg door het Openbaar Ministerie gevorderde locatieverbod niet noodzakelijk.
Tot slot overweegt het hof nog dat het hof in de woonplaats van de verdachte geen beletsel ziet om een taakstraf op te leggen en dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte in staat zal zijn de op te leggen taakstraf naar behoren te verrichten. Het meest passende alternatief voor die taakstraf, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, acht het hof minder passend en in dit geval alleen aangewezen als al bij voorbaat aannemelijk zou zijn geweest dat de verdachte niet in staat is de taakstraf te verrichten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. E.A. Poppe-Gielesen en mr. C. Reijntjes-Wendenburg, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 juli 2024.
Mr. C. Reijntjes-Wendenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Mr. L.R.I.G. Ondracek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.