ECLI:NL:GHDHA:2024:1552

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
22-000425-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uren voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen met een 11-jarig meisje op 23 juli 2022 in Lisse. De verdachte heeft het slachtoffer op zijn schoot getrokken en haar betast. Het hof oordeelde dat deze handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dat er sprake was van seksuele intenties. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 120 uren, met bijzondere voorwaarden waaronder een behandelverplichting. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €800 toegewezen, ter compensatie van immateriële schade. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000425-24
Parketnummer: 09-208711-22
Datum uitspraak: 11 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] 1994,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. Tevens is er een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
De verdachte is door rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is (onder 1) tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juli 2022 te Lisse, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het bij hem, verdachte, op schoot trekken/zetten van die [slachtoffer] en/of betasten/aanraken van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of (over de borst(en)) kietelen van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden als nader omschreven in de vordering, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt. Het hof zal – mede gelet op de behandeling van de zaak in hoger beroep - de bewijsvoering anders vormgeven en komt daarnaast ook tot andere straffen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks23 juli 2022 te Lisse,
althans in Nederland,met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het bij hem, verdachte, op schoot trekken
/zettenvan die [slachtoffer] en
/ofbetasten
/aanrakenvan de borst
(en
)van die [slachtoffer] en
/of (over de borst
(en
))kietelen van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde en heeft hiertoe aangevoerd dat de handelingen van de verdachte niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt omdat een seksueel motief bij de verdachte ontbrak.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat onder ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in artikel 247 Wetboek van Strafrecht moeten worden verstaan handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Of een bepaalde handeling van seksuele aard kan worden aangemerkt als ‘ontuchtig’, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden kunnen onder meer worden gerekend de aard van de handeling en de context waarin en de omstandigheden waaronder de handeling wordt verricht, waarbij ook de leeftijd van de betrokkenen en een mogelijk leeftijdsverschil, de eventuele interactie tussen hen en onder omstandigheden ook hun intenties een rol kunnen spelen. Voor een bewezenverklaring van het plegen van ontuchtige handelingen moet komen vast te staan dat het opzet van de verdachte mede het ontuchtige karakter van de handeling omvat (zie ECLI:NL:HR:2024:609).
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte, destijds 27 jaar oud, het toen 11-jarige slachtoffer (dat bij een basisschool aan het spelen was) onverhoeds op zijn schoot heeft getrokken en haar heeft aangeraakt/gekieteld bij/over de borsten. Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen, gelet op de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden, zonder meer aan te merken als handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dus als ontuchtige handelingen. Op grond van de aard van die gedragingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden is het hof bovendien van oordeel dat het ook niet anders kan dan dat het opzet van de verdachte daarop ook was gericht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het slachtoffer de verdachte niet kende, dat er sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil en dat uit de verklaringen van het slachtoffer duidelijk blijkt dat zij niet wilde dat de verdachte haar aanraakte. Overigens kan uit de verklaringen van het slachtoffer worden afgeleid dat de verdachte op/rond het moment van het tenlastegelegde seksueel opgewonden was, hetgeen ook nog eens bijdraagt aan de overtuiging van het hof, dat er – anders dan van de zijde van de verdediging is betoogd – wel degelijk sprake was van seksuele intenties bij de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte (destijds 27 jaar) heeft ontucht gepleegd met een meisje van toen 11 jaar
oud. De ontuchtige handelingen vonden plaats bij het voetbalveldje naast de basisschool van het slachtoffer. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van de speelsheid van het jonge slachtoffer en een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jonge slachtoffer. Hij heeft kennelijk in het geheel niet nagedacht over wat zijn handelen voor gevolgen voor het slachtoffer zou kunnen hebben. De ervaring leert dat dit soort feiten vaak nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer met zich brengen, die nog lange tijd kunnen doorwerken.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof komt daarmee tot een lagere taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd omdat in de nu op te leggen straffen de aard en ernst van het bewezenverklaarde naar het oordeel van het hof beter tot uitdrukking komt.
Het hof zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen straf na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. Daarmee beoogt het hof enerzijds de verdachte te helpen bij het oplossen van de problematiek in zijn leven en anderzijds in het belang van de maatschappij een bijdrage te leveren aan het voorkomen van recidive.
In het reclasseringsrapport van 16 januari 2024 wordt het
het algemene recidiverisico op basis van de OXREC (Oxford Risk of Recidivism tool), een actuarieel instrument dat het risico op algemene- en geweldsrecidive meet, als hoog gemiddeld ingeschat en wordt op basis van een SSA (risicotaxatie-instrument zedendelicten) de kans op recidive specifiek gericht op een zedendelict op matig tot hoog. De reclassering neemt problemen waar op meerdere levensgebieden, zoals middelengebruik, emotioneel welzijn en het ontbreken van een steunend sociaal netwerk. Dit brengt het hof tot het oordeel dat – ondanks het ontbreken van een eerdere veroordeling op het gebied van zedendelicten - er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf, te weten een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zal begaan. Dat de reclassering van mening is (ondanks het voorgaande) geen adequate inschatting van de recidivekans te kunnen maken houdt sterk verband met de omstandigheid dat de verdachte ontkennend is ten aanzien van onderhavige verdenking. Die proceshouding heeft de verdachte inmiddels deels losgelaten.
Gelet op het voorgaande zal het hof – anders dan de rechtbank - bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 800,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat gelet op de onderbouwing van de vordering aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Gelet op de aard en de ernst van de onderhavige normschending - een forse inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jonge slachtoffer – liggen de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad zodanig voor de hand, dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, hetgeen overigens bevestiging vindt in de in de onderbouwing genoemde gevolgen van het feit.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 800,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  • zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • zich laat behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal zich richten op diagnostiek en voorts zal de verdachte deelnemen aan de behandeling voor zedendelinquenten. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, bespreekt de veroordeelde dit met zijn toezichthouder. Ook de wijkagent zal hierbij worden betrokken, indien mogelijk.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 800,00 (achthonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
23 juli 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. J.A. van Dorp en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. E.G. Ouwens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juni 2024.