ECLI:NL:GHDHA:2024:1636

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
22-002137-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval op Ici Paris XL met jeugddetentie en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van een gewapende overval op de Ici Paris XL op 21 december 2022. Tijdens de overval werd een aanzienlijk geldbedrag van meer dan €45.000,- buitgemaakt, waarbij geweld en bedreiging met een vuurwapen tegen de medewerkers van de winkel werd gebruikt. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een jeugddetentie van 354 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, maar het hof heeft deze straf aangepast. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 294 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met medeverdachten en een locatieverbod nabij de winkel. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door de overval is veroorzaakt. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder medewerkers van de winkel, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002137-23
Parketnummer: 09-335513-22
Datum uitspraak: 30 mei 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 354 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis vermeld. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de inbeslaggenomen voorwerpen, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de kinderrechter in de rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 45.920,- euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel] (filiaal aan de straat]) in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer medewerker(s) van dat filiaal van [winkel] te weten [medewerker 1] en/of [medewerker 2] en/of [medewerker 3] en/of [medewerker 4] en/of [medewerker 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- in het donker gekleed en/of met een helm op het hoofd de winkel binnen te komen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of op genoemde medewerker(s) te richten en/of
- ( daarbij) het tegen voornoemde medewerker(s) schreeuwen/zeggen "dit is een overval!" en/of "handen omhoog" en/of "maak de kassa open!" en/of
- tegen voornoemde medewerker(s) schreeuwen/zeggen "iedereen naar achter, iedereen mee!" en/of "geld!,kluis, iedereen naar achteren!" en/of (daarbij) tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- voornoemde [medewerker 2] bij de hals te pakken en/of een/het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen de slaap, althans het hoofd te drukken en/of die [medewerker 2] in de richting van de kluis te duwen en/of die [medewerker 2] onder schot te houden en/of
- ( daarbij) tegen die [medewerker 2] en/of genoemde medewerker(s) te schreeuwen "open de kluis"!" en/of "maak je kankerkluis open! en/of
- voornoemde/die [medewerker 2] (op die wijze) te dwingen de code van de kluis in te toetsen/tikken en/of (vervolgens) de sleutel van de kluis om te draaien en/of (vervolgens) de kluis te openen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 354 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden in de vorm van reclasseringstoezicht, de verplichting tot het volgen van onderwijs of het hebben van een dagbesteding en een contactverbod met de slachtoffers.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, een geldbedrag van 45.920,- euro,
althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deleaan [winkel] (filiaal aan de [straat 1])
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
,envergezeld
en/of gevolgdvan geweld en/of bedreiging met geweld tegen
een of meermedewerker
(s
)van dat filiaal van [winkel] te weten [medewerker 1] en/of [medewerker 2] en/of [medewerker 3] en/of [medewerker 4] en/of [medewerker 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door
- in het donker gekleed en/of met een helm op het hoofd de winkel binnen te komen en
/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of op genoemde medewerker
(s
)te richten en
/of
- ( daarbij)
hettegen voornoemde medewerker
(s
)teschreeuwen/zeggen "dit is een overval!" en
/of"handen omhoog" en
/of"maak de kassa open!" en
/of
- tegen voornoemde medewerker
(s
)teschreeuwen/zeggen "iedereen naar achter, iedereen mee!" en
/of"geld!, kluis, iedereen naar achteren!" en
/of(daarbij)
tonen van eenvuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
te tonenen
/of
- voornoemde [medewerker 2] bij de hals te pakken en
/of een/het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen de slaap
, althans het hoofdte drukken en
/ofdie [medewerker 2] in de richting van de kluis te duwen
en/of die [medewerker 2] onder schot te houdenen
/of
- ( daarbij) tegen die [medewerker 2] en
/ofgenoemde medewerker
(s
)te schreeuwen "open de kluis"!" en
/of"maak je kankerkluis open! en
/of
-
voornoemde/die [medewerker 2]
(op die wijze
)te dwingen de code van de kluis in te toetsen/tikken en
/of (vervolgens)de sleutel van de kluis om te draaien en
/of (vervolgens)de kluis te openen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Het hof kan zich grotendeels verenigen met de overwegingen van de rechtbank. Het hof zal de bewijsoverwegingen en de bewijsmiddelen uit het vernietigde vonnis overnemen, met verbetering en aanvulling waar nodig.
Vastgesteld kan worden dat op 21 december 2022 de parfumerie [winkel] aan de [straat 1] in Den Haag is overvallen. Kort voor sluitingstijd (18.00 uur) kwamen twee mannen de parfumerie binnen gerend. Eén man droeg onder meer gezichtsbedekkende kleding en de andere man droeg een groene Felyx helm. De twee daders hebben ruim € 45.000,00 buit gemaakt. Dit bedrag kwam uit de kluis in de winkel die door één van de medewerkers onder bedreiging met een (al dan niet nep) vuurwapen moest worden geopend. Tegen hem is ook daadwerkelijk geweld gebruikt. Ook de andere medewerkers zijn bedreigd met dat (al dan niet nep) vuurwapen. Uit de verklaringen van de medewerkers van de [winkel] volgt dat de twee daders vervolgens met het geld de winkel zijn uit gevlucht. De overvallers verlieten de winkel om 18.03 uur.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte één van deze twee daders is geweest. Het hof komt aan de hand van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen tot de conclusie dat dat het geval is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De getuige [getuige 1] heeft op 21 december 2022, kort nadat de [winkel] was overvallen, een scooter met daarop twee jongens hard zien wegrijden uit een zijstraat, terwijl hij voor de Jumbo stond die is gelegen tegenover de [winkel]. De scooter reed bijna een fietser aan, waardoor ze bijna vielen. Ze stopten niet, maar reden heel hard weg. Hij hoorde degene die achterop de scooter zat roepen “Rijden rijden”. Ook heeft hij iets horen vallen. Vervolgens zag hij midden op het fietspad een groene Felyx helm liggen, waarvan hij dacht dat één van de twee jongens op de scooter deze had laten vallen.
Gelet op de gelijktijdigheid van het rond het tijdstip van de overval zien van twee jongens die hard wegrijden op een scooter, het horen van een geluid en het vervolgens zien van de helm, gaat het hof er van uit dat de twee personen op die scooter de overvallers waren en dat één van de overvallers deze helm heeft laten vallen. Dat volgt ook uit de hieronder blijkende relatie tussen de wegrijdende scooter en de vluchtauto, die klaar stond, bestuurd door [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]).
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 21 december 2022 rond 18:15 uur, derhalve ook kort na de overval een scooter met daarop twee jongens vanuit de richting van de [straat 2] zag rijden. De getuige zag dat het twee getinte jongens met gezichtsbedekking waren en dat één van de jongens een tasje in zijn hand had. De jongens reden met de scooter de bosjes in bij de [straat 3] en lieten deze scooter liggen, waarna zij richting een auto met draaiende motor renden. De jongens stapten vervolgens in deze auto en één van de jongens riep “rijden rijden”. De getuige [getuige 2] heeft het kenteken van deze auto aan de politie doorgegeven.
De politie is aan de hand van het kenteken van deze auto bij [medeverdachte 1] terecht gekomen. [Medeverdachte 1] heeft bij de politie over zijn rol bij de overval bij de [winkel] verklaard dat hij twee dagen voor de overval is gevraagd om iemand op te halen. Hij wist dat er iets zou gaan gebeuren. Hij heeft verder verklaard dat hij ongeveer 40 minuten van te voren opnieuw werd gevraagd om iemand op te halen. Hij heeft toen de auto van zijn zus geleend en is naar de afgesproken locatie gereden. Hij zou hiervoor € 3.000,00 krijgen, maar hij heeft er uiteindelijk € 5.000,00 voor gekregen. Hij wist wel dat ze iets zouden stelen maar hij wist niet dat het om zo’n grote overval op de [winkel] en om zoveel geld en een wapen ging.
Het hof stelt – met de rechtbank – aan de hand van deze bewijsmiddelen vast dat de twee personen die de
overval op de [winkel] hebben gepleegd dezelfde personen zijn als degenen die bij [medeverdachte 1] in de auto zijn gestapt.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de historische telefoongegevens van [medeverdachte 1]. Hieruit blijkt dat de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] omstreeks de gepleegde overval een reisbeweging heeft gemaakt, vanuit de omgeving van het woonadres van [medeverdachte 1] naar de omgeving van de plaats delict en kort na de overval weer terug. Daarnaast heeft de politie geconstateerd dat [medeverdachte 1] tussen 17:18:44 uur en 17:22:43 uur (ongeveer 40 minuten voor de overval) meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met het nummer [telefoonnummer 1]. Dit is het telefoonnummer van de medeverdachte (hierna: [medeverdachte 2]).
Gelet op het bovenstaande, in combinatie met de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij ongeveer 40 minuten voor de overval is gebeld met de vraag om iemand op te halen, is het hof – met de rechtbank - van oordeel dat [medeverdachte 2] degene is geweest die contact heeft gehad met [medeverdachte 1] over het ophalen. Uit de historische telefoongegevens blijkt eveneens dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 21 december 2022 tussen omstreeks 16:57 uur en 18:20 uur in elkaars omgeving zijn geweest, dan wel tezamen of kort na elkaar dezelfde route hebben afgelegd.
De telefoon van [medeverdachte 1] is afgeluisterd na de overval. Op 24 december 2022, drie dagen na de overval, heeft [medeverdachte 1] telefonisch contact gehad met [broer van medeverdachte 2], de broer van [medeverdachte 2]. In dat gesprek is door [medeverdachte 1] onder meer het volgende gezegd:
Hij heeft dan niet verkeerd uitgerekend toch? Hij heeft niks verkeerd uitgerekend, hij heeft mij gewoon gegeven. Hij weet.. hij had mij 7,6 had ie mij gegeven.
Op de vraag van [broer van medeverdachte 2] hoeveel daar is gepakt, antwoordt [medeverdachte 1]:
45 hé [broer van medeverdachte 2], meer zelfs ... wollah meer... jouw broertje heeft 17.5 minimaal. Hij wist ik had 7.6 gekregen hij heeft uitgerekend, hij had dat aan mij geven, hij was er akkoord mee gegaan, [verdachte] (fon) was er akkoord meegegaan dat ik 7.6 had en hun hadden 17,5 (...) nu komen ze naar mij toe om van mij te douwen, omdat ik kanker [verdachte], broer hij is 18'.
Voor het hof is duidelijk dat in dit gesprek wordt gesproken over de overval. Zo is er bij de overval ruim
45.000,00 buit gemaakt. [medeverdachte 1] heeft zijn aandeel bij de overval op de [winkel] bij de politie erkend, alsook dat hij daarvoor geld heeft gekregen. [medeverdachte 2] is de jongere broer van [broer van medeverdachte 2]. Uit de inhoud van dit tapgesprek leidt het hof dan ook af dat het broertje van [broer van medeverdachte 2], te weten [medeverdachte 2], minimaal € 17.500,- heeft gekregen van de opbrengst van de overval op de [winkel].
Het hof is op grond van het voorgaande en de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 2] één van de overvallers op de [winkel] is geweest.
Vervolgens is de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de overval met een ander heeft gepleegd en zo ja met wie.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de telefonische gegevens van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft gedurende 21 december 2022, de dag van de overval, en vlak voor de overval een groot aantal malen contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gehad. Dit is het nummer van de verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte]). Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van dit nummer is gebleken dat de mobiele telefoon met dit nummer rond de tijd van de gepleegde overval contact had met basisstations in de directe omgeving van de plaats delict. Ook de locatie van de vluchtauto valt binnen het theoretisch bereik van deze twee basisstations, terwijl eveneens blijkt van een significante verplaatsing van de telefoon van [verdachte] de overval naar de omgeving van de [straat 4] te Den Haag, in de buurt van het woonadres van [medeverdachte 1]. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat er kort vóór de overval, te weten om 17:48 uur, telefonisch contact of een poging daartoe is geweest met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (het telefoonnummer van [medeverdachte 2]).
De op straat aangetroffen helm is door het NFI op DNA-sporen onderzocht. Aan de binnenzijde van de helm ter hoogte van het voorhoofd is een mengspoor aangetroffen, waaronder DNA-materiaal van [verdachte]. Dit DNA-materiaal heeft volgens het onderzoek een grote bewijskracht.
Dat er ook ander DNA-materiaal is aangetroffen doet daar niet aan af.
Voorts overweegt het hof dat het signalement van [verdachte] past binnen het signalement dat de verbalisanten op basis van de camerabeelden hebben gegeven van de overvaller die bij binnenkomst een Felyx helm op had, namelijk een lengte van ongeveer 1.78 meter, een licht getinte huidskleur, een slank postuur.
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet meer weet wat hij precies op de betreffende datum heeft gedaan, maar dat hij na school met vrienden op de scooter rondjes reed en dat het zou kunnen dat hij in de omgeving van de [winkel] was.
[verdachte] heeft deze verklaring echter niet gestaafd met namen van de personen met wie hij dan zou zijn geweest en het hof gaat dan ook voorbij aan deze verklaring.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat er een relatie bestaat tussen de wegrijdende personen op de scooter, de op straat aangetroffen helm en de overval. Uit de historische gegevens van de telefoon van
[verdachte] volgt de aanwezigheid in de buurt van de plaats delict ten tijde van het gepleegde feit, een relatie en contact met [medeverdachte 2] op de dag van de overval en vlak voor de overval, alsook een verplaatsing na de overval naar dezelfde omgeving als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Daar komt bij dat de naam [verdachte] wordt genoemd in het telefoongesprek dat over de verdeling van de buit van de overval gaat en is er DNA-materiaal van [verdachte] aangetroffen in de helm.
Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend
bewezen kan worden dat [verdachte] samen met [medeverdachte 2] de overval op [winkel] heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 21 december 2022 schuldig gemaakt aan een laffe gewapende overval op de [winkel] aan de [straat 1] in Den Haag. De verdachte en zijn mededader, beiden met gezichtsbedekking, zijn kort voor sluitingstijd de winkel binnengerend, waarbij zij een (nep)vuurwapen op de medewerkers hebben gericht. Onder dreiging hiervan zijn de medewerkers gedwongen om richting het kantoor te lopen en de kluis te openen. Toen de verdachten de buit binnen hadden, zijn zij de winkel uit gevlucht. De verdachte heeft een aanzienlijk deel van de buit gekregen. Hij heeft kennelijk alleen aan eigen persoonlijk geldelijk gewin gedacht en op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen voor anderen.
Een dergelijke brutale overval is een buitengewoon ernstig strafbaar feit en veroorzaakt heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze angstaanjagende ervaringen. Bovendien heeft een dergelijk feit ook zijn weerslag op de samenleving in het algemeen.
Uit het dossier blijkt dat dit misdrijf een grote impact heeft gehad op de medewerkers van de [winkel].
Eén medewerker heeft ter terechtzitting in hoger beroep op indringende wijze verklaard wat dit feit met haar heeft gedaan en nog steeds doet. Ook uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen volgt dat een aantal medewerkers nog steeds te kampen heeft met de gevolgen, waaronder PTSS.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het psychologisch Pro Justitia rapport, opgesteld door R.B. Adriaensen, klinisch psycholoog, d.d. 1 mei 2023 en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 juni 2023 betreffende de verdachte.
Uit de inhoud van de voornoemde rapporten blijkt dat weinig zorgen worden gezien in de ontwikkeling van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht dat hij bijna klaar is met zijn opleiding MBO Social Work, niveau 4, en dat hij vier dagen in de week voetbalt. De deskundige, S. Barac, werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, heeft ter zitting verklaard dat er geen doelen zijn op pedagogische gronden en dat zij geen meerwaarde ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden aan de verdachte.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal daaraan de bijzondere voorwaarden van een contact- en een locatieverbod verbinden.
Beslag
Het hof zal, conform de vordering van de advocaat-generaal, de op de beslaglijst onder 2 tot en met 8 genummerde voorwerpen verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De vorderingen van de benadeelde partijen en de
Schadevergoedingsmaatregelen
Algemene overweging
Het hof heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte schuldig is aan de gewapende overval op de [winkel]. Dit betekent dat ook de verdachte, als deelnemer aan het strafbare feit, onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde
partijen en dat hij samen met zijn medeverdachte(n) verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de rechtbank in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bepaald dat hij, gezien zijn geringere aandeel als medeplichtige bij het strafbare feit, verantwoordelijk zal worden gehouden voor zijn aandeel in de buit en 20% van de overige toe te wijzen schade. Het vonnis in die zaak is reeds onherroepelijk. Dat maakt dat het hof ook in deze zaak een deel van de schade aan de verdachte zal toerekenen. De verdachte en zijn medeverdachte moeten daarom ieder de helft van het weggenomen geldbedrag (na aftrek van wat [medeverdachte 1] als beloning heeft gekregen) vergoeden. Van overige schadeposten moet de verdachte een gedeelte van 40% voor zijn rekening nemen.
Voorts overweegt het hof dat de benadeelde partijen [medewerker 4], [medewerker 1], [medewerker 5], [medewerker 2] en [medewerker 3] telkens - naast een gevorderd bedrag ad € 10.000,- ter zake immateriële schadevergoeding - ook een bedrag ad € 100.000,- vorderen ter zake immateriële schadevergoeding. De vorderingen zijn ook in zoverre in hoger beroep gehandhaafd.
Nu echter de vorderingen ad € 100.000,- op geen enkele wijze zijn onderbouwd, zal het hof die in zoverre afwijzen. Hieronder zal ingegaan worden op de overigens gevorderde bedragen.
Vordering tot schadevergoeding [winkel]
In het onderhavige strafproces heeft [winkel] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 47.871,88.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 19.940,75, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat het gevorderde bedrag aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat - gelet op het aandeel van de verdachte bij het bewezenverklaarde feit - de verdachte aan [winkel] een bedrag van € 19.940,75 zal moeten betalen. Dit is de helft van de schade van € 47.871,88 minus het door [medeverdachte 1] aan [winkel] te vergoeden bedrag. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [winkel]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 19.940,75 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [winkel].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Vordering tot schadevergoeding [medewerker 4]
In het onderhavige strafproces heeft [medewerker 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot (overigens) een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij - met toepassing van de verdeling zoals hiervoor overwogen - tot een bedrag van € 2.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en met toepassing van voornoemde verdeling - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [medewerker 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[medewerker 4].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Vordering tot schadevergoeding [medewerker 1]
In het onderhavige strafproces heeft [medewerker 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van (overigens) € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij - met toepassing van de verdeling zoals hiervoor overwogen - tot een bedrag van € 2.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en met toepassing van voornoemde verdeling - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[medewerker 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[medewerker 1].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Vordering tot schadevergoeding [medewerker 5]
In het onderhavige strafproces heeft [medewerker 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van (overigens) € 10.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij - met toepassing van de verdeling zoals hiervoor overwogen - tot een bedrag van € 2.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en met toepassing van voornoemde verdeling - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [medewerker 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[medewerker 5].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Vordering tot schadevergoeding [medewerker 2]
In het onderhavige strafproces heeft [medewerker 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van (overigens) € 10.117,00, bestaande uit een bedrag van
€ 117,00 aan materiële schade en een bedrag van
€ 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij - met toepassing van de verdeling zoals hiervoor overwogen - tot een bedrag van € 2.046,80, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat het gevorderde bedrag aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve – met toepassing van voornoemde verdeling - tot een bedrag van € 46,80 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is evenwel van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en met toepassing van voornoemde verdeling - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [medewerker 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.048,80 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [medewerker 2].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Vordering tot schadevergoeding [medewerker 3]
In het onderhavige strafproces heeft [medewerker 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 11.143,00, bestaande uit een bedrag van € 1.143,00 aan materiële schade en een bedrag van (overigens) € 10.000, aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.457,20, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat het gevorderde bedrag aan schade is geleden aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve – met toepassing van voornoemde verdeling - tot een bedrag van € 457,20 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is evenwel van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en met toepassing van voornoemde verdeling - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [medewerker 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.457,20 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[medewerker 3].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
294 (tweehonderdvierennegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
120 (honderdtwintig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

1. de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten:
- [medeverdachte 2], geboren [geboortedatum 2] 2006;
- [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum 3] 2004;
en de slachtoffers:
- [medewerker 5], geboren [geboortedatum 4]2004;
- [medewerker 3], geboren [geboortedatum 5]1987;
- [medewerker 4], geboren [geboortedatum 6]1999;
- [medewerker 2], geboren [geboortedatum 7]1993;
- [medewerker 1], geboren [geboortedatum 8]2006,
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een afstand van 100 meter van de [winkel] in de [straat 1] te ‘s-Gravenhage, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De politie houdt toezicht op de bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Trainingspak (Omschrijving: DH2R022105_751409, blauw, merk: Four)
1. STK Trainingspak (Omschrijving: DH2R022105_751408, zwart, merk: Four)
1. STK Trainingspak (Omschrijving: DH2R022105_751407, Zwart, merk: Under Amour)
1. STK Trainingspak (Omschrijving: DH2R022105_751406, grijs, merk: Under Armour)
1. STK Bodywarmer (Omschrijving: DH2R022105_751405, zwart, merk: Under Armour)
1. STK Bodywarmer (Omschrijving: DH2R022105_751402, zwart, merk: Moncler)
1. PR Schoenen (Omschrijving: DH2R022105_751394, wit/lila/grijs/creme, merk: Dior) .

Vordering van de benadeelde partij [medewerker 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [medewerker 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijstde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [medewerker 4], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 december 2022.

Vordering van de benadeelde partij [medewerker 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [medewerker 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijstde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [medewerker 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 december 2022.

Vordering van de benadeelde partij [medewerker 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [medewerker 5] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijstde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [medewerker 5], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 december 2022.

Vordering van de benadeelde partij [medewerker 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [medewerker 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.048,80 (duizend achtenveertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 48,80 (achtenveertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijstde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [medewerker 2], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.048,80 (duizend achtenveertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 48,80 (achtenveertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 december 2022.

Vordering van de benadeelde partij [medewerker 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [medewerker 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.457,20 (duizend vierhonderdzevenenvijftig euro en twintig cent) bestaande uit € 457,20 (vierhonderdzevenenvijftig euro en twintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [medewerker 3], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.457,20 (duizend vierhonderdzevenenvijftig euro en twintig cent) bestaande uit € 457,20 (vierhonderdzevenenvijftig euro en twintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 december 2022.

Vordering van de benadeelde partij [winkel]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [winkel] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.940,75 (negentienduizend negenhonderdveertig euro en vijfenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [winkel], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 19.940,75 (negentienduizend negenhonderdveertig euro en vijfenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 december 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit,
mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp en mr. C.J. van Buuren, in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 mei 2024.