Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak en de beschikking in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- de vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad vanaf augustus 2020 tot april 2023;
- uit hun relatie is het volgende nog minderjarige kind geboren:
- de vader heeft de Duitse nationaliteit en de moeder de Nederlandse nationaliteit. [de minderjarige] heeft zowel de Duitse als de Nederlandse nationaliteit;
- partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] ;
- partijen hebben na de geboorte van [de minderjarige] samen met hem in [stad] , Duitsland gewoond;
- in april 2023 is de moeder samen met [de minderjarige] naar Nederland vertrokken;
- de moeder is daarna niet meer teruggekeerd naar Duitsland en verblijft tot op heden met [de minderjarige] in Nederland;
- de vader heeft sindsdien veel tijd in Nederland doorgebracht;
- op 29 maart 2024 heeft de vader zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (hierna: CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] ;
- bij verzoekschrift van 10 april 2024 heeft de vader – kort gezegd – gevorderd dat de rechter de onmiddellijke teruggeleiding van [de minderjarige] gelast;
- op 18 april 2024 heeft er een regiezitting plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag, waarbij de behandeling ter terechtzitting is aangehouden met het oog op crossborder mediation;
- hierna hebben partijen getracht tot een minnelijke regeling te komen door middel van deze crossborder mediation, dit is niet geslaagd;
- de vader heeft daarom zijn teruggeleidingsverzoek gehandhaafd, waarna de behandeling bij de rechtbank ter terechtzitting van 23 mei 2024 is voortgezet.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
De vrouw is zonder overleg met en zonder toestemming van de man naar Nederland verhuisd. De man heeft zich hierbij neergelegd en is zelf ook naar Nederland verhuisd.”De man heeft dit verzoekschrift op 4 april 2024 ingetrokken. De onderhavige teruggeleidingsprocedure is gestart op 6 april 2024. Niet gebleken is dat de vader voor 6 april 2024 op enig moment aan de moeder kenbaar heeft gemaakt dat zij [de minderjarige] naar Duitsland diende terug te brengen. Uit het geheel van deze gedragingen leidt het hof af dat de vader, voor zover hij geen toestemming heeft gegeven, later heeft berust in de verhuizing van [de minderjarige] naar Nederland. Het hof zal daarom het verzoek van de vader afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.