ECLI:NL:GHDHA:2024:2131

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
22-001741-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deelname aan criminele organisatie en invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1991, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van grote hoeveelheden cocaïne in Nederland. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 9 maanden voor zijn rol in de invoer van 750 kg cocaïne en voor het witwassen van € 21.080,-. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij de invoer en voorbereiding van de cocaïne, waarbij gebruik werd gemaakt van de zogenaamde 'switch-methode'. De verdachte had de rol van chauffeur en was verantwoordelijk voor het illegaal betreden van het haventerrein. Het hof achtte de rol van de verdachte cruciaal voor het slagen van de operatie. De verdachte had eerder in het proces zijn verantwoordelijkheid genomen en bekend, wat door het hof in strafmatigende zin werd meegewogen. De straf werd gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraken die in eerste aanleg waren gegeven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001741-22
Parketnummer: 10-750289-20
Datum uitspraak: 11 juli 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1991,
adres: [woonadres], [woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde – voor zover betreffende het tweede gedachtestreepje – en van het onder 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 – voor zover betreffende het eerste gedachtestreepje -, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Partiële niet-ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 ten aanzien van het tweede gedachtestreepje (zaaksdossier 7) impliciet cumulatief is tenlastegelegd en van hetgeen aan hem onder feit 5 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld, blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 10 juni 2022, en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven (deel)vrijspraken.
De officier van justitie heeft, gezien de akte rechtsmiddel d.d. 23 juni 2022, onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het openbaar ministerie zich niet verzet tegen de beslissing van de rechtbank wat betreft de hiervoor genoemde (deel) vrijspraken. Ten aanzien van deze (deel)vrijspraken zijn geen grieven opgenomen in de appelmemorie van 5 juli 2022.
Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding voor verder onderzoek naar de zaak voor zover het deze (deel)vrijspraken betreft. Het hof zal daarom het openbaar ministerie met toepassing van het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv in zoverre niet ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het inhoudelijke oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (grote) hoeveelheden cocaïne, te weten (in ieder geval):
- ( ongeveer) 750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
4.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
a. a)
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad
dan wel
b)
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 - ten aanzien van het eerste gedachtestreepje -, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij,
in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 30
juniapril2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (
onder meer en/ofvoor zover bekend), verdachte en
/of[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] en
/of[medeverdachte 4] en
/of[medeverdachte 5] en
/of[medeverdachte 6] en
/of [medeverdachte 7] en/of[medeverdachte 8],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde envijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met
30 april6juni2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een(grote
)hoeveelheidencocaïne, te weten
(in ieder geval):
-
(ongeveer
)750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met
23 april30 juni2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
(telkens)om een feit, bedoeld in het
vierde ofvijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van
grote hoeveelheden cocaïne,
in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en
)heeft getracht te verschaffen en
/of
-voorwerpen en
/ofvervoermiddelen
en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het
/dehierboven bedoelde feit
(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
(telkens):
-in persoon,
telefonischen/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het
afleveren en/of opslaan en/ofuithalen
en/of verstrekken en/of vervoerenvan voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
4.
hij,
op
een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met30 juni 2020 te Rotterdam
en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen vanheeftwit
gewassen
een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn mededader(s):
a.
a)

van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad

dan wel
b)
een
of meerderevoorwerp
en, te weten een
of meerderegeldbedrag
(enen/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, verworven en/ofvoorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) (telkens)wist
(en)dat bovenomschreven
voorwerp(en)/geldbedrag
(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Identificatie Encrochat account(s)
Uit de beschrijving in het dossier van de werking van de Encrochat-toestellen en -accounts blijkt dat in deze zaak met aangepaste Encrochat-telefoontoestellen is
gecommuniceerd. Er werd niet via spraak gecommuniceerd:
(video-/beeld)bellen was via Encrochat niet mogelijk. Wel konden er tekst- en fotobestanden worden verzonden, maar uitsluitend tussen personen die over een Encrochat-account beschikten en uitsluitend via Encrochat-toestellen. De 'verzendende' Encrochat-gebruiker diende te worden toegelaten als contact door de ontvanger van het bericht. Pas vanaf dat moment was onderling contact mogelijk. De toestellen waren beveiligd en voorzien van een tweetal codes, die correct moesten zijn ingevoerd
alvorens het toestel kon worden gebruikt.
Uit de inhoud van de berichten volgt dat niet zelden werd gecommuniceerd over ernstige vormen van criminaliteit, zo laten de zaakdossiers in Flamenco zien. Daarnaast werd gecommuniceerd over meer persoonlijke zaken. Omdat er bij het communiceren via Encrochat geen sprake was van
‘fysiek’ contact (geluid/beeld) en gebruik werd gemaakt van versluierende accountnamen, moesten de deelnemers aan een geschreven gesprek – gezien de veelal criminele context - ervan kunnen uitgaan dat de andere gebruiker de persoon was voor wie de inhoud van het bericht was bestemd. Dat over bedoelde identiteit van de gebruiker over en weer geen onduidelijkheid bestond, volgt in de (grote) meerderheid van de gesprekken al uit de inhoud van het betreffende gesprek. Soms bleek ook uit de bredere samenhang van chatgesprekken en/of uit het doorsturen van een (deel van een) bericht aan een ander Encrochat-gebruiker dat het toestel en/of het account door één en dezelfde persoon werd gebruikt en dat die gebruiker ook bekend was bij de andere partij in een chat/conversatie, behoudens expliciete aanwijzingen voor het tegendeel.
Hieronder zal het hof per account of accounts in enigszins samengevatte vorm weergeven op basis van welke bevindingen het hof tot het oordeel komt dat (een) bepaald(e) Encrochat-account(s) is/zijn gebruikt door een verdachte in deze zaak, en zo ja, welke verdachte.

Identificatie [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) als [account 1]

De gebruiker van het account ‘[account 1]’ (hierna: [account 1]) verbleef blijkens de berichten gedurende enige tijd in Spanje. Hij is een gezamenlijk contact van de accounts die het hof met de politie toeschrijft aan [verdachte] (hierna: [verdachte]) en [medeverdachte 2] (zie hieronder). [account 1] vliegt naar Spanje op 23 november 2017, de dag dat het rijbewijs van [verdachte] werd ingevorderd door de politie vanwege een ernstige snelheidsovertreding. [verdachte] had [account 1] die dag naar het vliegveld gebracht en reed daarna, op weg naar Rotterdam, te hard. “Ik bracht u nr Rotterdam airport reed hard terug nr Huis dom”, bericht [verdachte] met gebruikmaking van het account ‘[account 2]’ (zie hieronder) aan [account 1]. Die dag is [medeverdachte 8] vanaf Rotterdam Airport vertrokken naar Spanje, zo blijkt uit boekingsgegevens. Ook zou [verdachte] volgens de chatberichten ‘tegenover’ [account 1] hebben gewoond en is gebleken dat [verdachte] tussen 2003 en 2009 tegenover [medeverdachte 8] heeft gewoond. Verder heeft [account 1] binnen de context van invoer van verdovende middelen contact met een aantal gebruikers van Encrochat-accounts die zich in een eerder politieonderzoek naar soortgelijke feiten in 2016, in de kring van [medeverdachte 8] bevonden. Ten slotte voert [account 1] ook chatgesprekken in het Turks en is [medeverdachte 8] van Turkse komaf.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 8] de gebruiker van het account [account 1] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 2] als [account 3]

[medeverdachte 2] is door de politie op 15 november 2019 om 00.37 uur op de [straat 1] te [plaats 5] gezien. De politie heeft via een TEMS-meting onderzocht met welke masten gebruikers verbinding maken als ze zich in de omgeving van de [straat 1] te [plaats 5] bevinden. Vervolgens heeft de politie aan de telecomproviders gevraagd welke telefoons tussen 14 november 2019 22.30 uur en
15 november 2019 1.10 uur met de desbetreffende masten verbinding hadden gemaakt. Eén van die telefoons, met IMEI-nummer [IMEI-nummer], hoorde bij een cryptotelefoon van het (enige) type dat door Encrochat wordt gebruikt. Aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer] is het (Encrochat-)account ‘[account 3]’ (hierna: [account 3]) gekoppeld. Uit historische gegevens is gebleken dat dit IMEI-nummer in de periode vanaf 6 augustus 2019 tot en met 6 februari 2020 zendmasten aanstraalde in de omgeving van het voormalige en huidige woonadres en van bezoeklocaties van [medeverdachte 2]. Voorts straalden zowel dit nummer als het door [medeverdachte 2] gebruikte ‘gewone’ telefoonnummer ([telefoonnummer]) in de periode van 15 november 2019 tot 17 november 2019 geen zendmasten aan in Nederland, en kwamen beide nummers op 17 november 2019 op dezelfde locatie ([plaats 1]) Nederland binnen.
Uit chatgesprekken van de gebruiker van het account ‘[account 3]’ blijkt dat hij een [auto 1], bouwjaar 2017, 380 pk heeft gekocht, die op naam is gezet van zijn vader. Uit gegevens van de RDW blijkt dat op
7 mei 2020 een [auto 1], bouwjaar 2017, met kenteken [kenteken 1] te naam is gesteld op [vader van medeverdachte 2], de vader van [medeverdachte 2]. Het kentekenbewijs van deze auto is bij [medeverdachte 2] thuis aangetroffen.
Verder blijkt uit chats dat [account 3] een kind heeft dat een paar dagen na 17 mei 2020 één jaar oud zal worden. Uit gegevens van het BRP blijkt dat [medeverdachte 2] vader is van een zoon die is geboren op [geboortedatum zoon] 2019.
Voorts blijkt uit chats dat het broertje van [account 3] het account ‘[account 4]’ gebruikt. ‘[account 4]’ is geïdentificeerd als [medeverdachte 1] (zie hieronder). [medeverdachte 1] is de broer van [medeverdachte 2].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker van het account [account 3] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 1] als [account 4]

Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 4]’ (hierna: [account 4]) kan worden opgemaakt dat hij in de beveiliging werkt, bij [bedrijf 1] in de portiersloge, ergens in de haven. Ook blijkt uit chatgesprekken dat [account 4] ‘[voornaam medeverdachte 1]’ heet. De voornaam van [medeverdachte 1] is [voornaam medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] was in de voor het aan de Encrochat-berichten ontleende bewijs relevante periode in dienst van [bedrijf 1]. Ook is gebleken dat een werkrooster bij [bedrijf 1] waarover [account 4] bericht, exact overeenkomt met dat van [medeverdachte 1]. Voorts zijn ook de chatberichten van [account 4] over een motor en een auto ([auto 2]) te herleiden tot de gebruiker van die motor en auto: [medeverdachte 1].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker van het account [account 4] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [verdachte] als [account 2], [account 5] en [account 6]

De gebruiker van account ‘[account 2]’ (hierna: [account 2]) geeft in een gesprek op 7 april 2020 aan dat hij 28 jaar oud is. Verdachte [verdachte] is geboren op
[geboortedatum] 1991, en is ten tijde van bedoeld gesprek (dus) 28 jaar. [account 2] meldt aan [account 1] dat, nadat hij [account 1] eerder naar het vliegveld heeft gebracht, op de terugweg zijn rijbewijs is ingevorderd vanwege een ernstige snelheidsovertreding. Uit aanvullend onderzoek volgt dat het rijbewijs van [verdachte] is ingevorderd op 23 november 2017 en dat op die dag [medeverdachte 8] met het vliegtuig is vertrokken vanaf Rotterdam Airport. [account 2] biedt zich in dit gesprek met [account 1](opnieuw) aan als "soldaat" tegen een vergoeding van "120". Uit de verdere gesprekken als weergegeven onder de overweging ten aanzien van zaaksdossier 1, volgt dat [account 2] vervolgens op 14 april 2020 is ingezet als chauffeur van zogenoemde ‘uithalers’. [verdachte] wordt later in het kader van het politie-onderzoek aan de hand van beeldmateriaal herkend als de chauffeur van de auto die op 14 april 2020 het ECT-terrein oprijdt.
Over Encrochat-toestellen van ‘[bijnaam verdachte]’ komt in het dossier het volgende naar voren: ‘[account 5]’ (hierna: [account 5]) is "de oude van [bijnaam verdachte]". Zijn nieuwe gebruikersnaam is [account 2], zo wordt door [account 3] aan het account ‘[account 7]’ doorgegeven op 17 april 2020. [bijnaam verdachte], [account 5] en [account 2] zijn dezelfde persoon, zo blijkt uit deze chat.
[verdachte] rijdt op 22 april 2020 op onbevoegde wijze het ECT-terrein af. Hij wordt achtervolgd door de douane en botst daarbij tegen een boom. [verdachte] blijkt na aanhouding in zijn onderbroek een sleutel te hebben verstopt van een auto, horend bij een op het haventerrein aangetroffen kloon-auto. Een dergelijke auto komt - inclusief valse kentekenplaten - uiterlijk geheel overeen met een auto die legaal het haventerrein op mag. Aansluitend aan de aanhouding wordt, zo volgt uit Encrochat-berichten die gewisseld worden tussen medeverdachten, beslist dat de gebruiker [account 2] een nieuwe Encrochat-telefoon en € 10.000,- krijgt.
Er wordt ook tussen de accounts ‘[account 8]’ en ‘[account 7]’ gesproken over [bijnaam verdachte] op 22 april 2020. "[bijnaam verdachte] zit vast in [plaats 4]" en "is tegen boom gereden". In andere zich in het dossier bevindend chatberichten komt naar voren dat [bijnaam verdachte] zijn eigen telefoon bij zich heeft gehad tijdens een criminele activiteit. [bijnaam verdachte] levert in de ogen van de anderen daardoor een risico op. [bijnaam verdachte] wordt in dat gesprek (ook) [voornaam verdachte] genoemd. De voornaam van [verdachte] is [voornaam verdachte].
In de vervolgcommunicatie over de afwikkeling van de schade aan de auto van de partner van [verdachte] vindt communicatie plaats via het account ‘[account 6]’ (hierna: [account 6]). Het betreft hier volgens die communicatie de schade die is ontstaan op 22 april 2020 tijdens een vlucht voor de douane, die eindigde tegen een boom.
Tevens heeft de verdachte ter zitting in hoger beroep van 16 mei 2024 verklaard dat hij de gebruiker is geweest van de accounts [account 5], [account 2] en [account 6].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, staat naar het oordeel van het hof vast dat [verdachte] de gebruiker van de accounts [account 5], [account 2] en [account 6] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) als [account 9]

Op 1 april 2020 worden berichten gewisseld tussen [account 4] en [account 1], waarin [account 4] doorgeeft dat "[bijnaam medeverdachte 3]" eigen activiteiten ontplooit met betrekking tot - zo begrijpt het hof uit de verdere context - het illegaal binnenlaten van mensen op het ECT-terrein. Even later die dag (vanaf 22.50 uur) vindt een gesprek plaats tussen [account 1] en het account ‘[account 9]’ (hierna: [account 9]). Uit dat gesprek volgt dat (ook) [account 9] werkt op het ECT-terrein als beveiliger. [account 1] zegt immers tegen [account 9], zo begrijpt het hof uit de chatberichten, dat hij ([account 9]) als medewerker security in de portiersloge ‘op delta’ (ECT Delta) geen andere mensen door mag laten en alleen voor [account 1] c.s. mag werken. Ook benoemt [account 1] in ditzelfde gesprek richting [account 9] zijn overall coördinerende rol bij de strafbare feiten: "Je weet dat ik alles in goede banen leid, van opzet tot uithaal samen met jullie" en "we zijn met zijn allen (een) dreamteam".
Bij een doorzoeking in de locker van [medeverdachte 3] op zijn werk is o.a. een briefje aangetroffen met een telefoonnummer dat is te relateren aan eerdergenoemde [medeverdachte 8]. Ook is in de woning van [medeverdachte 3] een notitie gevonden met o.a. de woorden ‘super [account 1]sky' en ‘petje [account 3]', hetgeen op medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] duidt.
Aan [account 9] wordt door [account 1]op 22 april 2020 verteld hoe het verder is afgelopen met het uitrijden van [verdachte]. [account 1] vertelt: "Ik heb de ondervraging gelezen. Sleutel busje in zijn onderbroek gevonden en een niet geactiveerd dagpasje" en "bij binnen hadden jullie wel dienst en bij buitenrijden niet". Dit levert ook een aanwijzing op voor de hoedanigheid en identiteit van [account 9]. Tot slot stuurt [account 9] op 24 april (hof: zie overweging ten aanzien van zaaksdossier 3) om 14.01 uur het bericht dat hij binnen is en blijkt uit de camerabeelden dat hij op dat moment inderdaad in de portiersloge van ECT is en met zijn telefoon bezig lijkt te zijn.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker van het account [account 9] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) als [account 10]

Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 10]’ (hierna: [account 10]) blijkt dat de gebruiker van dat account een witte [auto 3] gebruikt en dat hij op [geboortedatum medeverdachte 5] jarig is. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 5] als bestuurder van een witte [auto 3] is gezien en dat hij op genoemde datum jarig is.
In een chat met [account 1]([medeverdachte 8]) over spullen die [account 10] in een tas moet doen, stuurt laatstgenoemde op 14 april 2020 een foto. Op deze foto is een wit nachtkastje met daarop de desbetreffende spullen te zien. Dit nachtkastje staat naast een bed met grijs/bruin hoofdbord, op een vloer met lichtbruin laminaat met een specifiek patroon, naast een witte muur. Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 5] op 30 juni 2020 is gebleken dat de situatie in de slaapkamer precies overeen kwam met de situatie op de door [account 10] verzonden foto.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 5] de gebruiker van het account [account 10] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) als [account 8]

Op 6 mei 2020 heeft de politie de door het Encrochat-account ‘[account 8]’ (hierna: [account 8]) gebruikte telefoon met daartoe bestemde apparatuur gelokaliseerd op een locatie (adres [adres 1] te [plaats 2]) die zich op enkele meters afstand bevindt van het adres waar [medeverdachte 6] op dat moment was ingeschreven ([adres 2] te [plaats 2]).
Via het account [account 8] is een foto verstuurd waarop een kamer (met daarin een kastje met daarop een televisie) is te zien. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte [medeverdachte 6] is, aldus een rapportage van het NFI, een identieke combinatie aangetroffen van het kastje en de televisie. Bovendien zijn er op de desbetreffende foto’s geen onverklaarbare verschillen gevonden tussen de beide kamers.
In een chatbericht aan [account 1]([medeverdachte 8]) van 16 mei 2020 schrijft [account 8]: ‘Brutale vraag broer denk je dat ik die 25 krijg dan haal ik stacaravan voor gezin als je zegt nee je hebt achterstand laat ik em gaan haha. Kinderen maken met ziek maar moet ook aan portemenee denken’. [medeverdachte 8] antwoordt dat hij het geld net binnen heeft ‘je kan zo pakken’. Gebleken is dat op 19 mei 2020 op naam van [schoonzus medeverdachte 6], de schoonzus van [medeverdachte 6], een stacaravanplaats is gekocht/gehuurd op een vakantiepark in Rockanje. [medeverdachte 6], zijn vrouw en hun drie kinderen waren als recreanten van de stacaravan aangemeld. Toen [medeverdachte 6] op 20 juli 2020 werd aangehouden, bevond hij zich samen met zijn vrouw en kinderen in deze stacaravan.
Voorts is gebleken dat de ‘gewone’ telefoon van [medeverdachte 6] op 28 mei 2020 tegelijk met het door het account [account 8] gebruikte toestel aanstraalde in de omgeving van de Efteling te Kaatsheuvel. Op zestien verschillende dagen in de periode 25 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 straalden beide telefoons dezelfde zendmast aan die vlakbij de woonomgeving van [medeverdachte 6] in [plaats 3] staat.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 6] de gebruiker van het account ‘[account 8]’ was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) als [account 7] en [account 11]
Uit een TEMS-meting /inzet IMSI-catcher op 7 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het Encrochat-account ‘[account 7]’ (hierna: [account 7]) wordt gebruikt, zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 3] te Rotterdam. Dat is het woonadres van [medeverdachte 4].
De gebruiker van het account [account 7] en, later, van het Encrochat-account ‘[account 11]’ (hierna: [account 11]) bezigt de Nederlandse en de Turkse taal. De gebruiker van [account 7] is kaal. Bijnamen van deze gebruiker zijn "[bijnaam 1 medeverdachte 4]" en "[bijnaam 2 medeverdachte 4]'. [medeverdachte 4] is (nagenoeg) kaal en is werkzaam als manager bij supermarktketen [bedrijf 2].
Ook blijkt een opmerking over een jong kind met de leeftijd van 11 maanden overeen te komen met de leeftijd van het jongste kind (op dat moment) van [medeverdachte 4].
De werktijden die worden genoemd in Encrochat-gesprekken over werktijden van de gebruiker van [account 7] zijn te koppelen aan die van [medeverdachte 4] bij [bedrijf 2].
Het toestel van de gebruiker van [account 7] straalt vaak aan op de zendmast in de [straat 2] te Rotterdam; deze zendmast staat in de directe woonomgeving van [medeverdachte 4].
Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker van de accounts [account 7] en [account 11] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Algemene overweging ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 zijn er in de Rotterdamse haven op verschillende momenten grote hoeveelheden cocaïne ingevoerd en/of voorbereidingshandelingen daartoe gepleegd door een of meer van de verdachten in deze zaak.
Dat het om cocaïne gaat, volgt in de zaaksdossiers 4, 5, 6 en 7 uit het feit dat de lading in beslag is genomen, deels in Rotterdam door de Nederlandse politie en deels in Brazilië (1.000 kilo) door de autoriteiten aldaar, en dat is vastgesteld dat het cocaïne betrof. Dat het ook in de andere zaaksdossiers daadwerkelijk om cocaïne ging en niet om andere vormen van contrabande, leidt het hof af uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, ook met verwijzing naar hetgeen hierna in de onderscheiden zaaksdossiers wordt overwogen. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat de werkwijze bij de invoer in de zaaksdossiers waarin geen lading in beslag is genomen, tot op grote hoogte vergelijkbaar is met de werkwijze in de zaaksdossiers waarin cocaïne in de container is aangetroffen; dit vormt een aanwijzing voor invoer van cocaïne ook in die zaken waarin de lading niet in beslag is genomen, mede gezien de korte periode van drie maanden waarin de herhaaldelijke (voorbereiding van) invoer heeft plaatsgevonden. Voorts geldt dat in een aantal gevallen expliciet naar voren komt dat het om invoer van containers gaat die afkomstig zijn uit Midden/Zuid-Amerika, naar algemeen bekend een werelddeel waar cocaïne wordt geproduceerd, welke cocaïne niet zelden via de haven van Rotterdam in containers verstopt naar binnen wordt gebracht. In de onderschepte Encrochat-berichten tussen de verschillende verdachten wordt bovendien gesproken over aantallen kilo’s, “blok(ken)” en geldbedragen in de orde van grootte die alle passen bij de handel in/invoer van cocaïne. Dat geldt ook voor de door de verdachten gebezigde (overige) terminologie, waarbij gesproken wordt over "switch", "soldaten", “loca” en "streep". Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond eveneens in verband kunnen worden gebracht met de invoer en het uithalen van cocaïne. Ten slotte merkt het hof op dat door geen van de verdachten is aangevoerd dat het bij de invoer om iets anders dan cocaïne ging en het dossier daarvoor ook geen aanwijzingen bevat.
Voorts overweegt het hof dat de verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep betrokkenheid heeft bekend bij de hierna in het kader van de bewezenverklaring van feit 2 en 3 te bespreken zaaksdossiers, kort gezegd ook met betrekking tot de hem in die onderscheiden zaaksdossiers toegedichte rol.
In de onderscheiden zaaksdossiers overweegt het hof als volgt.
Zaaksdossier 1 (invoer 750 kilo cocaïne, 14/15 april 2020)
In de periode van 14-15 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid van 750 kg cocaïne. Deze cocaïne is door uithalers door middel van de zogeheten ‘switch methode’ overgeplaatst in een andere container. Die methode komt erop neer dat de cocaïne van de ingevoerde container in een andere (veelal lege) container wordt geplaatst welke minder kans maakt op douanecontrole en welke vervolgens met regulier transport het haventerrein verlaat. Kort gezegd was [verdachte] hierbij betrokken als chauffeur en is hij ook daadwerkelijk op het terrein geweest. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren werkzaam als beveiliger bij [bedrijf 1] en speelden op die wijze een rol bij de switch. [medeverdachte 5] regelde op de achtergrond allerlei zaken en heeft [verdachte] met de andere uithalers begeleid. [medeverdachte 2] speelde op de achtergrond een meer coördinerende rol, hetgeen ook geldt voor [medeverdachte 8].
Het crimineel samenwerkingsverband (hierna ook: CSV) rondom [medeverdachte 8] was aldus betrokken bij deze invoer, zo blijkt met name uit de onderschepte Encrochat-berichten. Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat als medeplegers zijn betrokken: [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [verdachte] en overweegt daartoe als volgt.
Uit de Encrochat-berichten blijkt dat [medeverdachte 8] veelvuldig contact en afstemmingsoverleg heeft met [medeverdachte 2] over dit transport. De berichten gaan onder andere over [verdachte] die als chauffeur wordt ingezet. [verdachte] krijgt daarbij instructies en uitleg van [medeverdachte 2] en wordt vervolgens daadwerkelijk ingezet als chauffeur.
[medeverdachte 5] regelt in opdracht van [medeverdachte 8] van alles rond de uithaal/switch. Hij zorgt dat er voor het criminele samenwerkingsverband onder andere telefoons, proviand en gereedschap zijn. Hij onderhoudt ook het contact met [medeverdachte 2] over de voorbereidingen van de uithaal. Dat hij spullen koopt ten behoeve van de uithaal/switch blijkt ook uit de berichten en de foto's die via Encrochat zijn verstuurd aan [medeverdachte 8].
[medeverdachte 5] haalt de soldaten op bij de avondwinkel en houdt zich bezig met het aanbrengen van de stickers op een busje op een parkeerterrein, alvorens het ECT-terrein met dat gekloonde busje wordt betreden. Hij heeft hierover contact met [medeverdachte 8]. [medeverdachte 5] begeleidt [verdachte] op 14 april 2020 naar de haven en heeft hierover ook contact met [medeverdachte 8]. De telefoons van [medeverdachte 5] en [verdachte] stralen op
14 april 2020 zendmasten aan in de buurt van het parkeerterrein in [plaats 3] en het ECT-terrein. Uit camerabeelden van ECT blijkt dat [verdachte] op 14 april 2020 aan het eind van de middag in een gekloond busje het ECT-terrein is opgereden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn beiden als beveiliger werkzaam bij [bedrijf 1] op het ECT-terrein. Uit Encrochat-berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] blijkt dat [medeverdachte 3] vaker in die hoedanigheid illegale activiteiten verrichtte voor [medeverdachte 8], met name bestaand uit het op onbevoegde wijze binnenlaten van auto's met uithalers op het haventerrein. In een gesprek op 1 april 2020 wordt hier expliciet over gesproken.
Uit de verstrekte dienstroosters van [bedrijf 1] blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 14 april 2020 een zogeheten late dienst hadden. Op het moment dat [verdachte] met een gekloond busje het haventerrein op reed hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] dienst. In een gesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] wordt de gang van zaken besproken en in dat gesprek wordt de opmerking gemaakt: "[bijnaam medeverdachte 3] gaat waarschijnlijk openen". [bijnaam medeverdacte 3] is een bijnaam van [medeverdachte 3], zo kan uit meerdere chatwisselingen worden afgeleid.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] precies wist wat er gebeurde en ook een belangrijke rol had in het geheel. Uit de Encrochat-berichten en uit informatie van [bedrijf 1] blijkt dat [medeverdachte 1] die dag een dienst had geruild, naar het hof begrijpt om zelf aanwezig te zijn op het moment dat het haventerrein illegaal zou worden betreden. Hij hield daarbij [medeverdachte 8] op de hoogte van wat er gebeurde op het ECT-terrein. Hem werd opgedragen om [verdachte] te voorzien van voedsel, in de tijd dat [verdachte] zich tijdens de uithaal/switch op het terrein had verstopt. [medeverdachte 1] is op verzoek van [medeverdachte 8] langer op zijn werk gebleven, zo blijkt uit de chatberichten en uit de door [bedrijf 1] verstrekte informatie. Hij overlegt met [medeverdachte 8] over de wijze waarop de uithalers van het terrein kunnen worden gehaald en houdt hem op de hoogte van de plaatsen waar de douane zoekt naar uithalers op het haventerrein. [medeverdachte 2] heeft op 15 april 2020 in de ochtend contact via Encrochat met ene ‘[account 12]’ over het ophalen van de jongens en hij meldt dat [bijnaam medeverdachte 3] aan de poort werkt. ‘[account 12]’ heeft hierover eerder die ochtend uitgebreid contact met ene ‘[account 13]’. Op 15 april 2020 rond 15.00 uur worden [verdachte] en de uithalers opgehaald en is [medeverdachte 3] (wederom) aan het werk. Uit camerabeelden blijkt dat een zwarte [auto 6] die op naam staat van de vrouw van [verdachte], voor het vervoer is gebruikt. Dit is dezelfde [auto 6] waarin [verdachte] een week later, op 22 april 2020, werd aangehouden nadat hij onbevoegd achter een andere auto het terrein van ECT was afgereden.
Na afloop van deze geslaagde switch zijn er verschillende gesprekken die betrekking hebben op de financiële afwikkeling. Uit deze gesprekken volgt ook dat het uiteindelijk om 750 kg ging. Deze gesprekken vinden plaats tussen de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8]. De hoogte van de beloning van [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [verdachte] (€ 150.000,- per persoon) is zeer aanzienlijk te noemen, en laat zien dat [medeverdachte 8] hun rol van essentieel belang achtte.

Conclusie

Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 1] betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 750 kilogram cocaïne op 14 en 15 april 2020. [verdachte] was de chauffeur van het gekloonde busje, waarmee de uithalers op het haventerrein (ECT-terminal) zijn gebracht. Hij kreeg in dit kader instructies van [medeverdachte 2] en werd door [medeverdachte 5] naar het haventerrein begeleid. Uit Encrochat-gesprekken blijkt dat [verdachte] voor zijn ‘werkzaamheden’ een beloning van € 150.000,- kreeg. Dit laat naar het oordeel van het hof zien dat de activiteiten van [verdachte] voor de invoer van groot belang waren. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 2: voorbereidingshandelingen invoer cocaïne 19-22 april 2020
In de periode van 21-22 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid cocaïne. Deze container is niet uitgehaald. De container is de zogenoemde ‘inspectiebuffer’ ingegaan van de douane, zo volgt uit de onderschepte Encrochat-berichten.
Uit deze berichten blijkt tevens dat het CSV rond [medeverdachte 8] in de periode van 19 tot 22 april 2020 voorbereidingen trof voor de invoer van deze partij cocaïne. Het voornemen was om bij het uithalen van de container gebruik te maken van de switchmethode. Uiteindelijk is [verdachte] nadat hij het ECT-terrein afreed, achtervolgd door de douane en is hij, nadat zijn auto tot stilstand kwam tegen een boom, aangehouden. Bij zijn fouillering werd een autosleutel aangetroffen van een [auto 4] die later op het ECT-terrein werd aangetroffen. In deze auto zaten diverse spullen die gebruikt kunnen worden voor het uithalen / switchen van een containerlading. De auto zelf bleek een gekloond voertuig te zijn met valse kentekenplaten en door de organisatie aangebrachte stickers van ECT.
Uit de berichten tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] blijkt dat er contact is geweest over de voortgang / gang van zaken rond deze container/uithaal. [medeverdachte 2] is op de hoogte van wat er gebeurt. Hij regelt toegangspasjes voor [medeverdachte 5]. Ook geeft hij pasnummers door aan [medeverdachte 1] (één van deze passen met nummer [pasnummer] is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 5] op 30 juni 2020). Na afloop hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] contact over het ongeluk dat [verdachte] heeft gehad. [medeverdachte 2] regelt de vergoeding voor de raadsman van [verdachte]. Daarnaast zorgt hij ervoor dat het Encrochat-toestel van [verdachte] wordt geblokkeerd en dat [verdachte], zodra hij weer vrijkomt, een nieuwe Encrochat-telefoon krijgt.
Uit de onderschepte Encrochat-berichten blijkt dat [medeverdachte 8] op 20 en 21 april met [medeverdachte 1] contact heeft over een ‘job’ de volgende dag (21 april). De cocaïne in de container die nog binnen moet komen zal door middel van de switchmethode worden veiliggesteld. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] bespreken het beste moment dat de uithalers het terrein op moeten. [medeverdachte 1] zorgt voor pasjes. [medeverdachte 8] vraagt [voornaam medeverdachte 1] te zorgen dat de [auto 6] van [bijnaam verdachte] (hof: [bijnaam verdachte] is de bijnaam van [verdachte]) binnen komt. Uit het rooster van [medeverdachte 3] blijkt dat hij, [medeverdachte 3], dienst had als securitymedewerker in de nacht van 20 april op 21 april 2020 (tot 6.30 uur volgens rooster). [medeverdachte 3] heeft de poort geopend. Uit berichten en het rooster blijkt verder dat [medeverdachte 1] de dag erna nachtdienst had (van 21 op 22 april). Uit de berichten volgt dat op 21 april overdag geen zogenaamde ‘loca’ (het hof begrijpt: een functionaris in de haven die toegang heeft tot informatie over de container) aanwezig was. Met [medeverdachte 8] bespreekt [medeverdachte 1] dat hij de uithalers kort achter een andere auto eruit zal laten gaan. In deze zelfde chat meldt [medeverdachte 8] ook dat de bak (het hof begrijpt: de container met cocaïne) direct de inspectiebuffer is ingegaan.
[medeverdachte 5] krijgt op 20 april 2020 van [medeverdachte 8] te horen dat er de volgende dag een ‘job' is. Hij krijgt de opdracht om 15 tassen te halen bij Aktiesport. Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 5] blijkt dat hij op 20 april 2020 contact heeft gehad met Aktiesport. [medeverdachte 5] heeft de benodigde spullen afgegeven bij [verdachte]. [medeverdachte 5] moet zich de volgende ochtend vroeg melden van [medeverdachte 8] en hij moet eten en drinken meenemen. ’s Ochtends vroeg (21 april 2020 rond 5.00 uur) hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] contact. [medeverdachte 5] moet uitkijken naar een zwarte ‘[auto 6]’. Voorts zegt [medeverdachte 8]: ”Broeder zeg tegen iedereen als jullie poort in zij iedereen zijn telefoons op stil aub”. Om 7.32 uur informeert [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 8] over de doos, of die op de grond staat (het hof begrijpt: de container). Voorts geeft hij aan dat hij broertje heeft gesproken en dat ze ingegaan zijn. Het hof begrijpt hieruit dat [medeverdachte 2] zijn broertje [voornaam medeverdachte 1] heeft gesproken en dat [verdachte], [medeverdachte 5] en een derde persoon op het ECT-terrein zijn. Uit de eerdere communicatie leidt het hof af dat zij met de auto (Mercedes station) van [verdachte] zijn gekomen. Gedurende de tijd dat [medeverdachte 5] op het ECT-terrein is, heeft hij veelvuldig contact met [medeverdachte 8]. In de loop van de ochtend van 22 april 2020 rijden [verdachte] en [medeverdachte 5] van het terrein af. Uit verdere berichten en bevindingen van de douane blijkt dat [medeverdachte 5] na een achtervolging en een crash heeft weten te ontkomen. Later diezelfde ochtend gaat [medeverdachte 5] naar de woning van [verdachte], die wel is aangehouden, om incriminerende spullen weg te halen.
De rol van [verdachte] is die van chauffeur. Hij rijdt op
21 april 2020 het ECT-terrein op met zijn eigen auto. Gedurende de tijd dat [verdachte] op het ECT-terrein is houdt hij contact met [medeverdachte 8]. De volgende ochtend op 22 april 2020 rijdt [verdachte] met zijn auto het terrein af, vlak achter een andere auto. Dit wordt opgemerkt door de douane en er volgt een achtervolging, die voor de door [verdachte] bestuurde auto eindigt tegen een boom in [plaats 4]. [verdachte] wordt vervolgens aangehouden. In zijn fouillering wordt een PGP-telefoon, een ECT pas en de eerder genoemde sleutel van de [auto 4] aangetroffen.
Uit berichten blijkt dat er contact is tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] over de stand van zaken rond de uithalers. Daarnaast krijgt [medeverdachte 6] de opdracht om foto's te maken van de positie van een ‘boot' en om een boeking te checken. Het hof overweegt dat het, gelet op de tijdstippen en de context van de berichten, niet anders kan zijn dan dat deze opdrachten in het kader van de onderhavige zaak zijn gedaan. [medeverdachte 6] geeft later die dag aan dat er geen "loca" beschikbaar is en kennelijk lukt het hem ook niet om iemand te bereiken die als zodanig kan functioneren. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 6] een actieve rol heeft bij de organisatie en uitvoering van de uithaal. Na de aanhouding van [verdachte] hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] nog contact over de (zwijgende) proceshouding van [verdachte] en over de inhoud van zijn fouillering (autosleutel kloonauto).
De telefoon die in de jaszak van [medeverdachte 6] zat tijdens de doorzoeking in de stacaravan waar hij verbleef op 20 juli 2020, is door de politie onderzocht. Uit dit onderzoek komt naar voren dat [medeverdachte 6] in bestanden die werden veiliggesteld als ‘passwords’ verwijzingen naar rederijen zijn aangetroffen. Het betrof onder andere Maersk, Hapag Lloyd en MSC. Ook werden verwijzingen aangetroffen naar websites die livelocaties van schepen geven, zoals myshiptracking en shipfinderfree.

Conclusie

Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] betrokken is geweest bij de voorbereiding van de invoer van cocaïne in de periode vanaf 19 tot en met 22 april 2020. [verdachte] had een belangrijke rol: die van chauffeur. Hij is degene die de personen die de cocaïne zouden uithalen naar de juiste plek moest brengen met een gekloond busje. Hij stond in dit kader in nauw contact met [medeverdachte 8]. De belangrijke rol die [verdachte] inneemt, blijkt ook uit de activiteiten van de andere verdachten als [verdachte] na een achtervolging is aangehouden: voor hem wordt een advocaat betaald en uit zijn woning worden incriminerende spullen weggehaald. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 3 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 1: deelname aan een criminele organisatieHet hof acht, evenals de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 april 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, hiervoor ook wel crimineel samenwerkingsverband (CSV) genoemd, die het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk had, een en ander als bedoeld in art. 11b Opiumwet.
Aan bedoelde organisatie in de onderhavige zaak hebben deelgenomen [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
In de bewezenverklaarde periode, in ieder geval vanaf
1 april tot en met 30 april 2020, is de samenstelling van het samenwerkingsverband nagenoeg steeds dezelfde geweest, zo volgt met name uit het Encrochat-verkeer dat gedurende die periode tussen de verschillende personen plaatsvond. Buiten genoemde personen werd bovendien wisselend van derden gebruik gemaakt. Op meerdere momenten in de periode is er tussen genoemde personen intensief samengewerkt, welke samenwerking kort gezegd steeds was gericht op de invoer van grote partijen cocaïne, van enkele honderden kilo’s of meer. De invoer en/of voorbereiding daarvan heeft ook daadwerkelijk meermalen gestalte gekregen. Van een zekere duurzaamheid was aldus sprake. Daarbij was de werkwijze van het verband kort samengevat doorgaans als volgt: er werd geïnvesteerd in een partij cocaïne afkomstig uit het buitenland (Midden-/Zuid-Amerika), welke partij werd ingevoerd in een container via de haven van Rotterdam. Deze container werd zowel op zee als op het haventerrein in Rotterdam ‘gevolgd’. Met behulp van corrupte beveiligingsmedewerkers en (in een aantal gevallen ook) corrupte douane-ambtenaren werd mogelijk gemaakt dat zogeheten ‘uithalers’ het haventerrein op konden komen in ‘gekloonde’ voertuigen om de cocaïne uit de container te halen, meestal via de ‘switch-methode’ waarbij de cocaïne van de ene container in de andere container werd overgeladen en die laatste container vervolgens het terrein werd afgereden. Het samenwerkingsverband kende, zo volgt onder meer uit het voorgaande, een duidelijke structuur, waarbij sprake was van verdeling van werkzaamheden in hiërarchisch verband.
Eerdergenoemde deelnemers waren als volgt bij het samenwerkingsverband betrokken. [medeverdachte 8] was de leider van het samenwerkingsverband, hij bepaalde de gang van zaken en onderhield via Encrochat de externe contacten met betrekking tot in te voeren partijen cocaïne. Hij verstrekte opdrachten, zag ook toe op een juiste uitvoering van die opdrachten en op de werkzaamheden die binnen het samenwerkingsverband werden uitgevoerd en hij besliste over de (hoogte van) de financiële vergoedingen die aan deelnemers werden betaald. [medeverdachte 2] was zijn rechterhand. Hij werd door [medeverdachte 8] betrokken bij veel beslissingen binnen de organisatie en had in feite een mede-leidinggevende rol. Hij onderhield intensief Encrochat-contact met meerdere deelnemers, in het kader van de uit te voeren werkzaamheden en stuurde deelnemers ook aan. Ook heeft [medeverdachte 2] in een transport mee-geïnvesteerd. [medeverdachte 6] had tot taak logistieke informatie rondom de cocaïnetransporten te verzamelen, zodat de container op zee en/of in de haven gevolgd en in de gaten gehouden kon worden; hij werd daarbij met name aangestuurd door [medeverdachte 8], met wie hij rechtstreeks contact onderhield. [medeverdachte 6] had in verband met zijn rol ook contacten met (mogelijk) corrupte (of te corrumperen) functionarissen, ook wel ‘streep’ of ‘loca’ genoemd, onder meer om te bewerkstelligen dat zij op de juiste momenten dienst hadden en zo voor het samenwerkingsverband van betekenis konden zijn.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waren beiden werkzaam als beveiligingsbeambte bij [bedrijf 1], en gestationeerd op het haventerrein; zij vormden, in hun functie van beveiliger, de ogen en de oren op dat terrein en, het meest relevant, zij lieten andere leden van de organisatie en/of door de organisatie ingeschakelde chauffeurs/ uithalers op illegale wijze toe tot het haventerrein. In die zin vervulden zij een noodzakelijke voorwaarde voor de uithaal. Zij verleenden daarnaast allerlei hand- en spandiensten, waaronder het verstrekken van voeding aan uithalers. [medeverdachte 5] was onder meer verantwoordelijk voor de logistieke kant van de uithaal. Hij verzorgde en bewaarde de benodigde apparatuur en middelen (gereedschap) ten behoeve van de uithaal, en had een logistieke rol bij de organisatie van uithalers. [medeverdachte 4] was de penningmeester van de organisatie. Hij hield inkomsten en uitgaven van de organisatie bij, beheerde en telde geld, en keerde bedragen uit aan deelnemers van de organisatie en aan andere bij de uithaal betrokkenen. Het betrof dan vergoedingen voor ten behoeve van de invoer verrichte diensten en/of werkzaamheden. Ook heeft [medeverdachte 4] mee-geïnvesteerd in in te voeren partijen cocaïne [medeverdachte 8] stemde met [medeverdachte 4], al dan niet na tussenkomst van [medeverdachte 2], de hoogte van die vergoedingen af. Soms werd [medeverdachte 4] daarbij ondersteund door [medeverdachte 5].
De rol van [verdachte] was met name die van chauffeur bij het illegaal betreden van het haventerrein. Ook verrichtte hij hand- en spandiensten, zoals het huren van een garagebox waar een zgn. ‘kloonauto’ werd gestald.
Voor de concrete gang van zaken bij de in de tenlastegelegde periode ingevoerde partij(en) cocaïne en/of de voorbereiding van invoer van cocaïne en de wijze waarop de verdachte bij de uitvoering daarvan betrokken was, verwijst het hof naar de in dit arrest opgenomen bewijsoverwegingen met betrekking tot die feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen zoals die uit de bijlage volgen.
Nu de verdachte, zo volgt uit het voorgaande, behoorde tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het bedoelde criminele oogmerk, dan wel die gedragingen heeft ondersteund, acht het hof ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4: witwassen
Aan de verdachte is als feit 4 tenlastegelegd dat hij zich, kort gezegd, schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte meerdere geldbedragen – in totaal € 21.080,- - heeft witgewassen en voor het overige van witwassen vrijgesproken.
Gelet op het standpunt in hoger beroep van zowel het openbaar ministerie als de verdediging met betrekking tot de overige bij de verdachte aangetroffen (waardevolle) voorwerpen, zal het hof de verdachte met betrekking tot die voorwerpen zonder nadere motivering vrijspreken.
Het geldbedrag van € 21.080,-.
Uit het dossier komt naar voren dat ten tijde van de doorzoeking op 30 juni 2020 in de woning van de verdachte aan de [adres 4] te Rotterdam een geldbedrag in die woning is aangetroffen. In de kledingkast in de slaapkamer van de verdachte lag een plastic tasje met daarin een stapel bankbiljetten van € 10, € 20 en € 50 euro, in totaal een bedrag van € 21.080,-.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in totaal een bedrag van € 25.000,- heeft ontvangen voor zijn bijdrage aan de invoer van een partij cocaïne op 14/15 april 2020 en de voorbereidingshandelingen voor de invoer van een partij cocaïne op 21 april 2020, waarvan een bedrag van € 21.080,- resteerde ten tijde van de doorzoeking. Van wie, hoe en wanneer hij dit geldbedrag van in totaal € 25.000,- heeft gekregen, en waar dat geld vandaan kwam, heeft de verdachte niet toegelicht.
In verband met de (voorbereiding van) invoer en de bijdrage die de verdachte daaraan heeft geleverd, verwijst het hof naar hetgeen als feit 2 en 3 in dit arrest bewezen is verklaard en naar bijbehorende bewijsmiddelen. Uit het dossier komt verder naar voren dat er sprake is van een criminele organisatie die is gericht op de invoer van cocaïne, aan welke organisatie de verdachte heeft deelgenomen, met verwijzing naar de bewezenverklaring van feit 1, dat in de periode van in ieder geval een maand twee maal een geslaagde import heeft plaatsgevonden, dat het daarbij steeds gaat om grote hoeveelheden van meerdere honderden kilo’s, en dat met de handel in cocaïne – dat is algemeen bekend en volgt ook uit het dossier – veel geld wordt verdiend. Voorts blijkt dat een van de medeverdachten, te weten [medeverdachte 4], in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 8] geldbedragen uitkeert aan personen die betrokken zijn geweest bij de (voorbereiding van) invoer van cocaïne, als vergoeding voor de door hen verrichte diensten.
Op grond van het voorgaande acht het hof, evenals de advocaat-generaal blijkens het requisitoir, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een geldbedrag, te weten € 21.080,-, voorhanden heeft gehad, minst genomen op de dag van de doorzoeking, terwijl hij wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - van enig misdrijf afkomstig was. Dat het zou gaan om een geldbedrag dat
onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk. Noch de aard van de bewezenverklaarde strafbare feiten, noch de verklaring van de verdachte op dit punt nopen tot een dergelijke conclusie en de feiten en omstandigheden zoals die verder uit het dossier naar voren komen, nopen daar ook niet toe. Anders dan dat vermoed wordt dat het geldbedrag gelieerd is aan de handel in cocaïne, is niet bekend uit welk concreet misdrijf dat geldbedrag, dat de verdachte kennelijk op enig moment van een derde heeft gekregen voor de door hem verrichtte diensten, afkomstig is. Het hof zal daarom bewezenverklaren dat de verdachte wist dat bedoeld geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig was, een ander als bedoeld in art. 420bis Sr, en het bewezenverklaarde als zodanig kwalificeren. Dit anders dan de rechtbank, die oordeelde dat sprake was van ‘eenvoudig witwassen’ als bedoeld in art. 420bis.1 Sr.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, het zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en
voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de eis van het openbaar ministerie – een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren - te hoog is. De verdediging verwijst in dit verband naar lagere straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken dan wel zaken waarbij de rol die aan de verdachten worden toegeschreven groter is dan de rol van de verdachte in de onderhavige zaak als ‘eenvoudige’ uitvoerder/koerier. Verder is door de verdediging verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die op zitting naar voren zijn gebracht en met het feit dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep open kaart heeft gespeeld en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Met inachtneming van al het voorgaande verzoekt de verdediging een gevangenisstraf op te leggen conform de duur van het voorarrest dan wel de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te bevestigen.
De beoordeling van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 750 kg cocaïne, aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, aan deelname aan een CSV dat het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk had en aan het witwassen van € 21.080,--.
Het CSV waartoe de verdachte behoorde heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de
gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan in het algemeen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, zoals (zeer) ernstige geweldsmisdrijven. Maar bij bijkomende criminaliteit gaat het ook om de (tussen)handel in cocaïne en een veelheid door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en was blijkbaar slechts uit op eigen financieel gewin.
Binnen het CSV waaraan de verdachte deelnam, bestond een duidelijke taakverdeling. De verdachte had de rol van chauffeur van het voertuig dat bij de uithaal van 750 kg cocaïne werd gebruikt. Hij betrad daarmee samen met de betrokken uithalers illegaal het haventerrein en reed met hen ook weer het terrein af. Voor het importeren van deze grote hoeveelheid cocaïne werd onder meer gebruik gemaakt van beveiligingsmedewerkers op het ECT-terrein, die deel uitmaakten van het CSV. Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht het hof de rol van de verdachte van cruciaal belang om de uithaal van de cocaïne te doen slagen. Ook betreft het in deze zaak de invoer en voorbereiding van invoer van omvangrijke partijen van honderden kilo’s cocaïne, hetgeen de strafwaardigheid verhoogt.
Deelname aan een CSV is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een CSV wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd en gepleegd. De invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe over een langere periode zijn ernstige misdrijven. Aan opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden, alleen al ter voorkoming van het ontstaan en in stand houden van de binnenlandse markt. Ook handelingen gericht op de voorbereiding van invoer van cocaïne worden om die reden met aanzienlijke straffen bedreigd.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 21.080,--. Alle vormen van witwassen vormen een ernstige bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving.

Justitiële documentatie

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.

Reclasseringsrapport

Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 8 mei 2024 van de Reclassering Nederland, opgemaakt ten aanzien van de verdachte.

De op te leggen straf

In het bijzonder gelet op de ernst van de feiten kan daarop naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding voor de door verdachte gepleegde misdrijven. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten. Het hof heeft daarbij gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
De verdachte heeft in hoger beroep ten aanzien van zijn eigen rol volledig bekend en de verantwoordelijkheid daarvoor genomen. Daarmee heeft hij er blijk van gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen inziet. Dit is een omstandigheid waarmee het hof in strafmatigende zin rekening houdt. Gelet hierop, en nu het hof de ernst van de feiten in het licht van alle omstandigheden van het geval anders weegt dan de advocaat-generaal, zal het hof aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de
advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht, in het licht van het voorgaande, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Overschrijding redelijke termijn
De verdachte is op 30 juni 2020 in verzekering gesteld. Met ingang van 24 juni 2021 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Het vonnis van de rechtbank dateert van 10 juni 2022.
Gelet op deze vaststellingen gaat het hof, in het voordeel van de verdachte, uit van een redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg, nu de verdachte tussen de aanvang van de redelijke termijn en het vonnis bijna 12 maanden in detentie heeft doorgebracht.
De verdachte is in hoger beroep (opnieuw) voorlopig gehecht geweest van 10 juni 2022 tot en met de schorsing van de voorlopige hechtenis per 3 juli 2024. Het hof gaat derhalve ook voor die fase uit van een in acht te nemen redelijke termijn van 16 maanden, nu de verdachte ruim 2 jaar in detentie heeft doorgebracht. De verdachte is op 10 juni 2022 tegen het vonnis van de rechtbank van diezelfde datum in hoger beroep gekomen. Dit arrest wordt gewezen op 11 juli 2024.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, de verwevenheid met de zaken van de medeverdachten en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in zowel de fase van eerste aanleg als in de fase van het hoger beroep in beginsel is overschreden met respectievelijk ongeveer 7 maanden en ongeveer 9 maanden. Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven doordat deze strafzaak deel uitmaakt van het onderzoek Flamenco, een omvangrijk politie onderzoek waarbij meerdere verdachten gelijktijdig terecht hebben gestaan, en het verhoor van meerdere getuigen is verzocht en ook toegewezen, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Het hof is van oordeel dat deze termijnoverschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Gelet op deze geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de hiervoor overwogen op te leggen gevangenisstraf met 3 maanden matigen, en de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 9 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het beslag het navolgende gevorderd:
- verbeurdverklaring van de geldbedragen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 2 en 3 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, respectievelijk € 464,79 en € 21.080,-;
- verbeurdverklaring van de voorwerpen met de nummers 59 en 60, 79, 80 en 81, 83, 84,, 86 en 87 op de beslaglijst
- onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 4, 9, 11, 13, 22, 27
,52, 62, 71
,85, 88 van de beslaglijst;
- teruggave aan de rechthebbende van het voorwerp, zoals dit is vermeld onder nummer 1 van de beslaglijst;- teruggave aan de verdachte van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 5 tot en met 8, 10, 14 tot en met 21, 23 tot en met 26, 28 tot en met 51, 53 tot en met 58, 61, 63 tot en met 70, 72 tot en met 78 en 82 van de beslaglijst;
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep zich op het standpunt gesteld dat het hof over het conservatoir beslag geen beslissing kan nemen en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het geldbedrag onder nummer 3 vermeld op de beslaglijst, € 21.080,-, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, waarop dubbelbeslag rust, zal het hof voor wat betreft het strafrechtelijk beslag de verbeurdverklaring gelasten, nu dit een geldbedrag is met betrekking tot welke het onder 4 bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De overige voorwerpen met betrekking waartoe de advocaat-generaal verbeurdverklaring heeft gevorderd, zullen aan de verdachte worden teruggeven, nu aan de vereisten van art. 33 en 33a Sr niet is voldaan bij gebrek aan relatie met enig strafbaar feit.
De voorwerpen waarvan onttrekking aan het verkeer is gevorderd, zullen eveneens worden teruggegeven aan de verdachte, nu aan de voorwaarden gesteld in art. 36b tot en met 36d Sr, meer in het bijzonder het vereiste van ‘soortgelijke feiten’ in art. 36d Sr, niet is voldaan.
Het hof merkt daarbij op dat deze beslissing strekkende tot teruggave onverlet laat, dat op een aantal van die voorwerpen dan nog steeds conservatoir beslag rust.
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal de teruggave worden gelast van de voorwerpen onder de nummers 5 tot en met 8, 10, 14 tot en met 21, 23 tot en met 26, 28 tot en met 51, 53 tot en met 58,61, 63 tot en met 70, 72 tot en met 78 en 82 van de beslaglijst;
Ook hier merkt het hof daarbij op dat deze beslissing strekkende tot teruggave onverlet laat, dat op een aantal van die voorwerpen dan nog steeds conservatoir beslag rust.
Ten aanzien van het onder 1 vermelde voorwerp op
de beslaglijst, te weten een personenauto, merk [auto 5] (met papieren en sleutels), zal - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, de teruggave aan de rechthebbende worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven (deel)vrijspraken.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven (deel)vrijspraken.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jarenen
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3 Geld Euro, waarde € 21.080,-
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
De op de aangehechte beslaglijst vermelde voorwerpen/geldbedragen onder de navolgende nummers:
2, 4 tot en met 11 en 13 tot en met 88.
Gelast
de teruggaveaan de rechthebbende van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. kenteken 2] (Omschrijving:
[auto 5] , Met papieren, Met
sleutels)
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Candido, mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffiers mr. C.B. Jans en mr. F.S. Ördü.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2024.