ECLI:NL:GHDHA:2024:2132

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
22-001667-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invoer van 600 kg cocaïne met veroordeling tot 2 jaar en 9 maanden gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar voor het medeplegen van de invoer van ongeveer 600 kilogram cocaïne. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf van 4 jaar geëist. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal heeft overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 april 2020 in Rotterdam betrokken was bij de invoer van cocaïne, en dat hij samen met medeverdachten handelingen heeft verricht die gericht waren op het verplaatsen van de cocaïne naar een andere container. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 9 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001667-22
Parketnummer: 10-750412-20
Datum uitspraak: 11 juli 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1984,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij,
op of omstreeks 24 april 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans aanwezig heeft gehad, ongeveer 600 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij,
op
of omstreeks24 april 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
, althans aanwezig heeft gehad,ongeveer 600 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Identificatie Encrochat account(s)
Uit de beschrijving in het dossier van de werking van de Encrochat-toestellen en -accounts blijkt dat in deze zaak met aangepaste Encrochat-telefoontoestellen is
gecommuniceerd. Er werd niet via spraak gecommuniceerd:
(video-/beeld)bellen was via Encrochat niet mogelijk. Wel konden er tekst- en fotobestanden worden verzonden, maar uitsluitend tussen personen die over een Encrochat-account beschikten en uitsluitend via Encrochat-toestellen. De 'verzendende' Encrochat-gebruiker diende te worden toegelaten als contact door de ontvanger van het bericht. Pas vanaf dat moment was onderling contact mogelijk. De toestellen waren beveiligd en voorzien van een tweetal codes, die correct moesten zijn ingevoerd
alvorens het toestel kon worden gebruikt.
Uit de inhoud van de berichten volgt dat niet zelden werd gecommuniceerd over ernstige vormen van criminaliteit, zo laten de zaakdossiers in Flamenco zien. Daarnaast werd gecommuniceerd over meer persoonlijke zaken. Omdat er bij het communiceren via Encrochat geen sprake was van
‘fysiek’ contact (geluid/beeld) en gebruik werd gemaakt van versluierende accountnamen, moesten de deelnemers aan een geschreven gesprek – gezien de veelal criminele context - ervan kunnen uitgaan dat de andere gebruiker de persoon was voor wie de inhoud van het bericht was bestemd. Dat over bedoelde identiteit van de gebruiker over en weer geen onduidelijkheid bestond, volgt in de (grote) meerderheid van de gesprekken al uit de inhoud van het betreffende gesprek. Soms bleek ook uit de bredere samenhang van chatgesprekken en/of uit het doorsturen van een (deel van een) bericht aan een ander Encrochat-gebruiker dat het toestel en/of het account door één en dezelfde persoon werd gebruikt en dat die gebruiker ook bekend was bij de andere partij in een chat/conversatie, behoudens expliciete aanwijzingen voor het tegendeel.
Hieronder zal het hof per account of accounts in enigszins samengevatte vorm weergeven op basis van welke bevindingen het hof tot het oordeel komt dat (een) bepaald(e) Encrochat-account(s) is/zijn gebruikt door een verdachte in deze zaak, en zo ja, welke verdachte.

Identificatie [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) als [account 1]

De gebruiker van het account ‘[account 1]’ (hierna: [account 1]) verbleef blijkens de berichten gedurende enige tijd in Spanje. Hij is een gezamenlijk contact van de accounts die het hof met de politie toeschrijft aan [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (zie hieronder). [account 1] vliegt naar Spanje op 23 november 2017, de dag dat het rijbewijs van [medeverdachte 2] werd ingevorderd door de politie vanwege een ernstige snelheidsovertreding. [medeverdachte 2] had [account 1] die dag naar het vliegveld gebracht en reed daarna, op weg naar Rotterdam, te hard. “Ik bracht u nr Rotterdam airport reed hard terug nr Huis dom”, bericht [medeverdachte 2] met gebruikm[medeverdachte 6]g van het account ‘[account 2]’ (zie hieronder) aan [account 1]. Die dag is [medeverdachte 1] vanaf Rotterdam Airport vertrokken naar Spanje, zo blijkt uit boekingsgegevens. Ook zou [medeverdachte 2] volgens de chatberichten ‘tegenover’ [account 1] hebben gewoond en is gebleken dat [medeverdachte 2] tussen 2003 en 2009 tegenover [medeverdachte 1] heeft gewoond. Verder heeft [account 1] binnen de context van invoer van verdovende middelen contact met een aantal gebruikers van Encrochat-accounts die zich in een eerder politieonderzoek naar soortgelijke feiten in 2016, in de kring van [medeverdachte 1] bevonden. Ten slotte voert [account 1] ook chatgesprekken in het Turks en is [medeverdachte 1] van Turkse komaf.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker van het account [account 1] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 3] als [account 3]

[medeverdachte 3] is door de politie op 15 november 2019 om 00.37 uur op de [straat 1] te [plaats 5] gezien. De politie heeft via een TEMS-meting onderzocht met welke masten gebruikers verbinding maken als ze zich in de omgeving van de [straat 1] te [plaats 5] bevinden. Vervolgens heeft de politie aan de telecomproviders gevraagd welke telefoons tussen 14 november 2019 22.30 uur en 15 november 2019 1.10 uur met de desbetreffende masten verbinding hadden gemaakt. Eén van die telefoons, met IMEI-nummer [IMEI-nummer], hoorde bij een cryptotelefoon van het (enige) type dat door Encrochat wordt gebruikt. Aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer] is het (Encrochat-)account ‘[account 3]’ (hierna: [account 3]) gekoppeld. Uit historische gegevens is gebleken dat dit IMEI-nummer in de periode vanaf 6 augustus 2019 tot en met 6 februari 2020 zendmasten aanstraalde in de omgeving van het voormalige en huidige woonadres en van bezoeklocaties van [medeverdachte 3]. Voorts straalden zowel dit nummer als het door [medeverdachte 3] gebruikte ‘gewone’ telefoonnummer (telefoonnummer]) in de periode van 15 november 2019 tot 17 november 2019 geen zendmasten aan in Nederland, en kwamen beide nummers op 17 november 2019 op dezelfde locatie ([plaats 1]) Nederland binnen.
Uit chatgesprekken van de gebruiker van het account ‘[account 3]’ blijkt dat hij een [auto 1], bouwjaar 2017, 380 pk heeft gekocht, die op naam is gezet van zijn vader. Uit gegevens van de RDW blijkt dat op
7 mei 2020 een [auto 1], bouwjaar 2017, met kenteken [kenteken 1] te naam is gesteld op [vader medeverdachte 3], de vader van [medeverdachte 3]. Het kentekenbewijs van deze auto is bij [medeverdachte 3] thuis aangetroffen.
Verder blijkt uit chats dat [account 3] een kind heeft dat een paar dagen na 17 mei 2020 één jaar oud zal worden. Uit gegevens van het BRP blijkt dat [medeverdachte 3] vader is van een zoon die is geboren op [geboortedatum zoon] 2019.
Voorts blijkt uit chats dat het broertje van [account 3] het account ‘[account 4]’ gebruikt. ‘[account 4]’ is geïdentificeerd als [medeverdachte 4] (zie hieronder). [medeverdachte 4] is de broer van [medeverdachte 3].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker van het account [account 3] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 4] als [account 4]

Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 4]’ (hierna: [account 4]) kan worden opgemaakt dat hij in de beveiliging werkt, bij [bedrijf 1] in de portiersloge, ergens in de haven. Ook blijkt uit chatgesprekken dat [account 4] ‘[voornaam medeverdachte 4]’ heet. De voornaam van [medeverdachte 4] is [voornaam medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] was in de voor het aan de Encrochat-berichten ontleende bewijs relevante periode in dienst van [bedrijf 1]. Ook is gebleken dat een werkrooster bij [bedrijf 1] waarover [account 4] bericht, exact overeenkomt met dat van [medeverdachte 4]. Voorts zijn ook de chatberichten van [account 4] over een motor en een auto ([auto 2]) te herleiden tot de gebruiker van die motor en auto: [medeverdachte 4].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker van het account [account 4] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 2] als [account 2], [account 5] en [account 6]

De gebruiker van account ‘[account 2]’ (hierna: [account 2]) geeft in een gesprek op 7 april 2020 aan dat hij 28 jaar oud is. Verdachte [medeverdachte 2] is geboren op
[geboortedatum medeverdachte 2] 1991, en is ten tijde van bedoeld gesprek (dus) 28 jaar. [account 2] meldt aan [account 1] dat, nadat hij [account 1] eerder naar het vliegveld heeft gebracht, op de terugweg zijn rijbewijs is ingevorderd vanwege een ernstige snelheidsovertreding. Uit aanvullend onderzoek volgt dat het rijbewijs van [medeverdachte 2] is ingevorderd op 23 november 2017 en dat op die dag [medeverdachte 1] met het vliegtuig is vertrokken vanaf Rotterdam Airport. [account 2] biedt zich in dit gesprek met [account 1] (opnieuw) aan als "soldaat" tegen een vergoeding van "120". Uit de verdere gesprekken als weergegeven onder de overweging ten aanzien van zaaksdossier 1, volgt dat [account 2] vervolgens op 14 april 2020 is ingezet als chauffeur van zogenoemde ‘uithalers’. [medeverdachte 2] wordt later in het kader van het politie-onderzoek aan de hand van beeldmateriaal herkend als de chauffeur van de auto die op 14 april 2020 het ECT-terrein oprijdt.
Over Encrochat-toestellen van ‘[bijnaam medeverdachte 2]’ komt in het dossier het volgende naar voren: ‘[account 5]’ (hierna: [account 5]) is "de oude van [bijnaam medeverdachte 2]". Zijn nieuwe gebruikersnaam is [account 2], zo wordt door [account 3] aan het account ‘[account 7]’ doorgegeven op 17 april 2020. [bijnaam medeverdachte 2], [account 5] en [account 2] zijn dezelfde persoon, zo blijkt uit deze chat.
[medeverdachte 2] rijdt op 22 april 2020 op onbevoegde wijze het ECT-terrein af. Hij wordt achtervolgd door de douane en botst daarbij tegen een boom. [medeverdachte 2] blijkt na aanhouding in zijn onderbroek een sleutel te hebben verstopt van een auto, horend bij een op het haventerrein aangetroffen kloon-auto. Een dergelijke auto komt - inclusief valse kentekenplaten - uiterlijk geheel overeen met een auto die legaal het haventerrein op mag. Aansluitend aan de aanhouding wordt, zo volgt uit Encrochat-berichten die gewisseld worden tussen medeverdachten, beslist dat de gebruiker [account 2] een nieuwe Encrochat-telefoon en € 10.000,- krijgt.
Er wordt ook tussen de accounts ‘[account 8]’ en ‘[account 7]’ gesproken over [bijnaam medeverdachte 2] op 22 april 2020. "[bijnaam medeverdachte 2] zit vast in [plaats 2]" en "is tegen boom gereden". In andere zich in het dossier bevindend chatberichten komt naar voren dat [bijnaam medeverdachte 2] zijn eigen telefoon bij zich heeft gehad tijdens een criminele activiteit. [bijnaam medeverdachte 2] levert in de ogen van de anderen daardoor een risico op. [bijnaam medeverdachte 2] wordt in dat gesprek (ook) [voornaam medeverdachte 2] genoemd. De voornaam van [medeverdachte 2] is [voornaam medeverdachte 2].
In de vervolgcommunicatie over de afwikkeling van de schade aan de auto van de partner van [medeverdachte 2] vindt communicatie plaats via het account ‘[account 6]’ (hierna: [account 6]). Het betreft hier volgens die communicatie de schade die is ontstaan op 22 april 2020 tijdens een vlucht voor de douane, die eindigde tegen een boom.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, staat naar het oordeel van het hof vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker van de accounts [account 5], [account 2] en [account 6] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) als [account 9]

Op 1 april 2020 worden berichten gewisseld tussen [account 4] en [account 1], waarin [account 4] doorgeeft dat "[bijnaam medeverdachte 5]" eigen activiteiten ontplooit met betrekking tot - zo begrijpt het hof uit de verdere context - het illegaal binnenlaten van mensen op het ECT-terrein. Even later die dag (vanaf 22.50 uur) vindt een gesprek plaats tussen [account 1] en het account ‘[account 9]’ (hierna: [account 9]). Uit dat gesprek volgt dat (ook) [account 9] werkt op het ECT-terrein als beveiliger. [account 1] zegt immers tegen [account 9], zo begrijpt het hof uit de chatberichten, dat hij ([account 9]) als medewerker security in de portiersloge ‘op delta’ (ECT Delta) geen andere mensen door mag laten en alleen voor [account 1] c.s. mag werken. Ook benoemt [account 1] in ditzelfde gesprek richting [account 9] zijn overall coördinerende rol bij de strafbare feiten: "Je weet dat ik alles in goede banen leid, van opzet tot uithaal samen met jullie" en "we zijn met zijn allen (een) dreamteam".
Bij een doorzoeking in de locker van [medeverdachte 5] op zijn werk is o.a. een briefje aangetroffen met een telefoonnummer dat is te relateren aan eerdergenoemde [medeverdachte 1]. Ook is in de woning van [medeverdachte 5] een notitie gevonden met o.a. de woorden ‘super [account 1] sky' en ‘petje [account 3]', hetgeen op medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] duidt.
Aan [account 9] wordt door [account 1] op 22 april 2020 verteld hoe het verder is afgelopen met het uitrijden van [medeverdachte 2]. [account 1] vertelt: "Ik heb de ondervraging gelezen. Sleutel busje in zijn onderbroek gevonden en een niet geactiveerd dagpasje" en "bij binnen hadden jullie wel dienst en bij buitenrijden niet". Dit levert ook een aanwijzing op voor de hoedanigheid en identiteit van [account 9]. Tot slot stuurt [account 9] op 24 april (hof: zie overweging ten aanzien van zaaksdossier 3) om 14.01 uur het bericht dat hij binnen is en blijkt uit de camerabeelden dat hij op dat moment inderdaad in de portiersloge van ECT is en met zijn telefoon bezig lijkt te zijn.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 5] de gebruiker van het account [account 9] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) als [account 10]

Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 10]’ (hierna: [account 10]) blijkt dat de gebruiker van dat account een witte [auto 2] gebruikt en dat hij op [geboortedatum medeverdachte 6] jarig is. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 6] als bestuurder van een witte [auto 2] is gezien en dat hij op genoemde datum jarig is.
In een chat met [account 1] ([medeverdachte 1]) over spullen die [account 10] in een tas moet doen, stuurt laatstgenoemde op 14 april 2020 een foto. Op deze foto is een wit nachtkastje met daarop de desbetreffende spullen te zien. Dit nachtkastje staat naast een bed met grijs/bruin hoofdbord, op een vloer met lichtbruin laminaat met een specifiek patroon, naast een witte muur. Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 6] op 30 juni 2020 is gebleken dat de situatie in de slaapkamer precies overeen kwam met de situatie op de door [account 10] verzonden foto.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 6] de gebruiker van het account [account 10] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7]) als [account 8]

Op 6 mei 2020 heeft de politie de door het Encrochat-account ‘[account 8]’ (hierna: [account 8]) gebruikte telefoon met daartoe bestemde apparatuur gelokaliseerd op een locatie (adres [adres 1] te [plaats 3]) die zich op enkele meters afstand bevindt van het adres waar [medeverdachte 7] op dat moment was ingeschreven (de [adres 2] te [plaats 3]).
Via het account [account 8] is een foto verstuurd waarop een kamer (met daarin een kastje met daarop een televisie) is te zien. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte [medeverdachte 7] is, aldus een rapportage van het NFI, een identieke combinatie aangetroffen van het kastje en de televisie. Bovendien zijn er op de desbetreffende foto’s geen onverklaarbare verschillen gevonden tussen de beide kamers.
In een chatbericht aan [account 1] ([medeverdachte 1]) van 16 mei 2020 schrijft [account 8]: ‘Brutale vraag broer denk je dat ik die 25 krijg dan haal ik stacaravan voor gezin als je zegt nee je hebt achterstand laat ik em gaan haha. Kinderen maken met ziek maar moet ook aan portemenee denken’. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij het geld net binnen heeft ‘je kan zo pakken’. Gebleken is dat op 19 mei 2020 op naam van [schoonzus medeverdachte 7], de schoonzus van [medeverdachte 7], een stacaravanplaats is gekocht/gehuurd op een vakantiepark in Rockanje. [medeverdachte 7], zijn vrouw en hun drie kinderen waren als recreanten van de stacaravan aangemeld. Toen [medeverdachte 7] op 20 juli 2020 werd aangehouden, bevond hij zich samen met zijn vrouw en kinderen in deze stacaravan.
Voorts is gebleken dat de ‘gewone’ telefoon van [medeverdachte 7] op 28 mei 2020 tegelijk met het door het account [account 8] gebruikte toestel aanstraalde in de omgeving van de Efteling te Kaatsheuvel. Op zestien verschillende dagen in de periode 25 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 straalden beide telefoons dezelfde zendmast aan die vlakbij de woonomgeving van [medeverdachte 7] in [plaats 4] staat.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 7] de gebruiker van het account ‘[account 8]’ was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) als [account 7] en [account 11]
Uit een TEMS-meting /inzet IMSI-catcher op 7 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het Encrochat-account ‘[account 7]’ (hierna: [account 7]) wordt gebruikt, zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 3] te Rotterdam. Dat is het woonadres van [medeverdachte 8].
De gebruiker van het account [account 7] en, later, van het Encrochat-account ‘[account 11]’ (hierna: [account 11]) bezigt de Nederlandse en de Turkse taal. De gebruiker van [account 7] is kaal. Bijnamen van deze gebruiker zijn "[bijnaam 1 medeverdachte 8]" en "[bijnaam 2 medeverdachte 8]”. [medeverdachte 8] is (nagenoeg) kaal en is werkzaam als manager bij supermarktketen [bedrijf 2].
Ook blijkt een opmerking over een jong kind met de leeftijd van 11 maanden overeen te komen met de leeftijd van het jongste kind (op dat moment) van [medeverdachte 8].
De werktijden die worden genoemd in Encrochat-gesprekken over werktijden van de gebruiker van [account 7] zijn te koppelen aan die van [medeverdachte 8] bij [bedrijf 2].
Het toestel van de gebruiker van [account 7] straalt vaak aan op de zendmast in de [straat 2] te Rotterdam; deze zendmast staat in de directe woonomgeving van [medeverdachte 8].
Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 8] de gebruiker van de accounts [account 7] en [account 11] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Algemene overweging
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 zijn er in de Rotterdamse haven op verschillende momenten grote hoeveelheden cocaïne ingevoerd dan wel voorbereidingshandelingen daartoe gepleegd door een of meer van de verdachten in deze zaak. Bij één van de ingevoerde partijen is [verdachte] betrokken geweest.
Dat het om cocaïne gaat, volgt in de zaaksdossiers 4, 5, 6 en 7 uit het feit dat de lading in beslag is genomen, deels in Rotterdam door de Nederlandse politie en deels in Brazilië (1.000 kilo) door de autoriteiten aldaar, en dat is vastgesteld dat het cocaïne betrof. Dat het ook in de zaak waarbij verdachte betrokken was om cocaïne ging en niet om andere vormen van contrabande, leidt het hof af uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderling verband bezien. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat de werkwijze bij de invoer in zaaksdossier 3, waarin geen lading in beslag is genomen, tot op grote hoogte vergelijkbaar is met de werkwijze in de zaaksdossiers waarin cocaïne in de container is aangetroffen; dit vormt een aanwijzing voor invoer van cocaïne ook in die zaken waarin de lading niet in beslag is genomen, mede gezien de korte periode van drie maanden waarin de herhaaldelijke (voorbereiding van) invoer heeft plaatsgevonden. Voorts geldt dat in een aantal gevallen expliciet naar voren komt dat het om invoer van containers gaat die afkomstig zijn uit Midden/Zuid-Amerika, naar algemeen bekend een werelddeel waar cocaïne wordt geproduceerd, welke cocaïne niet zelden via de haven van Rotterdam in containers verstopt naar binnen wordt gebracht. In de onderschepte Encrochat-berichten tussen de verschillende verdachten wordt bovendien gesproken over aantallen kilo’s, “blok(ken)” en geldbedragen in de orde van grootte die alle passen bij de handel in/invoer van cocaïne. Dat geldt ook voor de door de medeverdachten gebezigde (overige) terminologie, waarbij gesproken wordt over "switch", "soldaten", “loca” en "streep". Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond eveneens in verband kunnen worden gebracht met de invoer en het uithalen van cocaïne. Ten slotte merkt het hof op dat door geen van de verdachten is aangevoerd dat het bij de invoer om iets anders dan cocaïne ging en het dossier daarvoor ook geen aanwijzingen bevat.
Ten aanzien van zaaksdossier 3 overweegt het hof als volgt.
Zaaksdossier 3: invoer 600 kg cocaïne 22-24 april 2020
Op 24 april 2020 omstreeks 18:45 uur reden leden van het Team Bijzondere Bijstand van de Douane op het terrein van de ECT terminal van stack 210 in de richting van stack 221 waar zij een witte [auto 3] met kenteken
[kenteken 2] zagen staan. Vervolgens zagen zij meerdere personen uit het stack komen die in de richting van de [auto 3] liepen en wilden instappen. Na aanroepen door de opsporingsambtenaren bleven twee personen staan, een derde man vluchtte het stack in ter hoogte van stack 221. De verdachten [medeverdachte 9] en [verdachte] werden ter plaatse aangehouden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte], in zijn eigen zaak, ook verklaard te zijn aangehouden op 24 april 2020 terwijl hij zich in de buurt van genoemde [auto 3] op het ECT-terrein bevond.
De [auto 3] werd in beslag genomen. Uit onderzoek van de camerabeelden van het ECT-terrein blijkt dat op
24 april 2020 kort achter elkaar een witte bestelbus met kenteken [kenteken 2] het terrein van ECT op rijdt. Om 13.58 uur arriveert de eerste auto. De bestuurder van deze auto wordt door de getuige [getuige] herkend als een werknemer van ECT. De auto rijdt het terrein op nadat de bestuurder een toegangspas heeft aangeboden. Vervolgens verschijnt om 14.10 uur nogmaals een witte bestelbus met kenteken [kenteken 2]. Ook voor deze auto gaat de slagboom open, echter blijkt uit de logbestanden van het toegangssysteem niet dat er een pas is aangeboden.
Door de politie zijn de camerabeelden uitgekeken en is geconcludeerd dat de bestuurder van de witte [auto 3] sterk lijkt op de later aangehouden [medeverdachte 9]. [medeverdachte 1] heeft aangegeven dat hij een chauffeur heeft geregeld die in het verleden bij de technische dienst heeft gewerkt, hetgeen geldt voor [medeverdachte 9]. [medeverdachte 3] krijgt van [medeverdachte 1] de opdracht om een goede make-upartiest te regelen, die de Hindoestaanse chauffeur "blank" moet maken die vrijdagochtend 24 april 2020, zodat hij minder zou opvallen. [medeverdachte 9] heeft een (licht) getint uiterlijk. Gelet op deze omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat [medeverdachte 9] de bestuurder was die rond 14:10 uur het ECT-terrein opreed.
Het gebruikte voertuig bleek na onderzoek een zogenaamd kloonvoertuig te zijn. Het voertuig was zodanig bestickerd dat het er exact uitzag als een (officieel) voertuig van de ECT, inclusief de op het voertuig aangebrachte kentekenplaten. In de laadruimte van de [auto 3] werden slaapzakken, matjes, sporttassen, etenswaren, een slijptol en een zwarte Nokia telefoon gevonden. In de cabine van de auto lag een Suro Carbon telefoon (een PGP-telefoon), nog een zwarte Nokia, een iPhone 6S en een ECT pas met nummer [pasnummer]. Dit pasnummer had [medeverdachte 3] op 22 april 2020 doorgegeven aan [medeverdachte 4].
Vanaf 22 april 2020 zijn berichten verstuurd tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Uit deze berichten blijkt dat voorbereidingen werden getroffen om een paar dagen later een grote partij cocaïne uit te halen. [medeverdachte 3] is actief bij deze uithaal. In samenspraak met [medeverdachte 6] regelt [medeverdachte 3] een soldaat voor [medeverdachte 1]. Verder heeft hij bemoeienis als het gaat om het regelen van Encrochat-toestellen. [medeverdachte 3] regelt geldzaken en zorgt er voor dat [medeverdachte 6] wordt ontlast als hij het te druk heeft. In opdracht van [medeverdachte 1] haalt hij op 24 april 2020 ook een soldaat op.
[medeverdachte 6] krijgt van [medeverdachte 1] de opdracht om spullen aan te schaffen voor de uithaal. Deze komen overeen met de spullen die in de [auto 3] zijn aangetroffen, zoals slaapmatjes en slaapzakken, goederen waarvan op camerabeelden van winkels te zien is dat [medeverdachte 6] die aanschaft op 23 april 2020. Op de achterkant van een van de kentekenplaten van de gekloonde bus is een vingerafdruk van [medeverdachte 6] aangetroffen. Op voorhand krijgen de uithalers ook instructies waar de dozen met cocaïne te vinden zijn. [medeverdachte 1] spreekt over 600 stuks, verdeeld over 60 doosjes met elk 10 blokken. Deze moeten vervolgens in tassen gedaan worden. [medeverdachte 6] is ook degene die de chauffeur en de uithalers begeleidt naar het ECT-terrein. Hij krijgt daartoe strikte instructies van [medeverdachte 1].
Het hof leidt uit de Encrochat-berichten in combinatie met de uitgekeken camerabeelden en de verklaringen van getuige [getuige], Security Manager bij ECT, af dat [medeverdachte 5] de poort opent op het moment dat de gekloonde bus met daarin [medeverdachte 9] als chauffeur, [verdachte] en een derde uithaler het ECT-terrein oprijden. Vooraf is door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] bericht dat ze om 14.10 uur bij de poort zullen zijn, hetgeen ook overeenkomt met de aankomst van de tweede witte auto op de camerabeelden. Uit het rooster van [bedrijf 1] blijkt dat [medeverdachte 5] vanaf 14.30 uur dienst heeft. [medeverdachte 5] bericht [medeverdachte 1] om 14.01 uur dat hij net binnen is. Ook [medeverdachte 5] krijgt in die periode strikte instructies van [medeverdachte 1]. Uit de verdere berichten blijkt dat [medeverdachte 5] op de hoogte wordt gehouden en op de hoogte wil blijven. Hij zal, zo blijkt uit een onderdeel van het gesprek met [medeverdachte 1], er voor zorgen dat de bus weer van het terrein af kan. Op de camerabeelden van de portiersloge wordt door de verbalisant waargenomen dat [medeverdachte 5] rond 14.01 uur met zijn telefoon bezig is en om 14.07 uur achter het bureau gaat zitten met zicht op waar de voertuigen aankomen. Vlak nadat de witte [auto 3] door de geopende slagboom is gereden verlaat hij het bureau weer. [getuige] heeft verklaard dat er twee werkplekken zijn met bedieningsknoppen voor de slagboom in de portiersloge. Slechts een van deze werkplekken was bezet op het moment dat de witte [auto 3] naar binnen reed. Genoemde [getuige] herkent [medeverdachte 5] als de werknemer die op dat moment op de betreffende plek zit. Op het moment van openen van de slagboom wordt de blik op [medeverdachte 5] echter ontnomen aangezien een ander persoon op dat moment voor de camera staat. Uit onderzoek naar de werking van het toegangssysteem door [getuige] komt naar voren dat het systeem ten tijde van de binnenkomst van de witte [auto 3] (aldus rond 14.10 uur op 24 april 2020) geen foutmeldingen gaf en voorts geen toegangspas heeft geregistreerd. Ten aanzien van de pas met nummer [pasnummer], welke later in de witte [auto 3] is aangetroffen, is nader onderzoek gedaan en is gebleken dat deze niet zou moeten zijn uitgegeven op 24 april 2020 en gewoon in de portiersloge aanwezig had moeten zijn.
Gelet op deze omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de slagboom niet door middel van het aanbieden van een pas is geopend, maar doordat iemand in de portiersloge op de knop moet hebben gedrukt. Nu enkel [medeverdachte 5] op dat moment in de buurt van een van de knoppen was en hij overigens betrokkenheid had bij de switch die die dag zou plaatsvinden, is het hof van oordeel dat [medeverdachte 5] op de knop moet hebben gedrukt.
In de avond van 24 april 2020 blijkt uit de chatberichten dat "chauf" en een soldaat zijn gepakt. De bus is ook in beslag genomen, maar er was al "geswitchd". Eén soldaat heeft geschreven dat hij binnen is, die moet "er nog uitgehaald worden". Deze berichten sluiten naadloos aan bij de feitelijke situatie op het ECT-terrein op
24 april 2020 en de aanhouding van [medeverdachte 9] en [verdachte] op dat terrein. De dag na de uithaal zijn er diverse berichten tussen de verdachten onderling waaruit blijkt dat de switch is gelukt en de zegel op de container zit.
[verdachte] heeft verklaard dat hij alleen het ECT-terrein is opgekomen en dat hij daar uit willekeurige containers elektronica wilde stelen. Volgens [verdachte] is hij dus niet met [medeverdachte 9] in de auto het terrein opgekomen, maar was hij toevallig in de buurt toen de douane hem en [medeverdachte 9] aanhield. Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] is aangehouden samen met [medeverdachte 9], van wie is vastgesteld dat hij de chauffeur was die door [medeverdachte 1] het terrein is opgestuurd voor de switch van deze partij cocaïne, samen met twee andere personen die zich achterin de [auto 3] bevonden. De verbalisanten reden vanaf stack 210, waarvan [medeverdachte 1] eerder had gezegd dat daar de betreffende container stond, richting stack 221 toen zij [verdachte] en [medeverdachte 9] aldaar bij de [auto 3] zagen. Bij de aanhouding zijn in de omgeving verder geen andere mensen aangetroffen. Wel is gezien dat één persoon wegrende op het moment dat de verbalisanten richting de [auto 3] liepen en de mannen aanriepen. Verder blijkt uit de latere chatberichten tussen medeverdachten dat twee man zijn aangehouden en een derde heeft weten te ontkomen. Dit komt overeen met de feitelijke aanhouding van [verdachte] en [medeverdachte 9] en het vluchten van de derde persoon.
Tegenover de genoemde chatberichten en de aanwezigheid van [verdachte] op het haventerrein, staat niets dat de verklaring van [verdachte] ondersteunt. Zo kan [verdachte] niet aangeven hoe hij van plan was elektronica uit containers te halen. Hij kan geen details geven over hoe hij uit de vele containers een selectie wilde maken, hoe hij deze wilde openen en hoe hij bijvoorbeeld de gestolen goederen veilig wilde stellen.
De conclusie van het hof is dan ook dat [verdachte] één van de personen is geweest die achterin de [auto 3] heimelijk het terrein van ECT is opgekomen en de switch fysiek heeft uitgevoerd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het voor de bewezenverklaring niet van belang of [verdachte] al dan niet gebruik maakte van het Encrochat-account ‘[account 12]’ zodat het hof daar verder niet op in zal gaan.
Op 24 april 2020 is er geen partij verdovende middelen in beslag genomen. Uit de chatberichten die voorafgaand, tijdens en na de uithaal door enkele medeverdachten werden gevoerd concludeert het hof dat er sprake is geweest van een voltooide invoer van 600 kg cocaïne. Onder meer doordat er gesproken wordt over 60 doosjes keer 10 en in een chat op 23 april 2020 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] over ‘Morgen 600’.
Door de 600 kg cocaïne heimelijk over te laden in een ‘veilige’ container, is de cocaïne buiten bereik van douane en andere opsporingsdiensten gebleven, hetgeen een essentiële handeling oplevert voor het in feitelijke zin binnen Nederland brengen van de cocaïne. Immers, pas nadat de ‘geswitchte’ cocaïne voorts, doorgaans met gebruikmaking van regulier transport, van het haventerrein is afgehaald, kan deze verder worden verhandeld.

Conclusie

Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] in de periode vanaf 22 tot en met 24 april 2020 samen met (in ieder geval) [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 600 kilogram cocaïne. Uit het dossier blijkt dat in verband met de invoer sprake was van goed gecoördineerde samenwerking tussen verdachten die in dat kader ieder hun eigen rol hadden. De rol die [verdachte] vervulde was die van uithaler. Dit is voor de invoer een uiteraard cruciale, uitvoerende rol. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport en de voorbereiding daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het ten laste gelegde feit in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht om in het kader van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die op zitting naar voren zijn gebracht en het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetfeiten. Voorts verwijst de verdediging naar vergelijkbare zaken waarin met lagere straffen is volstaan – dan de door het openbaar ministerie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren - en is artikel 63 Sr van toepassing.
De beoordeling van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 600 kg cocaïne. De rol van de verdachte bestond uit het fysiek ‘switchen’ van de partij verdovende middelen naar een andere container zodat deze zonder verdere controle van de douane van het terrein afgereden kon worden. Hij zal daarvoor een aanzienlijk geldbedrag hebben ontvangen. Met de rechtbank leidt het hof dit af uit de hoogte van de geldbedragen die aan andere deelnemers zijn uitbetaald, zo volgt uit de Encrochat-berichten in het dossier over de beloningen van deelnemers. Met zijn handelen vormde de verdachte een belangrijke schakel in de invoer van deze partij cocaïne, die een waarde vertegenwoordigde van vele miljoenen euro’s.
De verdachte heeft met zijn handelen een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de invoer van en handel in cocaïne, een verslavende en voor de gezondheid schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van ook zware criminaliteit, waaronder levensdelicten. De verdachte heeft zich van deze negatieve effecten niets aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door winstbejag. Aan de opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt.

Justitiële documentatie

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
10 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.

De op te leggen straf

In het bijzonder gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding voor de gevaren voor de volksgezondheid waar verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
Het hof heeft gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Het hof acht gezien al het voorgaande in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Dit is lager dan de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf. Reden daarvoor is dat het hof de ernst van het feit in het licht van alle overige omstandigheden van het geval anders weegt dan de advocaat-generaal.
Overschrijding redelijke termijn
De verdachte is op 13 oktober 2020 in verzekering gesteld. Met ingang van 21 mei 2021 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Het vonnis van de rechtbank dateert van 10 juni 2022.
Gelet op deze vaststellingen gaat het hof, in het voordeel van de verdachte, uit van een redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg, nu de verdachte tussen de aanvang van de redelijke termijn en het vonnis ruim 7 maanden in detentie heeft doorgebracht.
De verdachte is voorts in hoger beroep (opnieuw) voorlopig gehecht geweest van 13 juni 2022 tot en met de schorsing van de voorlopige hechtenis per 4 november 2023. Het hof gaat derhalve ook voor die fase uit van een in acht te nemen redelijke termijn van 16 maanden, nu de verdachte bijna 17 maanden in detentie heeft doorgebracht. De verdachte is op 10 juni 2022 tegen het vonnis van de rechtbank van diezelfde datum in hoger beroep gekomen. Dit arrest wordt gewezen op 11 juli 2024.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, de verwevenheid met de zaken van de medeverdachten en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in zowel de fase van eerste aanleg als in de fase van het hoger beroep in beginsel is overschreden met respectievelijk ongeveer 4 maanden en ongeveer 9 maanden. Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven doordat deze strafzaak deel uitmaakt van het onderzoek Flamenco, een omvangrijk politie onderzoek waarbij meerdere verdachten gelijktijdig terecht hebben gestaan, en het verhoor van meerdere getuigen is verzocht en ook toegewezen, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Het hof is van oordeel dat deze termijnoverschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Gelet op deze geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de hiervoor overwogen op te leggen gevangenisstraf met 3 maanden matigen, en de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 9 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jarenen
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Candido, mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffiers mr. C.B. Jans en mr. F.S. Ördü.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2024.