ECLI:NL:GHDHA:2024:2134

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
22-001714-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1982, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden voor zijn betrokkenheid bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De zaak, die bekendstaat als 'Flamenco', betreft de invoer van 300 kg, 325 kg en 2.013 kg cocaïne in de haven van Rotterdam tussen april en juni 2020. De verdachte had een coördinerende rol binnen de organisatie en was verantwoordelijk voor het verzamelen van logistieke informatie over de transporten. Het hof heeft de rechtmatigheid van het bewijs, waaronder Encrochat-gegevens, beoordeeld en verworpen. De verdachte is vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de invoer en de deelname aan de criminele organisatie bleef staan. Het hof heeft ook rekening gehouden met de gezondheidstoestand van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001714-22
Parketnummers: 10-750311-20 en 10-960470-16
Datum uitspraak: 11 juli 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaat] op [geboortedatum] 1982,
adres: [woonadres verdachte], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-750311-20 (hof: Flamenco) onder 2 - voor wat betreft het eerste en tweede gedachtestreepje - en onder 5, alsmede het bij dagvaarding onder parketnummer 10-960470-16 (hof: Marufo) onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde vrijgesproken.
Ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer
10-750311-20 onder 1, 2 - voor wat betreft het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje -, 3 en 4, alsmede het bij dagvaarding onder parketnummer 10-960470-16 onder 3 en 4 tenlastegelegde is de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, te weten in de zaak met parketnummer 10-750311-20 tegen de beslissingen ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, en in de zaak met parketnummer 10-960470-16 tegen de beslissingen ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Door de officier van justitie is tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Partiële niet-ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van onderdelen van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 2 telkens impliciet cumulatief is tenlastegelegd, te weten:
- het eerste gedachtestreepje (zaaksdossier 1), en
- het tweede gedachtestreepje (zaaksdossier 3).
Het hoger beroep is namens de verdachte, blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 16 juni 2022, ook tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak ingesteld. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open, nu de zaken waarop de beslissingen tot vrijspraak betrekking hebben als impliciet cumulatief opgenomen feiten ten laste zijn gelegd. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven deelvrijspraken.
De officier van justitie heeft, gezien de akte rechtsmiddel d.d. 23 juni 2022, onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het openbaar ministerie zich niet verzet tegen de beslissing van de rechtbank wat betreft de (deel)vrijspraken. Ten aanzien van deze (deel)vrijspraken zijn geen grieven opgenomen in de appelmemorie van 5 juli 2022.
Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding voor verder onderzoek naar de zaak voor zover het deze (deel)vrijspraken betreft. Het hof zal daarom het openbaar ministerie met toepassing van het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv in zoverre niet ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het inhoudelijke oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 10-750311-20:1.hij,

in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (grote) hoeveelheden cocaïne, te weten (in ieder geval):
- ( ongeveer) 300 kilo cocaïne op of omstreeks 6 mei 2020 en/of
- ( ongeveer) 325 kilo cocaïne op of omstreeks 12 mei 2020 en/of
- ( ongeveer) 2013 kilo cocaïne op of omstreeks 6 juni 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
4.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
a. a)
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad
dan wel
b) een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven.

Zaak met parketnummer 10-960470-16 (gevoegd):3.hij in of omstreeks de periode 1 januari 2011 tot en met 9 januari 2018, te Pernis, gemeente Rotterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) van (een) voorwerp(en), in totaal ten bedrage van 91.502,74 euro, te weten
- een (contant) geldbedrag van 9.400,- euro ([adres 1] te Rotterdam), althans een (contant) geldbedrag en/of
- een (contant) geldbedrag van 2.470,- euro ([woonadres verdachte] te [plaats 1], gemeente Rotterdam), althans een (contant) geldbedrag, en/of
- één of meer stortingen van (een) geldbedrag(en), in totaal ten bedrage van ongeveer 50.545,- euro, en/of
- een auto (merk [auto 1], kenteken [kenteken 1]), ten bedrage van ongeveer 10.995,- euro, en/of
- één of meer getankte liters benzine, in totaal ten bedrage van ongeveer 2.843,86 euro, en/of
- één of meer kledingstuk(ken), in totaal ten bedrage van ongeveer 15.428,88 euro,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) was/is
en/of
dit/deze geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dit/deze geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) gebruikt gemaakt,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Pernis, gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (vuur)wapen (merk onbekend, gelijkend op een sleutelhanger, kaliber .22 LR) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 4 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet Wapens en Munitie
en/of
(bijbehorende) munitie, te weten vier patronen (merk/type Federal/kogelpatroon, kaliber .22 LR), als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie
voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 4 tenlastegelegde, en dat de verdachte zal worden veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 1, 2 - voor wat betreft het derde, vierde en vijfde (thans eerste, tweede en derde) gedachtestreepje - en 3, en in de zaak met parketnummer 10-960470-16 onder 3 – voor wat betreft het tweede en derde gedachtestreepje - en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder parketnummer 10-750311-20 onder 4 tenlastegelegde
Aan de verdachte is als feit 4 (in de zaak Flamenco) tenlastegelegd dat hij zich, kort gezegd, schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte een voertuig – een stacaravan – heeft witgewassen en voor het overige van witwassen vrijgesproken. Het appel van de verdachte is blijkens de akte uitdrukkelijk niet gericht tegen de veroordeling voor feit 4. De officier van justitie heeft onbeperkt appel tegen het vonnis van de rechtbank ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich (alsnog) op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van de stacaravan en de overige bij de verdachte aangetroffen (waardevolle) voorwerpen dient te worden vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte van feit 4 vrijspreken. Gelet op het standpunt dat namens het openbaar ministerie ter terechtzitting in hoger beroep is ingenomen, behoeft dit geen nadere motivering.
Vrijspraak van het onder parketnummer 10-960470-16 onder 3 tenlastegelegde:
Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging ten aanzien van het tenlastegelegde (gewoonte)witwassen van een contant geldbedrag van € 9.400,- aangetroffen in de woning van de ouders van de verdachte, de auto ([auto 1]) plus de benzinekosten en de kleding (ter waarde van ongeveer € 15.500,-), zal het hof de verdachte hiervan zonder nadere motivering vrijspreken.
Ten aanzien van de witwasverdenking in deze zaak is nog aan de orde een contant geldbedrag van € 2.470,-, aangetroffen tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte op 8 januari 2018, en de contante stortingen op de rekening van de vrouw van de verdachte ([echtgenote verdachte]) van € 50.545,- in de periode van 1 januari 2011 tot en met 9 januari 2018.
Het hof komt op grond van het dossier tot de navolgende vaststellingen. De verdachte ontving in ieder geval in de periode 2011 tot september 2016 een bijstandsuitkering op de bankrekening van zijn vader. Daarnaast ontving hij in 2015 inkomsten uit arbeid van ruim € 5.681,-. Zijn vrouw ontving in de periode van 2011 tot en met 2015 jaarlijks enkele duizenden euro’s inkomsten uit arbeid en uitkering niet-werkenden en toeslagen. Uit de ICOV gegevens volgt dat de verdachte en zijn vrouw in de periode 2016 en 2017 inkomsten uit de eigen zaak van de vrouw genoten van
€ 5.949,- (2016) en € 8.575,- (2017). De vrouw van de verdachte heeft verklaard dat [voornaam verdachte] (hof: de verdachte) en zij alles van haar rekening doen. Het hof begrijpt dat zij hiermee doelt op ABN AMRO rekening [bankrekeningnummer] t.n.v. [echtgenote verdachte]. De verdachte stond tot september 2016 ingeschreven op het woonadres van zijn vader, maar woonde feitelijk in de periode 2011 tot september 2016 elders samen met zijn vrouw en kinderen. Vanaf 2 september 2016 staat de verdachte officieel ingeschreven op hetzelfde adres als zijn vrouw en kinderen en verbleef hij daar ook.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het feit dat op de rekening van de vrouw van de verdachte over een periode van zeven jaar in totaal een bedrag van ruim € 50.000,- is gestort, niet het vermoeden rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, dit gelet op de inkomsten en dan met name de bijstandsuitkering die de verdachte in bijna deze hele periode op de rekening van zijn vader ontving. Dit geldt ook voor het aangetroffen cash bedrag van € 2.470,-.
De verdachte wordt vrijgesproken van feit 3.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer
10-960470-16 onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak met parketnummer 10-750311-20:1.hij,

in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (
onder meer en/ofvoor zover bekend), verdachte en
/of[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] en
/of[medeverdachte 4] en
/of[medeverdachte 5] en
/of[medeverdachte 6]
en/of [medeverdachte 7]en
/of[medeverdachte 8],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde envijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
(grote
)hoeveelheden cocaïne, te weten
(in ieder geval):
-
(ongeveer
)300 kilo cocaïne op of omstreeks 6 mei 2020 en
/of
-
(ongeveer
)325 kilo cocaïne op of omstreeks 12 mei 2020 en
/of
-
(ongeveer
)2013 kilo cocaïne op of omstreeks 6 juni 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij,
in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een
ander ofanderen,
althans alleen,
(telkens)om een feit, bedoeld in het
vierde ofvijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van
grote hoeveelheden cocaïne,
in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat/die feit
(en
)heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen
en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van
het/de hierboven bedoelde feit
(en
),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
(telkens):
(Zaaksdossier 2)
-in persoon
, telefonischen/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het
afleveren en/of opslaan en/ofuithalen
en/of verstrekken en/of vervoerenvan voornoemde cocaïne en/of
-
een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
(Zaaksdossier 5)
-in persoon,telefonischen/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalenen/of verstrekkenen/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat ereen
voertuigenbeschikbaar was
renom de verdovende middelen te vervoeren;
(Zaaksdossier 7)
-in persoon,telefonischen/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalenen/of verstrekkenen/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat ereen
voertuigenbeschikbaar was
ren om de verdovende middelen te vervoeren;

Zaak met parketnummer 10-960470-16 (gevoegd):4.hij op of omstreeks 9 januari 2018 te Pernis, gemeente Rotterdam, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een
(vuur
)wapen (merk onbekend, gelijkend op een sleutelhanger, kaliber .22 LR) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 4 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet Wapens en Munitie
en
/of
(bijbehorende) munitie, te weten vier patronen (merk/type Federal/kogelpatroon, kaliber .22 LR), als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Rechtmatigheid van de Encrochat-data

Inleiding

De raadsman heeft (zo begrijpt het hof) aangevoerd dat de Encrochat-data van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Volgens de raadsman volgt uit het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372) dat de Nederlandse officier van justitie niet bevoegd was tot het ‘via een Europees Opsporingsbevel (EOB) verzamelen en gebruiken’ van deze data. Voorts heeft de raadsman aangevoerd (zo begrijpt het hof) dat de ‘grootscheepse structurele onderschepping van persoonsgegevens’ een onvoldoende wettelijke basis heeft. Ten slotte heeft de raadsman betoogd (zo begrijpt het hof) dat de verdediging onvoldoende effectieve mogelijkheden heeft gehad om de forensische betrouwbaarheid en rechtmatigheid te toetsen.
Naar aanleiding hiervan overweegt het hof het volgende. Daarbij merkt het hof op dat bij de bespreking van het verweer uitgegaan wordt van de feiten en omstandigheden, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de regiezitting van 20 juni en 5 juli 2023 (p. 5 e.v.).

Beoordeling

In het door de verdediging aangehaalde arrest van het HvJ EU van 30 april 2024 ging het om een zaak waarbij het Duitse openbaar ministerie door middel van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) aan de Franse autoriteiten overdracht had verzocht van de op dat moment door Frankrijk middels de interceptietool reeds verkregen Encrochat-gegevens.
Dit is een andere situatie dan die zich in het onderzoek Flamenco heeft voorgedaan. De Encrochat-gegevens waar het in het onderzoek Flamenco om gaat, zijn door het Nederlandse openbaar ministerie immers verkregen in het kader van een Joint Investigation Team (hierna: JIT) en niet op grond van een EOB. Dat is relevant omdat Richtlijn 2014/41 niet van toepassing is als het gaat om bewijsgaring en uitwisseling/overdracht van die bewijsgegevens tussen twee of meerdere lidstaten die een JIT hebben gevormd (zie artikel 3 van de Richtlijn). In zoverre kan gesteld worden dat het arrest van het HvJ EU voor de zaak Flamenco niet relevant is.
Bovendien hebben de prejudiciële vragen die in het arrest van 30 april 2024 worden beantwoord, uitsluitend betrekking op de overdracht van Encrochat-gegevens teneinde deze in Duitse strafrechtelijke onderzoeken voor het bewijs te kunnen
gebruiken. De vragen zien dus niet op de wijze waarop de Franse autoriteiten de Encrochat gegevens hebben
verkregen. Aan het arrest van het HvJ EU zijn dus evenmin argumenten te ontlenen teneinde tot nader onderzoek over te (kunnen) gaan naar de wijze waarop de Encrochat-data door de Franse autoriteiten zijn
verkregen.
Voorts overweegt het hof dat het HvJ EU in zijn arrest van 30 april 2024 (onder r.o. 86) voorop stelt dat het EOB is gecreëerd teneinde tot een eenduidig, simpeler en effectiever interstatelijk strafrechtelijk onderzoekssysteem te komen, waarvan de basis wordt gevormd door een hoog vertrouwensniveau dat tussen de lidstaten onderling in acht moet worden genomen.
Dat “hoge vertrouwensniveau” leidt volgens het HvJ EU tot de “hoeksteen” van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat de verzoekende staat verbiedt de rechtmatigheid van de bevoegdheid waarlangs de uitvoerende staat de bewijzen heeft verkregen te toetsen (zie r.o. 99 en 100). In dit kader acht het HvJ EU niet van belang of de uitoefening van de bevoegdheid ertoe heeft geleid dat Encrochat-gegevens zijn vergaard vanuit toestellen die zich op het moment van interceptie in de verzoekende staat bevonden (zie r.o. 98).
Ten slotte overweegt het hof dat de interceptietool (zoals het HvJ EU vereist) mogelijk zou zijn geweest volgens het Nederlands recht. Artikel 126uba Sv kent immers een bevoegdheid die vergelijkbaar is met de inzet van de interceptietool door Frankrijk.
Het Nederlandse openbaar ministerie heeft, alvorens de van Frankrijk ontvangen Encrochat gegevens met Nederlandse opsporingsinstanties te delen, aan de Nederlandse rechter-commissaris een gecombineerde 126uba/126t Sv-machtiging gevraagd. De rechter-commissaris heeft deze machtiging op 27 maart 2020 gegeven en daaraan een aantal concrete voorwaarden verbonden. Die voorwaarden dienden er toe:
  • zeker te stellen dat de strafrechtelijke onderzoeken waarin de data gebruikt zouden gaan worden voldeden aan de in artikel 126uba Sv gestelde eisen;
  • te voorkomen dat Nederlandse opsporingsinstanties naar willekeur zouden kunnen gaan zoeken in de volledige Encrochat bak;
  • zoveel mogelijk te voorkomen dat gegevens van personen die geen verdachte (in de zin van artikel 126uba Sv) waren zouden worden verdeeld.
Aldus dienden de bij de machtiging gestelde voorwaarden ertoe de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zo zorgvuldig mogelijk toe te passen en onnodige privacy- schending ten aanzien van wie dan ook te voorkomen.

Conclusie

Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat in de zaak Flamenco, waar de Encrochat-gegevens door Nederland via een JIT werden verkregen, voldaan is aan de voorwaarden die het HvJ EU stelt aan het gebruik van door Frankrijk reeds verkregen en met Nederland gedeelde Encrochat-gegevens. Het standpunt dat de verdediging onvoldoende effectieve mogelijkheden zou hebben gehad om de forensische betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de Encrochat-data te toetsen wordt – in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen – verworpen. Deze stelling is door de verdediging ook op geen enkele wijze nader toegelicht, geconcretiseerd en/of onderbouwd.
Het verweer van de raadsman slaagt niet.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van parketnummer 10-750311-20 (Flamenco)

Identificatie Encrochat account(s)

Uit de beschrijving in het dossier van de werking van de Encrochat-toestellen en -accounts blijkt dat in deze zaak met aangepaste Encrochat-telefoontoestellen is
gecommuniceerd. Er werd niet via spraak gecommuniceerd:
(video-/beeld)bellen was via Encrochat niet mogelijk. Wel konden er tekst- en fotobestanden worden verzonden, maar uitsluitend tussen personen die over een Encrochat-account beschikten, en uitsluitend via Encrochat-toestellen. De 'verzendende' Encrochat-gebruiker diende te worden toegelaten als contact door de ontvanger van het bericht. Pas vanaf dat moment was onderling contact mogelijk. De toestellen waren beveiligd en voorzien van een tweetal codes, die correct moesten zijn ingevoerd
alvorens het toestel kon worden gebruikt.
Uit de inhoud van de berichten volgt dat niet zelden werd gecommuniceerd over ernstige vormen van criminaliteit, zo laten de zaakdossiers in Flamenco zien. Daarnaast werd gecommuniceerd over meer persoonlijke zaken. Omdat er bij het communiceren via Encrochat geen sprake was van
fysiek contact (geluid/beeld) en gebruik werd gemaakt van versluierende accountnamen, moesten de deelnemers aan een geschreven gesprek – gezien de veelal criminele context - ervan kunnen uitgaan dat de andere gebruiker de persoon was voor wie de inhoud van het bericht was bestemd. Dat over bedoelde identiteit van de gebruiker over en weer geen onduidelijkheid bestond, volgt in de (grote) meerderheid van de gesprekken al uit de inhoud van het betreffende gesprek. Soms bleek ook uit de bredere samenhang van chatgesprekken en/of uit het doorsturen van een (deel van een) bericht aan een ander Encrochat-gebruiker dat het toestel en/of het account door één en dezelfde persoon werd gebruikt en dat die gebruiker ook bekend was bij de andere partij in een chat/conversatie, behoudens expliciete aanwijzingen voor het tegendeel.
Hieronder zal het hof per account of accounts in enigszins samengevatte vorm weergeven op basis van welke bevindingen het hof tot het oordeel komt dat (een) bepaald(e) Encrochat-account(s) is/zijn gebruikt door een verdachte in deze zaak, en zo ja, welke verdachte.

Identificatie [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) als [account 1]

De gebruiker van het account ‘[account 1]’ (hierna: [account 1]) verbleef blijkens de berichten gedurende enige tijd in Spanje. Hij is een gezamenlijk contact van de accounts die het hof met de politie toeschrijft aan [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 6] (zie hieronder). [account 1] vliegt naar Spanje op 23 november 2017, de dag dat het rijbewijs van [medeverdachte 2] werd ingevorderd door de politie vanwege een ernstige snelheidsovertreding. [medeverdachte 2] had [account 1] die dag naar het vliegveld gebracht en reed daarna, op weg naar Rotterdam, te hard. “Ik bracht u nr Rotterdam airport reed hard terug nr Huis dom”, bericht [medeverdachte 2] met gebruikmaking van het account ‘[account 2]’ (zie hieronder) aan [account 1]. Die dag is [medeverdachte 8] vanaf Rotterdam Airport vertrokken naar Spanje, zo blijkt uit boekingsgegevens. Ook zou [medeverdachte 2] volgens de chatberichten ‘tegenover’ [account 1] hebben gewoond en is gebleken dat [medeverdachte 2] tussen 2003 en 2009 tegenover [medeverdachte 8] heeft gewoond. Verder heeft [account 1] binnen de context van invoer van verdovende middelen contact met een aantal gebruikers van Encrochat-accounts die zich in een eerder politieonderzoek naar soortgelijke feiten in 2016, in de kring van [medeverdachte 8] bevonden. Ten slotte voert [account 1] ook chatgesprekken in het Turks en is [medeverdachte 8] van Turkse komaf.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 8] de gebruiker van het account [account 1] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 6] als [account 3]

[medeverdachte 6] is door de politie op 15 november 2019 om 00.37 uur op de [straat 1] te [plaats 5] gezien. De politie heeft via een TEMS-meting onderzocht met welke masten gebruikers verbinding maken als ze zich in de omgeving van de [straat 1] te [plaats 5] bevinden. Vervolgens heeft de politie aan de telecomproviders gevraagd welke telefoons tussen 14 november 2019 22.30 uur en 15 november 2019 1.10 uur met de desbetreffende masten verbinding hadden gemaakt. Eén van die telefoons, met IMEI-nummer [IMEI-nummer], hoorde bij een cryptotelefoon van het (enige) type dat door Encrochat wordt gebruikt. Aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer] is het (Encrochat-)account ‘[account 3]’ (hierna: [account 3]) gekoppeld. Uit historische gegevens is gebleken dat dit IMEI-nummer in de periode vanaf 6 augustus 2019 tot en met 6 februari 2020 zendmasten aanstraalde in de omgeving van het voormalige en huidige woonadres en van bezoeklocaties van [medeverdachte 6]. Voorts straalden zowel dit nummer als het door [medeverdachte 6] gebruikte ‘gewone’ telefoonnummer ([telefoonnummer]) in de periode van 15 november 2019 tot 17 november 2019 geen zendmasten aan in Nederland, en kwamen beide nummers op 17 november 2019 op dezelfde locatie ([plaats 2]) Nederland binnen.
Uit chatgesprekken van de gebruiker van het account ‘[account 3]’ blijkt dat hij een [auto 2], bouwjaar 2017, 380 pk heeft gekocht, die op naam is gezet van zijn vader. Uit gegevens van de RDW blijkt dat op
7 mei 2020 een [auto 2], bouwjaar 2017, met kenteken [kenteken 2] te naam is gesteld op [vader medeverdachte 6], de vader van [medeverdachte 6]. Het kentekenbewijs van deze auto is bij [medeverdachte 6] thuis aangetroffen.
Verder blijkt uit chats dat [account 3] een kind heeft dat een paar dagen na 17 mei 2020 één jaar oud zal worden. Uit gegevens van het BRP blijkt dat [medeverdachte 6] vader is van een zoon die is geboren op [geboortedatum zoon medeverdachte 6] 2019.
Voorts blijkt uit chats dat het broertje van [account 3] het account ‘[account 4]’ gebruikt. ‘[account 4]’ is geïdentificeerd als [medeverdachte 1] (zie hieronder). [medeverdachte 1] is de broer van [medeverdachte 6].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 6] de gebruiker van het account [account 3] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 1] als [account 4]

Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 4]’ (hierna: [account 4]) kan worden opgemaakt dat hij in de beveiliging werkt, bij [bedrijf 1] in de portiersloge, ergens in de haven. Ook blijkt uit chatgesprekken dat [account 4] ‘[voornaam medeverdachte 1]’ heet. De voornaam van [medeverdachte 1] is [voornaam medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] was in de voor het aan de Encrochat-berichten ontleende bewijs relevante periode in dienst van [bedrijf 1]. Ook is gebleken dat een werkrooster bij [bedrijf 1] waarover [account 4] bericht, exact overeenkomt met dat van [medeverdachte 1]. Voorts zijn ook de chatberichten van [account 4] over een motor en een auto ([auto 4]) te herleiden tot de gebruiker van die motor en auto: [medeverdachte 1].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker van het account [account 4] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 2] als [account 2], [account 5] en [account 6]

De gebruiker van account ‘[account 2]’ (hierna: [account 2]) geeft in een gesprek op 7 april 2020 aan dat hij 28 jaar oud is. Verdachte [medeverdachte 2] is geboren op
[geboortedatum medeverdachte 2] 1991, en is ten tijde van bedoeld gesprek (dus) 28 jaar. [account 2] meldt aan [account 1] dat, nadat hij [account 1] eerder naar het vliegveld heeft gebracht, op de terugweg zijn rijbewijs is ingevorderd vanwege een ernstige snelheidsovertreding. Uit aanvullend onderzoek volgt dat het rijbewijs van [medeverdachte 2] is ingevorderd op 23 november 2017 en dat op die dag [medeverdachte 8] met het vliegtuig is vertrokken vanaf Rotterdam Airport. [account 2] biedt zich in dit gesprek met [account 1] (opnieuw) aan als "soldaat" tegen een vergoeding van "120". Uit de verdere gesprekken als weergegeven onder de overweging ten aanzien van zaaksdossier 1, volgt dat [account 2] vervolgens op 14 april 2020 is ingezet als chauffeur van zogenoemde ‘uithalers’. [medeverdachte 2] wordt later in het kader van het politie-onderzoek aan de hand van beeldmateriaal herkend als de chauffeur van de auto die op 14 april 2020 het ECT-terrein oprijdt.
Over Encrochat-toestellen van ‘[bijnaam medeverdachte 2]’ komt in het dossier het volgende naar voren: ‘[account 5]’ (hierna: [account 5]) is "de oude van [bijnaam medeverdachte 2]". Zijn nieuwe gebruikersnaam is [account 2], zo wordt door [account 3] aan het account ‘[account 7]’ doorgegeven op 17 april 2020. [bijnaam medeverdachte 2], [account 5] en [account 2] zijn dezelfde persoon, zo blijkt uit deze chat.
[medeverdachte 2] rijdt op 22 april 2020 op onbevoegde wijze het ECT-terrein af. Hij wordt achtervolgd door de douane en botst daarbij tegen een boom. [medeverdachte 2] blijkt na aanhouding in zijn onderbroek een sleutel te hebben verstopt van een auto, horend bij een op het haventerrein aangetroffen kloon-auto. Een dergelijke auto komt - inclusief valse kentekenplaten - uiterlijk geheel overeen met een auto die legaal het haventerrein op mag. Aansluitend aan de aanhouding wordt, zo volgt uit Encrochat-berichten die gewisseld worden tussen medeverdachten, beslist dat de gebruiker [account 2] een nieuwe Encrochat-telefoon en
€ 10.000,- krijgt.
Er wordt ook tussen de accounts ‘[account 8]’ en ‘[account 7]’ gesproken over [bijnaam medeverdachte 2] op 22 april 2020. "[bijnaam medeverdachte 2] zit vast in [plaats 3]" en "is tegen boom gereden". In andere zich in het dossier bevindend chatberichten komt naar voren dat [bijnaam medeverdachte 2] zijn eigen telefoon bij zich heeft gehad tijdens een criminele activiteit. [bijnaam medeverdachte 2] levert in de ogen van de anderen daardoor een risico op. [bijnaam medeverdachte 2] wordt in dat gesprek (ook) [voornaam medeverdachte 2]genoemd. De voornaam van [medeverdachte 2] is [voornaam medeverdachte 2].
In de vervolgcommunicatie over de afwikkeling van de schade aan de auto van de partner van [medeverdachte 2] vindt communicatie plaats via het account ‘[account 6]’ (hierna: [account 6]). Het betreft hier volgens die communicatie de schade die is ontstaan op 22 april 2020 tijdens een vlucht voor de douane, die eindigde tegen een boom.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, staat naar het oordeel van het hof vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker van de accounts [account 5], [account 2] en [account 6] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) als [account 9]

Op 1 april 2020 worden berichten gewisseld tussen [account 4] en [account 1], waarin [account 4] doorgeeft dat "[bijnaam medeverdachte 3]" eigen activiteiten ontplooit met betrekking tot - zo begrijpt het hof uit de verdere context - het illegaal binnenlaten van mensen op het ECT-terrein. Even later die dag (vanaf 22.50 uur) vindt een gesprek plaats tussen [account 1] en het account ‘[account 9]’ (hierna: [account 9]). Uit dat gesprek volgt dat (ook) [account 9] werkt op het ECT-terrein als beveiliger. [account 1] zegt immers tegen [account 9], zo begrijpt het hof uit de chatberichten, dat hij ([account 9]) als medewerker security in de portiersloge ‘op delta’ (ECT- Delta) geen andere mensen door mag laten en alleen voor [account 1] c.s. mag werken. Ook benoemt [account 1] in ditzelfde gesprek richting [account 9] zijn overall coördinerende rol bij de strafbare feiten: "Je weet dat ik alles in goede banen leid, van opzet tot uithaal samen met jullie" en "we zijn met zijn allen (een) dreamteam".
Bij een doorzoeking in de locker van [medeverdachte 3] op zijn werk is o.a. een briefje aangetroffen met een telefoonnummer dat is te relateren aan eerdergenoemde [medeverdachte 8]. Ook is in de woning van [medeverdachte 3] een notitie gevonden met o.a. de woorden ‘super [account 1] sky' en ‘petje [account 3]', hetgeen op medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] duidt.
Aan [account 9] wordt door [account 1] op 22 april 2020 verteld hoe het verder is afgelopen met het uitrijden van [medeverdachte 2]. [account 1] vertelt: "Ik heb de ondervraging gelezen. Sleutel busje in zijn onderbroek gevonden en een niet geactiveerd dagpasje" en "bij binnen hadden jullie wel dienst en bij buitenrijden niet". Dit levert ook een aanwijzing op voor de hoedanigheid en identiteit van [account 9]. Tot slot stuurt [account 9] op 24 april (hof: zie overweging ten aanzien van zaaksdossier 3) om 14.01 uur het bericht dat hij binnen is en blijkt uit de camerabeelden dat hij op dat moment inderdaad in de portiersloge van ECT is en met zijn telefoon bezig lijkt te zijn.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker van het account [account 9] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) als [account 10]

Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 10]’ (hierna: [account 10]) blijkt dat de gebruiker van dat account een witte [auto 4] gebruikt en dat hij op [geboortedatum medeverdachte 5] jarig is. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 5] als bestuurder van een witte [auto 4] is gezien en dat hij op genoemde datum jarig is.
In een chat met [account 1] ([medeverdachte 8]) over spullen die [account 10] in een tas moet doen, stuurt laatstgenoemde op 14 april 2020 een foto. Op deze foto is een wit nachtkastje met daarop de desbetreffende spullen te zien. Dit nachtkastje staat naast een bed met grijs/bruin hoofdbord, op een vloer met lichtbruin laminaat met een specifiek patroon, naast een witte muur. Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 5] op 30 juni 2020 is gebleken dat de situatie in de slaapkamer precies overeen kwam met de situatie op de door [account 10] verzonden foto.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 5] de gebruiker van het account [account 10] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [verdachte] (hierna: [verdachte]) als [account 8]

Op 6 mei 2020 heeft de politie de door het Encrochat-account ‘[account 8]’ (hierna: [account 8]) gebruikte telefoon met daartoe bestemde apparatuur gelokaliseerd op een locatie (adres [adres 2] te [plaats 4]) die zich op enkele meters afstand bevindt van het adres waar [verdachte] op dat moment was ingeschreven (de [woonadres verdachte] te [plaats 4]).
Via het account [account 8] is een foto verstuurd waarop een kamer (met daarin een kastje met daarop een televisie) is te zien. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] is, aldus een rapportage van het NFI, een identieke combinatie aangetroffen van het kastje en de televisie. Bovendien zijn er op de desbetreffende foto’s geen onverklaarbare verschillen gevonden tussen de beide kamers.
In een chatbericht aan [account 1] ([medeverdachte 8]) van 16 mei 2020 schrijft [account 8]: ‘Brutale vraag broer denk je dat ik die 25 krijg dan haal ik stacaravan voor gezin als je zegt nee je hebt achterstand laat ik em gaan haha. Kinderen maken met ziek maar moet ook aan portemenee denken’. [medeverdachte 8] antwoordt dat hij het geld net binnen heeft ‘je kan zo pakken’. Gebleken is dat op 19 mei 2020 op naam van [schoonzus verdachte], de schoonzus van [verdachte], een stacaravanplaats is gekocht/gehuurd op een vakantiepark in Rockanje. [verdachte], zijn vrouw en hun drie kinderen waren als recreanten van de stacaravan aangemeld. Toen [verdachte] op 20 juli 2020 werd aangehouden, bevond hij zich samen met zijn vrouw en kinderen in deze stacaravan.
Voorts is gebleken dat de ‘gewone’ telefoon van [verdachte] op 28 mei 2020 tegelijk met het door het account [account 8] gebruikte toestel aanstraalde in de omgeving van de Efteling te Kaatsheuvel. Op zestien verschillende dagen in de periode 25 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 straalden beide telefoons dezelfde zendmast aan die vlakbij de woonomgeving van [verdachte] in [plaats 1] staat.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat de [verdachte] de gebruiker van het account ‘[account 8]’ was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) als [account 7] en [account 11]
Uit een TEMS-meting /inzet IMSI-catcher op 7 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het (Encrochat-) account ‘[account 7]’ (hierna: [account 7]) wordt gebruikt, zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 3] te Rotterdam. Dat is het woonadres van [medeverdachte 4].
De gebruiker van het account [account 7] en, later, van het account ‘[account 11]’ (hierna: [account 11]) bezigt de Nederlandse en de Turkse taal. De gebruiker van [account 7] is kaal. Bijnamen van deze gebruiker zijn "[bijnaam 1 medeverdachte 4]" en "[bijnaam 2 medeverdachte 4]'. [medeverdachte 4] is (nagenoeg) kaal en is werkzaam als manager bij supermarktketen [bedrijf 2].
Ook blijkt een opmerking over een jong kind met de leeftijd van 11 maanden overeen te komen met de leeftijd van het jongste kind (op dat moment) van [medeverdachte 4].
De werktijden die worden genoemd in Encrochat-gesprekken over werktijden van de gebruiker van [account 7] zijn te koppelen aan die van [medeverdachte 4] bij [bedrijf 2].
Het toestel van de gebruiker van [account 7] straalt vaak aan op de zendmast in de [straat 2] te Rotterdam; deze zendmast staat in de directe woonomgeving van [medeverdachte 4].
Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker van de accounts [account 7] en [account 11] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Algemene overweging ten aanzien van feiten 2 en 3

Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 zijn er in de Rotterdamse haven op verschillende momenten grote hoeveelheden cocaïne ingevoerd en/of voorbereidingshandelingen daartoe gepleegd door een of meer van de verdachten in deze zaak.
Dat het om cocaïne gaat, volgt in de zaaksdossiers 4, 5, 6 en 7 uit het feit dat de lading in beslag is genomen, deels in Rotterdam door de Nederlandse politie en deels in Brazilië (1.000 kilo) door de autoriteiten aldaar, en dat is vastgesteld dat het cocaïne betrof. Dat het ook in de andere zaaksdossiers daadwerkelijk om cocaïne ging en niet om andere vormen van contrabande, leidt het hof af uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, ook met verwijzing naar hetgeen hierna in de onderscheiden zaaksdossiers wordt overwogen. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat de werkwijze bij de invoer in de zaaksdossiers waarin geen lading in beslag is genomen, tot op grote hoogte vergelijkbaar is met de werkwijze in de zaaksdossiers waarin cocaïne in de container is aangetroffen; dit vormt een aanwijzing voor invoer van cocaïne ook in die zaken waarin de lading niet in beslag is genomen, mede gezien de korte periode van drie maanden waarin de herhaaldelijke (voorbereiding van) invoer heeft plaatsgevonden. Voorts geldt dat in een aantal gevallen expliciet naar voren komt dat het om invoer van containers gaat die afkomstig zijn uit Midden/Zuid-Amerika, naar algemeen bekend een werelddeel waar cocaïne wordt geproduceerd, welke cocaïne niet zelden via de haven van Rotterdam in containers verstopt naar binnen wordt gebracht. In de onderschepte Encrochat-berichten tussen de verschillende verdachten wordt bovendien gesproken over aantallen kilo’s, “blok(ken)” en geldbedragen in de orde van grootte die alle passen bij de handel in/invoer van cocaïne. Dat geldt ook voor de door de verdachten gebezigde (overige) terminologie, waarbij gesproken wordt over "switch", "soldaten", “loca” en "streep". Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond eveneens in verband kunnen worden gebracht met de invoer en het uithalen van cocaïne. Ten slotte merkt het hof op dat door geen van de verdachten is aangevoerd dat het bij de invoer om iets anders dan cocaïne ging en het dossier daarvoor ook geen aanwijzingen bevat.
In de onderscheiden zaaksdossiers overweegt het hof als volgt.
Zaaksdossier 2: voorbereidingshandelingen invoer cocaïne
19-22 april 2020
In de periode van 21-22 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid cocaïne. Deze container is niet uitgehaald. De container is de zogenoemde ‘inspectiebuffer’ ingegaan van de douane, zo volgt uit de onderschepte Encrochat-berichten.
Uit deze berichten blijkt tevens dat het CSV rond [medeverdachte 8] in de periode van 19 tot 22 april 2020 voorbereidingen trof voor de invoer van deze partij cocaïne. Het voornemen was om bij het uithalen van de container gebruik te maken van de switchmethode. Uiteindelijk is [medeverdachte 2] nadat hij het ECT-terrein afreed, achtervolgd door de douane en is hij, nadat zijn auto tot stilstand kwam tegen een boom, aangehouden. Bij zijn fouillering werd een autosleutel aangetroffen van een [auto 5] die later op het ECT-terrein werd aangetroffen. In deze auto zaten diverse spullen die gebruikt kunnen worden voor het uithalen / switchen van een containerlading. De auto zelf bleek een gekloond voertuig te zijn met valse kentekenplaten en door de organisatie aangebrachte stickers van ECT.
Uit de berichten tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] blijkt dat er contact is geweest over de voortgang / gang van zaken rond deze container/uithaal. [medeverdachte 6] is op de hoogte van wat er gebeurt. Hij regelt toegangspasjes voor [medeverdachte 5]. Ook geeft hij pasnummers door aan [medeverdachte 1] (één van deze passen met nummer [pasnummer] is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 5] op 30 juni 2020). Na afloop hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] contact over het ongeluk dat [medeverdachte 2] heeft gehad. [medeverdachte 6] regelt de vergoeding voor de raadsman van [medeverdachte 2]. Daarnaast zorgt hij ervoor dat het Encrochat-toestel van [medeverdachte 2] wordt geblokkeerd en dat [medeverdachte 2], zodra hij weer vrijkomt, een nieuwe Encrochat-telefoon krijgt.
Uit de onderschepte Encrochat-berichten blijkt dat [medeverdachte 8] op 20 en 21 april met [medeverdachte 1] contact heeft over een ‘job’ de volgende dag (21 april). De cocaïne in de container die nog binnen moet komen zal door middel van de switchmethode worden veiliggesteld. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] bespreken het beste moment dat de uithalers het terrein op moeten. [medeverdachte 1] zorgt voor pasjes. [medeverdachte 8] vraagt [voornaam medeverdachte 1] te zorgen dat de [auto 6] van [bijnaam medeverdachte 2] (hof: [bijnaam medeverdachte 2] is de bijnaam van [medeverdachte 2]) binnen komt. Uit het rooster van [medeverdachte 3] blijkt dat hij, [medeverdachte 3], dienst had als securitymedewerker in de nacht van 20 april op 21 april 2020 (tot 6.30 uur volgens rooster). [medeverdachte 3] heeft de poort geopend. Uit berichten en het rooster blijkt verder dat [medeverdachte 1] de dag erna nachtdienst had (van 21 op 22 april). Uit de berichten volgt dat op 21 april overdag geen zogenaamde ‘loca’ (het hof begrijpt: een functionaris in de haven die toegang heeft tot informatie over de container) aanwezig was. Met [medeverdachte 8] bespreekt [medeverdachte 1] dat hij de uithalers kort achter een andere auto eruit zal laten gaan. In deze zelfde chat meldt [medeverdachte 8] ook dat de bak (het hof begrijpt: de container met cocaïne) direct de inspectiebuffer is ingegaan.
[medeverdachte 5] krijgt op 20 april 2020 van [medeverdachte 8] te horen dat er de volgende dag een ‘job' is. Hij krijgt de opdracht om 15 tassen te halen bij Aktiesport. Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 5] blijkt dat hij op 20 april 2020 contact heeft gehad met Aktiesport. [medeverdachte 5] heeft de benodigde spullen afgegeven bij [medeverdachte 2]. [medeverdachte 5] moet zich de volgende ochtend vroeg melden van [medeverdachte 8] en hij moet eten en drinken meenemen. ’s Ochtends vroeg (21 april 2020 rond 5.00 uur) hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] contact. [medeverdachte 5] moet uitkijken naar een zwarte ‘[auto 6]’. Voorts zegt [medeverdachte 8]: ”Broeder zeg tegen iedereen als jullie poort in zij iedereen zijn telefoons op stil aub”. Om 7.32 uur informeert [medeverdachte 6] bij [medeverdachte 8] over de doos, of die op de grond staat (het hof begrijpt: de container). Voorts geeft hij aan dat hij broertje heeft gesproken en dat ze ingegaan zijn. Het hof begrijpt hieruit dat [medeverdachte 6] zijn broertje [voornaam medeverdachte 1] heeft gesproken en dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en een derde persoon op het ECT-terrein zijn. Uit de eerdere communicatie leidt het hof af dat zij met de auto ([auto 6]) van [medeverdachte 2] zijn gekomen. Gedurende de tijd dat [medeverdachte 5] op het ECT-terrein is, heeft hij veelvuldig contact met [medeverdachte 8]. In de loop van de ochtend van 22 april 2020 rijden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] van het terrein af. Uit verdere berichten en bevindingen van de douane blijkt dat [medeverdachte 5] na een achtervolging en een crash heeft weten te ontkomen. Later diezelfde ochtend gaat [medeverdachte 5] naar de woning van [medeverdachte 2], die wel is aangehouden, om incriminerende spullen weg te halen.
De rol van [medeverdachte 2] is die van chauffeur. Hij rijdt op 21 april 2020 het ECT-terrein op met zijn eigen auto. Gedurende de tijd dat [medeverdachte 2] op het ECT-terrein is houdt hij contact met [medeverdachte 8]. De volgende ochtend op 22 april 2020 rijdt [medeverdachte 2] met zijn auto het terrein af, vlak achter een andere auto. Dit wordt opgemerkt door de douane en er volgt een achtervolging, die voor de door [medeverdachte 2] bestuurde auto eindigt tegen een boom in [plaats 3]. [medeverdachte 2] wordt vervolgens aangehouden. In zijn fouillering wordt een PGP-telefoon, een ECT pas en de eerder genoemde sleutel van de [auto 5] aangetroffen.
Uit berichten blijkt dat er contact is tussen [verdachte] en [medeverdachte 8] over de stand van zaken rond de uithalers. Daarnaast krijgt [verdachte] de opdracht om foto's te maken van de positie van een ‘boot' en om een boeking te checken. Het hof overweegt dat het, gelet op de tijdstippen en de context van de berichten, niet anders kan zijn dan dat deze opdrachten in het kader van de onderhavige zaak zijn gedaan. [verdachte] geeft later die dag aan dat er geen "loca" beschikbaar is en kennelijk lukt het hem ook niet om iemand te bereiken die als zodanig kan functioneren. Hieruit blijkt dat [verdachte] een actieve rol heeft bij de organisatie en uitvoering van de uithaal. Na de aanhouding van [medeverdachte 2] hebben [medeverdachte 8] en [verdachte] nog contact over de (zwijgende) proceshouding van [medeverdachte 2] en over de inhoud van zijn fouillering (autosleutel kloonauto).
De telefoon die in de jaszak van [verdachte] zat tijdens de doorzoeking in de stacaravan waar hij verbleef op 20 juli 2020, is door de politie onderzocht. Uit dit onderzoek komt naar voren dat [verdachte] in bestanden die werden veiliggesteld als ‘passwords’ verwijzingen naar rederijen zijn aangetroffen. Het betrof onder andere Maersk, Hapag Lloyd en MSC. Ook werden verwijzingen aangetroffen naar websites die livelocaties van schepen geven, zoals myshiptracking en shipfinderfree.
Dit zijn websites waar informatie, zoals door [account 8] gedeeld, kan worden opgezocht. Daaraan kan niet afdoen dat [verdachte] heeft verklaard dat hij deze sites (kort gezegd:) slechts ‘hobbymatig’ gebruikte.

Conclusie

Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij de voorbereiding van de invoer van cocaïne in de periode vanaf 19 tot en met 22 april 2020. Duidelijk is geworden dat [verdachte] in het kader van de voorbereiding van de invoer nauw contact onderhield met [medeverdachte 8] over de stand van zaken rond de personen die de cocaïne moeten uithalen. Daarnaast kreeg [verdachte] van [medeverdachte 8] in dit kader de opdracht om foto’s te maken van de positie van een schip, en om een boeking te checken. Voorts komt uit chatgesprekken naar voren dat [verdachte] voorts heeft geprobeerd een ‘loca’ te regelen en dat hij [medeverdachte 8] daarover op de hoogte hield. Dat [verdachte] nauw betrokken is bij de gang van zaken rond de invoer van deze partij cocaïne blijkt voorts uit het gesprek dat [medeverdachte 8] en [verdachte] voeren over de proceshouding van [medeverdachte 2] en over de inhoud van zijn fouillering. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 3 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 5: voorbereidingshandelingen en invoer 300 kg cocaïne, 6 mei 2020
Op 6 mei 2020 heeft de douane in de haven van Rotterdam een hoeveelheid van 299,71 kg cocaïne aangetroffen. Deze verdovende middelen bevonden zich in een container met nummer [containernummer 1], die op 18 april 2020 was geladen, en met het containerschip [schip 1] was vertrokken vanuit de haven van Santos, Brazilië. De cocaïne was verpakt in 300 pakketten, verstopt in vaten met bevroren sinaasappelconcentraat (orange pulp).
In het dossier bevinden zich de nodige Encrochat-berichten waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 6], [medeverdachte 8], [verdachte] en [medeverdachte 5] bij deze invoer betrokken waren. Uit deze berichten (chats) kan naar het oordeel van het hof het volgende worden afgeleid.
Op 8 april 2020 chatten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] (‘[account 7]’) over ‘300’ die zijn verstopt in vaten, en vanuit ‘Brazil’ naar Rotterdam (‘Rotje’) komen. Dat het om een container gaat, blijkt uit het chat-gesprek dat [medeverdachte 8] vervolgens met [verdachte] voert. Laatstgenoemde meldt aan [medeverdachte 8] dat het een ‘bak’ is, die is bestemd voor ‘hiwa’, omdat er vaten met pulp in zitten. Voor [medeverdachte 8] is deze informatie niet genoeg: hij draagt [verdachte] op ‘dieper’ te zoeken. [verdachte] doet dit vervolgens en komt bij [medeverdachte 8] terug met de mededeling dat hij tot nu toe alleen ‘koelbakken met pulp’ ziet. Voor [medeverdachte 8] is dit kennelijk voldoende duidelijk (‘Ok’).
Op 9 april 2020 laat [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 6] weten dat hij vandaag ‘Brazilie erop gaat zetten’, dat het volgens hem al ‘in die vat zit’ en hij adviseert [medeverdachte 6] om in dit transport ‘3’ (het hof begrijpt: drie kilo) te investeren. [medeverdachte 6] geeft vervolgens aan dat hij dit zal doen (‘Ok neef’).
Uit chats van 12 april 2020 wordt duidelijk dat het de bedoeling is dat de in de vaten verstopte goederen meegaan in een container op het schip [schip 1
]. [medeverdachte 8] vraagt aan [verdachte] wanneer dit schip vanuit Santos vertrekt en wil dat hij controleert of de goederen op dit schip meegaan.
Op 4 mei 2020 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 8] of hij ‘de streep’ (het hof begrijpt: een functionaris belast met beveiliging c.q. de controle van containers) nog standby moet zetten. [medeverdachte 8] wil dat, want de streep ‘kan zien wat op voorhand ook naar de scan gaat’. [verdachte] blijkt vervolgens contact te hebben gehad met de streep en met hem te hebben overlegd. Verder lost [medeverdachte 8] in deze chat een misverstand op: [verdachte] dacht dat het ging om een container met daarin een kleine hoeveelheid (‘Is maar een kleintje toch’), waarop [medeverdachte 8] aangeeft dat die kleine ‘niks’ is (‘120’) maar dat hij nu een ‘300’ heeft. Hierna vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 8] om hem te bellen. Daarna meldt hij in de chat met [medeverdachte 8]: ‘Streep zei dat ie morgen werkt en dat ie na 6 ook wat kan betekenen.’
Op 5 mei 2020 informeert [medeverdachte 6] bij [medeverdachte 8] hoe het gaat, of de situatie van ‘de Bak’ nog steeds goed is. [medeverdachte 8] antwoordt daarop ‘allebei groen’. [medeverdachte 6] stuurt dit bericht door aan [medeverdachte 5], die daar verheugd op reageert: ‘Lekkerr’, ‘Het gaat dus vandaag gebeuren’, ‘of allebei morgen’.
Uit chats van 5 en 6 mei 2020 blijkt dat de ‘spullen’ in vaten zitten, die op 6 mei 2020 met een heftruck uit de container moeten worden gehaald en in een loods gezet. [medeverdachte 8] legt aan [medeverdachte 6] uit dat de inhoud van de vaten ontdooid moet worden. Als de inhoud uit de vaten is gehaald, moeten de vaten vervolgens weer met pulp (sinaasappel concentraat) gevuld worden, zodat ‘alles in orde lijkt voor de bv’.
Tussen [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] vinden gesprekken plaats waaruit blijkt dat er voor de heftruck waarmee de vaten in de loods moeten worden gezet, een chauffeur moet worden geregeld en dat dit vervolgens ook daadwerkelijk wordt geregeld. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] overleggen uitgebreid over de vraag wie de heftruck moet gaan besturen. Uiteindelijk vraagt [medeverdachte 5] voor [medeverdachte 6] bij ‘[heftruckchauffeur]’ na, of hij een heftruck kan besturen. [medeverdachte 5] heeft vervolgens contact met [heftruckchauffeur], en klaarblijkelijk met hem overlegd, want hij meldt op enig moment dat ‘[heftruckchauffeur]’ inderdaad kan rijden: hij heeft een certificaat. Vervolgens moet [medeverdachte 5] van [medeverdachte 6] aan ‘[heftruckchauffeur]’ vragen of hij de vaten in de loods wil zetten. [medeverdachte 5] doet dit en laat [medeverdachte 6] weten dat [heftruckchauffeur] het wel wil doen, maar vraagt wat hij ervoor krijgt.
[medeverdachte 6] geeft deze informatie door aan [medeverdachte 8].
Op 6 mei 2020 laat [verdachte] aan [medeverdachte 8] weten dat hij tussen 5 en half 7 onbereikbaar is. [medeverdachte 8] draagt hem vervolgens op zijn telefoons mee te nemen ‘ivm die bak’. [verdachte]: ‘Ok’.
[medeverdachte 8] laat vervolgens aan [medeverdachte 6] weten dat de boot gelost wordt en dat voorlopig alles ok is ([medeverdachte 6]: ‘Toppie’). Ongeveer een uur later vraagt [medeverdachte 5] aan
[medeverdachte 6] hoe het gaat, of er nog geen bericht is, want ‘[heftruckchauffeur]’ belde en vroeg er naar. [medeverdachte 6] geeft vervolgens door aan [medeverdachte 5] dat er vandaag geen actie is en dat het morgen gebeurt.
Op 7 mei 2020 vraagt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] hoe het gaat. [medeverdachte 8] antwoordt dat de bak ‘op de grond’ staat. Er moet gewacht worden tot de documenten erin zitten, maar voorlopig lijkt het in orde. [medeverdachte 6] antwoordt: ‘Lekker neef, god dank’.
Later die dag (rond 17.00 uur) laat [verdachte] aan [medeverdachte 8] weten dat de ‘loca’ ‘ready’ is, dat hij is ingelogd, maar er zo uit moet; daarna kan de loca pas morgenochtend. [medeverdachte 8] antwoordt dat hij pas rond 18.00 uur duidelijkheid heeft. [verdachte] bericht: ‘Oke broer dan wordt het morgen of moet ik hem ingelogd laten tot 18:00.’ [medeverdachte 8] geeft vervolgens aan dat hij dat wil, waarop [verdachte] hem waarschuwt dat de loca niet te lang ingelogd kan blijven.
Kort hierna stuurt [medeverdachte 8] aan [verdachte] een foto van een container met nummer [containernummer 1] en vraagt aan hem of deze ‘present’ staat. Dit wordt vervolgens door [verdachte] bevestigd. Later meldt [verdachte] aan [medeverdachte 8]: ‘3 bakken in een bl [het hof begrijpt: bill of lading] allemaal present’.
Op 7 mei 2020 stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 8] de volgende foto door:
[medeverdachte 8]’ reactie op dit nieuws is: ‘Game over ok’ en ‘helaas pindakaas’. Uit een chat die kort hierna plaatsvindt, blijkt dat ook [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] van het nieuws op de hoogte zijn. Zij spreken over ‘weer een verlies’.

Conclusie

Op grond van de hierboven opgenomen feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 300 kilogram cocaïne, en bij de voorbereiding daarvan. Uit de chatberichten blijkt dat [verdachte] een belangrijke informatiepositie heeft. Hij heeft nauw contact met [medeverdachte 8], die hem zeer vertrouwelijke informatie geeft over het transport van de door hem in een container verstopte goederen, en die hem opdrachten geeft om in dat kader de nodige zaken uit c.q. op te zoeken, zoals de bestemming en (verdere) inhoud van de desbetreffende container, de vertrekdatum van het schip waarop deze container is geladen en informatie waaruit kan worden opgemaakt dat de door [medeverdachte 8] verscheepte goederen daadwerkelijk op dat schip meegaan. Duidelijk is dat dit voor [medeverdachte 8] zeer belangrijke informatie is en dat [verdachte] deze ook aan [medeverdachte 8] verstrekt. Voorts blijkt uit chatberichten dat [verdachte] het nodige contact onderhoudt (en afstemt) met een ‘streep’ en/of ‘loca’, wiens diensten kennelijk nodig zijn zodra de container in de haven van Rotterdam wordt gelost en dat [medeverdachte 8] het van belang vindt om steeds met [verdachte] contact te kunnen hebben indien dit voor het transport nodig is ([verdachte] moet van [medeverdachte 8] zijn Encrochat-telefoon bij zich houden). Dat dit alles te maken had met de partij cocaïne die op 6 mei 2020 is onderschept, en de wetenschap (het opzet) van de verdachte, blijkt ook uit het nieuwsbericht dat in de chat door [verdachte] is gedeeld. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport en de voorbereidingen daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 6 invoer van 325 kilo
Op 12 mei 2020 heeft de douane in de haven van Rotterdam een hoeveelheid van ongeveer 325 kilo cocaïne aangetroffen, verpakt in pakketten die in plastic zakken zaten. Deze waren verborgen in een container die was geladen met auto’s en auto-onderdelen. Deze container was op 26 april 2020 geladen in Panama, is op 11 mei 2020 in de containerterminal van ECT in Rotterdam aangekomen, en is de volgende dag gelost.
In het dossier bevinden zich meerdere Encrochat-berichten waaruit kan worden opgemaakt dat verschillende personen bij dit drugstransport betrokken waren, onder wie [verdachte] en [medeverdachte 8]. Uit deze berichten (chats) kan naar het oordeel van het hof het volgende worden afgeleid.
Op 11 mei 2020 heeft [verdachte] contact met een (onbekend gebleven) persoon die het Encrochat-account ‘[account 12]’ gebruikt. Zij hebben het over personen die klaar staan in verband met een container op een boot die nog moet aankomen. [verdachte] informeert [account 12] dat de boot vanavond om 7 uur komt, ‘dan moet ie (het hof begrijpt: de container) binnen 4 uurtjes eraf’. Volgens [account 12] wordt dit lastig, waarop [verdachte] hem gerust probeert te stellen: ‘Nee want planner zei hij kan snel eraf’.
Kort daarna meldt [medeverdachte 8] zich bij [verdachte] en hij vraagt hem om een paar containernummers te checken. Uit deze chat leidt het hof af dat [medeverdachte 8] wil weten waar een kennelijk in Panama geladen container met auto-onderdelen zich bevindt. [verdachte] checkt dit en weet vervolgens aan [medeverdachte 8] te vertellen dat deze container morgen (dus op 12 mei 2020) komt.
Op 12 mei 2020 vraagt [account 12] aan [verdachte] of hij al wat weet. [verdachte] antwoordt dat de bak direct naar de douane zone is gegaan. [account 12], die kennelijk contact heeft met de personen die de container moesten uithalen, zegt: ‘Shiit oke. Dan zeg ik dat tegen die boys dat afgelopen is’. [verdachte] stelt [account 12] vervolgens gerust: ‘Er gaat werk komen rustig.’ Volgens [verdachte] was de inhoud van de container ‘niet van ons alleen fucked up niks verdiend’; ‘maar cool we wachten op de volgende’, aldus nog steeds [verdachte].
Dat het voorgaande betrekking heeft op de door de douane op 12 mei 2020 onderschepte partij cocaïne blijkt uit het persbericht dat door [verdachte] in de chat met [account 12] wordt verstuurd, en vervolgens ook in een chat met [medeverdachte 8]:
De reactie van [medeverdachte 8] op dit persbericht is: ‘Direct bro, kansloos. Weetje hoeveel auto we samen hebben gedaan met jou. vanaf pan. Was altijd raak’. En: ‘wij stoppen niet. Afgelopen 3 weken 5 potentiele jobs. Maar jammer 2 geklapt. 3 ok. Komt wel snel nieuws man pffff’ [verdachte] antwoordt: ‘Ja he’.

Conclusie

Op grond van de hierboven opgenomen feiten en omstandigheden concludeert het hof dat de verdachte samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8] en de persoon achter het account ‘[account 12]’ betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 325 kilogram cocaïne. Uit chatberichten blijkt dat de verdachte in verband met het transport van de container waarin deze drugs zaten in nauw contact staat met ‘[account 12]’ en dat zij onderling de nodige zaken afstemmen. Uit dit overleg blijkt dat [verdachte] beschikt over informatie omtrent het schip dat de container vervoert. Daarnaast komt uit de chatberichten naar voren dat [medeverdachte 8] en de verdachte overleg voeren over de container. Ook hier is duidelijk dat de verdachte een belangrijke informatiepositie heeft. Hij weet [medeverdachte 8] op diens verzoek te vertellen wat er (verder) in de container zit en wanneer deze aan zal komen. Verder blijkt dat de verdachte beschikt over informatie over de scan/controle van de desbetreffende container, welke informatie hij vervolgens ook deelt. Dat dit alles te maken heeft met de partij cocaïne die op
12 mei 2020 is onderschept, en de wetenschap (het opzet) van de verdachte daaromtrent, blijkt uit het door de verdachte zelf in de chat met [account 12] gedeelde persbericht. Dat, zoals de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, eerder in de chat met [medeverdachte 8] door de verdachte andere containernummers zijn genoemd dan die van de container waarin de cocaïne zat, doet aan de betrokkenheid en wetenschap van de verdachte niet af. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de verdachte daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 7: voorbereidingshandelingen en invoer 2013 kg cocaïne 6 juni 2020
Op 6 juni 2020 heeft de douane in de haven van Rotterdam een hoeveelheid van 2.013 kilogram cocaïne aangetroffen. Deze hoeveelheid verdovende middelen was verpakt in 2020 pakketten die in balen waren gestopt. De balen stonden in een container met nummer [containernummer 2]. Deze container, die (verder) was beladen met bananen, was gelost uit het schip ‘[schip 2]’, dat diezelfde dag was binnengekomen.
In het dossier bevinden zich de nodige Encrochat-berichten waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 6], [medeverdachte 8], [verdachte] en [medeverdachte 5] bij dit drugstransport betrokken waren. Uit deze berichten (chats) kan naar het oordeel van het hof het volgende worden afgeleid.
Op 13 mei 2020 is er een chat tussen [medeverdachte 8] en [verdachte], waarin [medeverdachte 8] meldt: ‘nieuwe booking’ en hij [verdachte] de volgende foto’s stuurt:
Op beide foto’s is helemaal bovenaan het telefoonscherm “[schip 2]” te zien. Het nummer [booking nummer 1] is een booking nummer waaraan de container met nummer [containernummer 2] is gekoppeld. Dit is dus de container waarin later 2.013 kilogram cocaïne is aangetroffen
[verdachte] krijgt van [medeverdachte 8] het verzoek deze direct te checken, waarop [verdachte] antwoordt: ‘Staat alleen dat ze vol zijn in ecua.’ [medeverdachte 8] wil daarop weten hoeveel bookingen er per bak zijn. [verdachte]: ‘1 booking, 1 bak en 2e booking 8 bakken’. Daarop vraagt [medeverdachte 8]: ‘is [bedrijf 3] ok’ ([bedrijf 3] is een in Ecuador gevestigd fruitbedrijf). [verdachte] antwoordt vervolgens dat dit voldoende is. [medeverdachte 8] weet dan kennelijk genoeg (‘Oke’).
Op 15 mei 2020 wil [medeverdachte 8] van [verdachte] weten wanneer de boot aanmeert. [verdachte] moet op ‘traffic’ kijken waar die is. Vervolgens gaat [verdachte] op onderzoek uit. [verdachte] merkt op dat het raar is dat het nog niet in het systeem staat. ‘Straks gaat ie ineens met de volgende erna’. [medeverdachte 8] stelt [verdachte] gerust: ‘Komt goed nee bakken gaan met deze mee’. [verdachte] wil dat [medeverdachte 8] het laat weten als het gelukt is, ‘dan effe nieuws kijken’.
Op 16 mei 2020 laat [verdachte] aan [medeverdachte 8] weten dat de boot morgenochtend ‘hun tijd’ vertrekt. Op 17 mei 2020 meldt [verdachte] aan [medeverdachte 8] dat de boot er nog ligt, dat de ‘bak’ is er al veilig op staat, en dat niemand erbij kan.
Tussen [medeverdachte 8] en [verdachte] vindt verder het nodige overleg plaats over ‘de streep’. [verdachte] laat aan [medeverdachte 8] weten dat de streep op 5 en 6 juni absoluut niet kan inloggen. Hierop moet [verdachte] van [medeverdachte 8] aan de streep ([medeverdachte 8] noemt hem in het gesprek met [verdachte] ‘jou streep’) vragen of hij op 7 en 8 juni ook dienst heeft. Vervolgens legt [verdachte] contact met de onbekend gebleven persoon achter het account [account 12], die (zo begrijpt het hof) een tussenpersoon voor de streep is. Uit de berichten die daarop volgen, blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 8] met elkaar proberen uit te vinden of de streep in de avond van 8 juni dienst heeft. Het is in ieder geval de bedoeling dat de streep dan werkt. [verdachte] zegt daarover tegen [medeverdachte 8]: ‘Ok ik vraag wilt ie verdienen dan moet ie toch buiten werktijd loca te doen als het nodig is’. Uiteindelijk legt [verdachte] weer contact met [account 12], die voor hem bij de streep gaat navragen of hij 8 en 9 juni in de avond werkt.
Uit chats van 19 mei 2020 blijkt dat [medeverdachte 6] voor [medeverdachte 8] foto’s moet maken van een loods en dat [medeverdachte 6] moet checken of daar makkelijk een vrachtwagen in kan draaien.
Op 20 mei 2020 vraagt [medeverdachte 8] aan de gebruiker van het account ‘[account 13]’ (volgens de politie is dit [medeverdachte 7]) of hij voor hem kan klaar staan tussen 5 en 8 juni ‘als bak scan is of er is een probleem met ping dat je even met nog 3 soldaten naar binnen gaat voor switch’. [medeverdachte 8] geeft aan dat ‘[bijnaam medeverdachte 2]’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) hen in dat geval gaat afzetten, of – als [account 13] dat wil – zijn maatje.
Diezelfde dag vraagt [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 6] hoeveel garages ze hebben; hij checkt of ze ‘die ene achter hek’ nog hebben ‘die veilig is’. Het is de bedoeling dat daar diezelfde dag een auto wordt geplaatst door ‘[naam 1]’ (kennelijk de onbekend gebleven persoon die achter Encrochat-account ‘[account 14]’ schuil gaat).
Diezelfde dag geeft [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] aan de hand van verschillende foto’s uitleg over (de omgeving van) de loods en zij bespreken wat er moet gebeuren. Met de wil van Allah moet het er normaal gesproken 6 juni avond / 7 tot 9 juni uit zijn, aldus [medeverdachte 8].
‘[naam 1]’ meldt op 22 mei 2020 aan [medeverdachte 6] dat de auto klaar staat, maar binnen gezet moet worden. Hij vraagt of [medeverdachte 6] ‘[bijnaam medeverdachte 5]’ of ‘[bijnaam medeverdachte 2]’ gaat sturen. Volgens [naam 1] moet het nu gebeuren. Daarop zegt [medeverdachte 6] dat [naam 1] aan ‘[bijnaam medeverdachte 5]’ moet doorgeven waar de auto staat, maar volgens [naam 1] weet hij er al van. [naam 1] en [medeverdachte 6] bespreken vervolgens met elkaar dat het belangrijk is om de auto binnen te zetten, want ‘als de job op rood valt moeten we met die naar binnen’, en ‘daarom beter binnen zetten voordat de pop (het hof begrijpt: politie) op straat ophaalt’, de platen zijn ook ‘heet’ (het hof begrijpt: de kentekenplaten op de auto zijn gestolen).
Uit later die dag gestuurde chats blijkt dat ‘[bijnaam medeverdachte 5]’ ([voornaam medeverdachte 5]) [medeverdachte 5] is. Hij informeert [medeverdachte 6] dat ‘we hem op het nippertje binnen hebben kunnen zetten’, [medeverdachte 6] bedankt hem, want nu is het veilig geregeld voor het geval de job op rood valt, want dan moet met deze auto naar binnen gegaan worden ‘ipv busje’.
Op 26 mei 2020 meldt [verdachte] aan [medeverdachte 8] dat de containers van de ‘2e booking’ allemaal geladen zijn. Het zijn 7 containers en ze zijn nog op de boot. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 8] of hij nog een foto wil hebben, en [medeverdachte 8] antwoordt dat dit niet nodig is.
Op 2 juni 2020 stelt [medeverdachte 6] [medeverdachte 8] ervan op de hoogte dat hij de loods donderdag (hof: dat is op 4 juni 2020) gaat bezichtigen met ‘[naam 2]’. De volgende dag vraagt [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 6] op welk tijdstip het morgen (hof: aldus 4 juni 2020) ‘gelegen’ is, zodat hij aan ‘[naam 2]’ kan vragen wanneer die kan. [medeverdachte 6] geeft dan aan dat hij tussen 15.30 uur en 16.00 uur moet komen. Daarnaast vraagt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] op welke dag ongeveer de container verwacht wordt. [medeverdachte 8] antwoordt ‘zaterdag of zondag’ (hof: dit is 6 of 7 juni 2020).
Hierna heeft [medeverdachte 8] contact gehad met ‘[naam 2]’: die is er om 15:45 uur. [medeverdachte 6] antwoordt dat hij ‘kleine’ op hem ([naam 2]) af stuurt en dat zij dan bij de garage zullen ‘meeten’.
Op 4 juni 2020 tussen 15.00 uur en 17.00 uur heeft een observatie plaatsgevonden, waarbij gezien is dat [medeverdachte 5] samen met [naam 3] en [medeverdachte 6] naar de loods aan de [straat 3] te Rotterdam is gegaan. Daar hebben zij drieën enkele minuten onder de geopende roldeur van het daar gevestigde autobedrijf gestaan. Daarna zijn ze gezamenlijk vertrokken.
Die avond instrueert [medeverdachte 8] [medeverdachte 6] dat hij moet zorgen dat de betrokkenen hun eigen auto’s daar (het hof begrijpt: bij de loods) parkeren, zodanig dat ze deze altijd weg kunnen halen op zaterdag of zondag. Iedereen moet standby zijn vanaf 15.00 uur. [medeverdachte 6] laat weten dat dit is geregeld. Hierna instrueert [medeverdachte 8] [medeverdachte 6] dat de raampjes (het hof begrijpt: de raampjes van de loods) afgedicht moeten worden. [medeverdachte 6] antwoordt hierop dat alles is geregeld, ‘vuilniszak met ductape is gekocht’ (hierna stuurt [medeverdachte 6] het volgende sms-bericht naar [heftruckchauffeur]: “het is nodig dat er morgen ducktape en vuilniszak gekocht wordt”). Volgens [medeverdachte 6] vragen ‘de zwagers’ (het hof begrijpt: de betrokkenen bij de garage) een ‘klein iets van tevoren’ (het hof begrijpt: geld) ‘want ze gaan de banden aan ene kant van de rek weghalen en de accus en autos verplaatsen aan de andere kant van de garage. Hij zegt straks zijn we voor niks bezig’.
Nadat op 6 juni 2020 de partij van 2.013 kilo cocaïne door de douane is onderschept, stuurt [medeverdachte 8] naar het Encrochat-account ‘[account 6]’ (hof: [medeverdachte 2]): ‘stond voor controle direct’, ‘2000’, ‘had veel ingezet’, ‘soms zit het mee soms tegen’ en (op 7 juni 2020 te 12.16 uur:) ‘job is gepakt’, ‘lees Rijnmond’, ‘hebben weer de hoofdpagina gehaald’.
Op 7 juni 2020 te 12.08 uur is via Rijnmond het volgende persbericht verschenen:

Conclusie

Op grond van de hierboven opgenomen feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met [medeverdachte 8], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en andere personen betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 2.013 kilogram cocaïne, en bij de voorbereiding daarvan. Uit chatberichten blijkt dat [verdachte] beschikt over informatie waaruit kan worden opgemaakt met welk schip de container met daarin cocaïne wordt vervoerd en wanneer dit schip vertrekt. Dit is voor [medeverdachte 8] belangrijke informatie en [verdachte] geeft die informatie aan hem. Daarnaast onderhouden [verdachte] en [medeverdachte 8] contact over de ‘streep’ wiens diensten kennelijk nodig zijn als de container in Rotterdam wordt gelost. [medeverdachte 8] heeft het tegenover [verdachte] over ‘jou streep’, waaruit het hof opmaakt dat [verdachte] al langer contact had met de kennelijk corrupte functionaris. Uit de chatberichten blijkt dat [verdachte] (al dan niet via [account 12]) overlegt met de streep, en met hem afstemt of hij dienst heeft op het moment dat dit voor het drugstransport nodig is. Dat dit alles te maken had met de partij cocaïne die op 6 juni 2020 is onderschept (en de wetenschap van [verdachte]) blijkt uit het persbericht dat in de chat is gedeeld. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport en de voorbereidingen daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 1: Deelname aan een criminele organisatieHet hof acht, evenals de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, hiervoor ook wel crimineel samenwerkingsverband (CSV) genoemd, die het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk had, een en ander als bedoeld in art. 11b Opiumwet.
Aan bedoelde organisatie in de onderhavige zaak hebben deelgenomen [medeverdachte 8], [medeverdachte 6], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en [verdachte].
In de bewezenverklaarde periode, in ieder geval vanaf
1 april tot en met 6 juni 2020, is de samenstelling van het samenwerkingsverband nagenoeg steeds dezelfde geweest, zo volgt met name uit het Encrochat-verkeer dat gedurende die periode tussen de verschillende personen plaatsvond. Buiten genoemde personen werd bovendien wisselend van derden gebruik gemaakt. Op meerdere momenten in de periode is er tussen genoemde personen intensief samengewerkt, welke samenwerking kort gezegd steeds was gericht op de invoer van grote partijen cocaïne, van enkele honderden kilo’s of meer. De invoer en/of voorbereiding daarvan heeft ook daadwerkelijk meermalen gestalte gekregen. Van een zekere duurzaamheid was aldus sprake. Daarbij was de werkwijze van het verband kort samengevat doorgaans als volgt: er werd geïnvesteerd in een partij cocaïne afkomstig uit het buitenland (Midden-/Zuid-Amerika), welke partij werd ingevoerd in een container via de haven van Rotterdam. Deze container werd zowel op zee als op het haventerrein in Rotterdam ‘gevolgd’. Met behulp van corrupte beveiligingsmedewerkers en (in een aantal gevallen ook) corrupte douane-ambtenaren werd mogelijk gemaakt dat zogeheten ‘uithalers’ het haventerrein op konden komen in ‘gekloonde’ voertuigen om de cocaïne uit de container te halen, meestal via de ‘switch-methode’ waarbij de cocaïne van de ene container in de andere container werd overgeladen en die laatste container vervolgens het terrein werd afgereden. Het samenwerkingsverband kende, zo volgt onder meer uit het voorgaande, een duidelijke structuur, waarbij sprake was van verdeling van werkzaamheden in hiërarchisch verband.
Eerdergenoemde deelnemers waren als volgt bij het samenwerkingsverband betrokken. [medeverdachte 8] was de leider van het samenwerkingsverband, hij bepaalde de gang van zaken en onderhield via Encrochat de externe contacten met betrekking tot in te voeren partijen cocaïne. Hij verstrekte opdrachten, zag ook toe op een juiste uitvoering van die opdrachten en op de werkzaamheden die binnen het samenwerkingsverband werden uitgevoerd en hij besliste over de (hoogte van) de financiële vergoedingen die aan deelnemers werden betaald. [medeverdachte 6] was zijn rechterhand. Hij werd door [medeverdachte 8] betrokken bij veel beslissingen binnen de organisatie en had in feite een mede-leidinggevende rol. Hij onderhield intensief Encrochat-contact met meerdere deelnemers, in het kader van de uit te voeren werkzaamheden en stuurde deelnemers ook aan. Ook heeft [medeverdachte 6] in een transport mee-geïnvesteerd. [verdachte] had tot taak logistieke informatie rondom de cocaïnetransporten te verzamelen, zodat de container op zee en/of in de haven gevolgd en in de gaten gehouden kon worden; hij werd daarbij met name aangestuurd door [medeverdachte 8], met wie hij rechtstreeks contact onderhield. [verdachte] had in verband met zijn rol ook contacten met (mogelijk) corrupte (of te corrumperen) functionarissen, ook wel ‘streep’ of ‘loca’ genoemd, onder meer om te bewerkstelligen dat zij op de juiste momenten dienst hadden en zo voor het samenwerkingsverband van betekenis konden zijn.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waren beiden werkzaam als beveiligingsbeambte bij [bedrijf 1], en gestationeerd op het haventerrein; zij vormden, in hun functie van beveiliger, de ogen en de oren op dat terrein en, het meest relevant, zij lieten andere leden van de organisatie en/of door de organisatie ingeschakelde chauffeurs/ uithalers op illegale wijze toe tot het haventerrein. In die zin vervulden zij een noodzakelijke voorwaarde voor de uithaal. Zij verleenden daarnaast allerlei hand- en spandiensten, waaronder het verstrekken van voeding aan uithalers. [medeverdachte 5] was onder meer verantwoordelijk voor de logistieke kant van de uithaal. Hij verzorgde en bewaarde de benodigde apparatuur en middelen (gereedschap) ten behoeve van de uithaal, en had een logistieke rol bij de organisatie van uithalers. [medeverdachte 4] was de penningmeester van de organisatie. Hij hield inkomsten en uitgaven van de organisatie bij, beheerde en telde geld, en keerde bedragen uit aan deelnemers van de organisatie en aan andere bij de uithaal betrokkenen. Het betrof dan vergoedingen voor ten behoeve van de invoer verrichte diensten en/of werkzaamheden. Ook heeft [medeverdachte 4] mee-geïnvesteerd in in te voeren partijen cocaïne [medeverdachte 8] stemde met [medeverdachte 4], al dan niet na tussenkomst van [medeverdachte 6], de hoogte van die vergoedingen af. Soms werd [medeverdachte 4] daarbij ondersteund door [medeverdachte 5].
De rol van [medeverdachte 2] was met name die van chauffeur bij het illegaal betreden van het haventerrein. Ook verrichtte hij hand- en spandiensten, zoals het huren van een garagebox waar een zgn. ‘kloonauto’ werd gestald.
Voor de concrete gang van zaken bij de in de tenlastegelegde periode ingevoerde partij(en) cocaïne en/of de voorbereiding van invoer van cocaïne en de wijze waarop de verdachte bij de uitvoering daarvan betrokken was, verwijst het hof naar de in dit arrest opgenomen bewijsoverwegingen met betrekking tot die feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen zoals die uit de bijlage volgen.
Nu de verdachte, zo volgt uit het voorgaande, behoorde tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het bedoelde criminele oogmerk, dan wel die gedragingen heeft ondersteund, acht het hof ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van parketnummer
10-960470-16 (Marufo)

Feit 4 Sleutelhanger

Tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte is op 9 januari 2018 een vuurwapen aangetroffen in een afgesloten kluis. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het wapen in een zakje zat, met kogels erbij, dat hij dat van iemand had gekregen, dat hij dat in de kluis heeft gelegd, welke kluis hij destijds aantrof in het huis waar hij nu woont en dat het klopt dat op 9 januari 2018 in die kluis ook andere persoonlijke dingen van de verdachte lagen, waaronder een paspoort. Ook heeft hij verklaard dat hij het wapen eigenlijk, zo begrijpt het hof zijn verklaring, bij de politie had moeten inleveren, in het kader van ‘inleveracties’.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, als bedoeld in art. 26 WWM.
De verdachte heeft echter als verweer gevoerd dat hij het vuurwapen en de munitie niet voorhanden heeft gehad op de tenlastegelegde datum van 9 januari 2018, omdat hij de sleutel van de kluis toen kwijt was en hij toen dus geen beschikkingsmacht over dat vuurwapen had. In dit verband merkt het hof op dat uit het dossier blijkt dat de politie de kluis tijdens de doorzoeking door een ingeschakeld bedrijf heeft laten openen aangezien de verdachte op dat moment geen sleutel overhandigde.
Het hof zal het verweer van de verdachte dat hij op
9 januari 2018 geen beschikkingsmacht over het vuurwapen had, verwerpen. Het hof stelt voorop dat het voorhanden hebben van een wapen of munitie vergt dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. De enkele stelling dat de verdachte op 9 januari 2018 geen sleutel had om de kluis te openen, zo die al op waarheid berust, staat niet in de weg aan bewezenverklaring van het voorhanden hebben van dat vuurwapen en de munitie. De kluis stond in de woning van de verdachte, hij heeft erkend dat de inhoud van de kluis hem toebehoorde en ook dat hij op de hoogte was van de inhoud, waaronder het vuurwapen en de munitie, welke hij eerder had gekregen en daar heeft bewaard. Ook als de verdachte die kluis op 9 januari 2018 niet met een sleutel kon openen, lag het wél in zijn macht de kluis, die zich in zijn huis bevond en waarvan hij eigenaar en gebruiker was, desgewenst op andere wijze te (laten) openen. In zoverre had de verdachte dus ook op 9 januari 2018 beschikkingsmacht over dat vuurwapen en de munitie.
Het hof acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
Het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen,
en voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 10-960470-16 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de eis van het openbaar ministerie – 10 jaar gevangenisstraf - niet proportioneel is. De verdachte is in eerste aanleg namelijk vrijgesproken van een groot aantal zaaksdossiers die verband hielden met de invoer van verdovende middelen en op basis daarvan is door de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd. Verder is door de verdediging verzocht om rekening te houden met de gezondheidssituatie van de verdachte. Door de verdediging is in dit verband betoogd dat het feit dat de verdachte niet detentieongeschikt is, niet met zich meebrengt dat in strafmatigende wijze geen rekening kan worden gehouden met de gezondheidsperikelen van de verdachte. Ook is door de verdediging betoogd dat het plaatsen van de verdachte binnen een justitiële inrichting onverantwoord is. Tot slot is door de verdediging verzocht om, gezien hetgeen is bepaald in artikel 7 EVRM, rekening te houden met de Wet straffen en beschermen.
De beoordeling van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 300 kg, 325 kg en 2.013 kg cocaïne, medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, deelname aan een CSV dat het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk had en wapenbezit.
Het CSV waarvan de verdachte deel uitmaakte, was goed georganiseerd en zeer hecht. Er bestond binnen de organisatie een duidelijke taakverdeling. Voor het importeren van de door de organisatie grote hoeveelheden cocaïne werd onder meer gebruik gemaakt van beveiligingsmedewerkers op het ECT-terrein, die deel uitmaakten van het CSV. De verdachte vervulde binnen het CSV een belangrijke rol. Hij was degene die toegang had tot de voor het CSV noodzakelijke informatie over (het vervoer van) de containers waarin de cocaïne werd getransporteerd. Dit maakte dat hij een coördinerende rol had en de gang van zaken bij verschillende drugstransporten afstemde met [medeverdachte 8], de leider van het CSV. Ook verzorgde de verdachte ten behoeve van het CSV contacten met corrupte derden.
Het CSV waartoe de verdachte behoorde, heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Deelname aan een (dergelijk) CSV is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een CSV wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd en gepleegd.
De (voorbereidingshandelingen voor de) invoer van grote partijen cocaïne dragen bij aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs. Dit vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogenscriminaliteit. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De grootschalige invoer van verdovende middelen heeft voorts een buitengewoon ontwrichtende invloed op de samenleving.
Tot slot heeft de verdachte een vuurwapen met munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, waarbij het risico is dat de wapens daadwerkelijk worden gebruikt. Ook dit rekent het hof de verdachte aan.

Justitiële documentatie

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.

De op te leggen straf

In het bijzonder gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding voor de door verdachte gepleegde misdrijven. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
Het hof heeft voorts gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Door de verdediging is betoogd dat, gezien de gezondheidstoestand van de verdachte, het plaatsen van de verdachte binnen een justitiële inrichting onverantwoord is. Het hof stelt voorop dat niet is vastgesteld dat de verdachte detentieongeschikt zou zijn.
Bij die stand van zaken is het niet aan het hof om de vraag te beantwoorden of de verdachte detentieongeschikt is. Daar bestaat een afzonderlijke, met waarborgen omklede procedure voor. Bij het voorgaande wordt nog daargelaten dat het gevangeniswezen verschillende zorgvoorzieningen kent ten behoeve van gedetineerden met lichamelijke en/of psychische klachten.
Dat neemt niet weg dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, meer in het bijzonder ook uit een op bevel van het hof opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 25 juni 2023 omtrent de gezondheidstoestand van de verdachte en de reclasseringsrapportage d.d. 24 november 2023, naar voren is gekomen dat de verdachte lijdt aan, eenvoudig gezegd, de nodige medische problemen die van invloed (kunnen) zijn op zijn welbevinden in detentie. Het hof houdt daar in strafmatigende zin rekening mee.
Gelet hierop, en nu het hof de ernst van de feiten in het licht van alle overige omstandigheden van het geval anders weegt dan de advocaat-generaal, zal het hof aan de verdachte een lagere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf.
De op te leggen gevangenisstraf is evenwel hoger dan opgelegd door de rechtbank ondanks dat het hof minder bewezen acht. De verdachte wordt immers vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen. Het hof is echter van oordeel dat de rol die de verdachte had in de criminele organisatie zwaarder was dan door de rechtbank gewaardeerd, hetgeen een hogere gevangenisstraf rechtvaardigt.
Voor zover de verdediging in het kader van de strafoplegging heeft willen betogen dat rekening moet worden gehouden met de Wet straffen en beschermen, nu de feiten van vóór de inwerkingtreding van die wet dateren, overweegt het hof als volgt. De wetgever heeft niet voorzien in overgangsrecht en daaruit leidt het hof af dat het kennelijk niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in gevallen waarin de feiten van vóór de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen dateren, rekening wordt gehouden met die wet, in die zin dat een lagere straf wordt opgelegd zodat de verdachte eenzelfde aantal jaren van zijn straf zou moeten uitzitten als zou hebben gegolden voor inwerkingtreding van die wet. Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om in afwijking daarvan wél rekening te houden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen.
Het hof acht gezien al het voorgaande in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Overschrijding redelijke termijn
In de zaak Marufo is de verdachte op 9 januari 2018 in verzekering gesteld, en is de voorlopige hechtenis geschorst per 26 april 2018. In de zaak Flamenco is de verdachte op 20 juli 2020 in verzekering gesteld, en is de voorlopige hechtenis geschorst per 21 mei 2021. Het vonnis van de rechtbank in beide zaken dateert van 10 juni 2022.
Het hof gaat, gelet hierop, in beide zaken in het voordeel van de verdachte uit van een redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg, nu de verdachte tussen de aanvang van de redelijke termijn en het vonnis bijna 4 maanden (Marufo) en iets meer dan 10 maanden (Flamenco) in detentie heeft doorgebracht.
De verdachte is in de zaken Marufo en Flamenco in hoger beroep (opnieuw) voorlopig gehecht geweest van 10 juni 2022 tot en met de schorsing van de voorlopige hechtenis per 23 juni 2023 tot de einduitspraak. Het hof gaat derhalve ook voor die fase uit van een in acht te nemen redelijke termijn van 16 maanden, nu de verdachte ruim een jaar in detentie heeft doorgebracht. De verdachte is op 16 juni 2022 tegen het vonnis van de rechtbank van 10 juni 2022 in hoger beroep gekomen. Dit arrest wordt gewezen op 11 juli 2024.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, de verwevenheid met de zaken van de medeverdachten en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in beide zaken in zowel de fase van eerste aanleg als in de fase van het hoger beroep in beginsel is overschreden met respectievelijk ongeveer 37 maanden en met ongeveer 9 maanden.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het gehele tijdsverloop verklaren. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Gelet op deze geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de in beginsel op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren matigen met
6 maanden , zodat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en 6 maanden zal worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verzoek opheffing en schorsing voorlopige hechtenis
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen vanwege het ontbreken van gronden, dan wel de schorsing van de voorlopige hechtenis [1] te laten voortduren tot aan het onherroepelijk worden van de strafzaak.
De advocaat-generaal heeft zich tegen dit verzoek verzet.
Het hof wijst de verzoeken af. Er is nog altijd sprake van ernstige bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis. Het hof wijst hierbij op al hetgeen in dit arrest is overwogen en zal worden beslist, en hier met name op de beslissing die inhoudt dat de verdachte wordt veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf ter zake van zijn betrokkenheid bij de feiten waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd.
Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder met name zijn medische situatie, in acht genomen, maar oordeelt – mede in het licht van de beslissingen in dit arrest – dat deze niet opwegen tegen de belangen van strafvordering zodat ook het verzoek tot schorsing zal worden afgewezen.
Beslag
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het beslag met betrekking tot het parketnummer 10-750311-20 (
Flamenco) het navolgende gevorderd:
- verbeurdverklaring van de stacaravan;
- onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 2 en 3 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen;
- teruggave aan de verdachte van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 1 en 4 van de beslaglijst;
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het beslag met betrekking tot het parketnummer 10-960470-16 (
Marufo) het navolgende gevorderd:
- verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 53.015,-, alsmede de geldbedragen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 4, 5, 6 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen;
- onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 2, 3, 9 tot en met 29 van de beslaglijst;
- teruggave aan de verdachte van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 1 , 7 en 8 van de beslaglijst met handhaving van het gelegde conservatoir beslag.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de voertuigen aan de rechthebbenden dienen te worden teruggegeven, evenals de geldbedragen. Wat betreft de stacaravan verzoekt de raadsman het hof deze niet verbeurd te verklaren, nu uit niets volgt dat deze is aangeschaft met enig geld dat afkomstig was uit enig misdrijf.
Beoordeling hof

Ten aanzien van 10-750311-20 (Flamenco)

Het hof zal ten aanzien van de voorwerpen onder 1 en 4 op de beslaglijst, waarop zowel strafrechtelijk als conservatoir beslag rust, voor wat betreft het strafrechtelijk beslag – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - de teruggave gelasten aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, te weten de verdachte. Het hof merkt daarbij op dat deze beslissing strekkende tot teruggave onverlet laat, dat op die voorwerpen dan nog steeds conservatoir beslag rust.
De voorwerpen onder 2 en 3 op de beslaglijst, waarop enkel strafrechtelijk beslag rust, zullen eveneens worden teruggegeven aan de verdachte, nu aan de voorwaarden voor onttrekking aan het verkeer, zoals bedoeld in de art. 36b-36d Sv, niet is voldaan.
De stacaravan is niet vermeld op enige beslaglijst. Uitgaande van het feit dat de stacaravan volgens het openbaar ministerie strafrechtelijk in beslag is genomen, beslist het hof tot teruggave van deze stacaravan aan de verdachte, nu de belangen van strafvordering zich daartegen niet verzetten. In dit verband merkt het hof op dat de verdachte is vrijgesproken van witwassen van de stacaravan. Aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring, als gevorderd, is niet voldaan.

Ten aanzien van 10-960470-16 (Marufo)

Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal het hof ten aanzien van de voorwerpen onder 1, 7 en 8, waarop conservatoir en strafrechtelijk beslag ligt, de teruggave gelasten aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, te weten de verdachte. Het hof merkt daarbij op dat deze beslissing strekkende tot teruggave onverlet laat, dat op deze voorwerpen dan nog steeds conservatoir beslag rust.
De onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen, op de beslaglijst genummerd 4, 5, 6, zullen eveneens worden teruggegeven aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen nu de belangen van strafvordering zich daar niet langer tegen verzetten. Het hof verwijst hier naar hetgeen ten aanzien van het bij dagvaarding 10—960470-16 onder 3 ten laste gelegde is overwogen (vrijspraak).
De onder nummer 2 en 3 op de beslaglijst vermelde voorwerpen (het vuurwapen in de vorm van een sleutelhanger en bijbehorend vuurwapenpatroon) zullen worden onttrokken aan het verkeer. Met betrekking tot deze voorwerpen is het bij dagvaarding 10—960470-16 onder 4 ten laste gelegde feit begaan.
De voorwerpen onder 9 tot en met 29 van de beslaglijst zullen worden teruggegeven aan de verdachte. Op grond van de beschikbare informatie over die voorwerpen kan het hof niet vaststellen dat aan de voorwaarden voor de gevorderde onttrekking aan het verkeer, zoals bedoeld in de art. 36b-36d Sv, is voldaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven deelvrijspraken van het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart het openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven (deel)vrijspraken van het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 2 en 5 ten laste gelegde, en van het in de zaak met parketnummer 10-960470-16 onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 4 en in de zaak met parketnummer 10-960470-16 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer
10-960470-16 onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-750311-20 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 10-960470-16 onder 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jarenen
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
onttrekking aan het verkeervan de in de zaak Marufo in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 1.00 STK Sleutelhanger
WAPEN 2 LOOPS (…);
3 1.00 STK Patroon.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in de zaak
Marufoin beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- De voorwerpen onder de nummers 1 en 4 tot en met 29.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in de zaak
Flamencoin beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • De stacaravan,
  • De voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 4.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Candido, mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffiers mr. C.B. Jans en mr. F.S. Ördü.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2024.

Voetnoten

1.Bij beslissing van 14 mei 2024 is de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 14 mei 2024 te 11.15 uur geschorst tot aan de eindbeslissing van onderhavige strafzaak in hoger beroep.