ECLI:NL:GHDHA:2024:2137

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
22-001665-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deelname aan criminele organisatie en invoer van cocaïne met omkoping en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1985, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van grote hoeveelheden cocaïne in Nederland. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 9 maanden voor zijn rol in de organisatie, die onder andere het plegen van Opiumwetmisdrijven tot doel had. De zaak kwam voort uit het onderzoek Flamenco, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de invoer van ongeveer 750 kg cocaïne in de haven van Rotterdam. De verdachte had een functie als beveiliger op het ECT-terrein en maakte gebruik van zijn positie om andere leden van de organisatie toegang te verlenen tot het terrein. Daarnaast werd hij beschuldigd van passieve omkoping, omdat hij in ruil voor zijn diensten geld ontving. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, witwassen van een motorfiets en een auto, en passieve omkoping. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de deelvrijspraken die in eerste aanleg waren gegeven. Het hof heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001665-22
Parketnummer: 10-750281-20
Datum uitspraak: 11 juli 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde - voor zover betreffende het tweede, derde en vierde gedachtestreepje - vrijgesproken, ter zake van het onder 5 tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging en ter zake van het onder 1, 2 - voor zover betreffende het eerste gedachtestreepje -, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Partiële niet-ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van onderdelen van het onder 2 impliciet cumulatief ten laste gelegde, te weten:
- het tweede gedachtestreepje (zaaksdossier 3),
- het derde gedachtestreepje (zaaksdossier 5), en
- het vierde gedachtestreepje (zaaksdossier 7).
Het hoger beroep is, blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 10 juni 2022, namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open, nu de zaken waarop de beslissingen tot vrijspraak betrekking hebben als impliciet cumulatief opgenomen feiten ten laste zijn gelegd. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven deelvrijspraken.
De officier van justitie heeft, gezien de akte rechtsmiddel d.d. 23 juni 2022, eveneens onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het openbaar ministerie zich niet verzet tegen de beslissing van de rechtbank wat betreft de deelvrijspraken. Ten aanzien van deze deelvrijspraken zijn geen grieven opgenomen in de appelmemorie van 5 juli 2022.
Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding voor verder onderzoek naar de zaak voor zover het deze deelvrijspraken betreft. Het hof zal daarom het openbaar ministerie met toepassing van het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv in zoverre niet ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het inhoudelijke oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (grote) hoeveelheden cocaïne, te weten (in ieder geval):
- ( ongeveer) 750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 23 april 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland en/of in Spanje,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via (chat)berichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
4.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
a. a)
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad
dan wel
b) een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
5.
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [bedrijf 1] naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een of meer giften) en/of een of meer belofte(s), namelijk, één of meerdere grote (contante) geldbedragen heeft aangenomen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 - ten aanzien van het eerste gedachtestreepje -, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij,
in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met
30 apriljuni2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (
onder meer en/ofvoor zover bekend), verdachte en
/of[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] en
/of[medeverdachte 4] en
/of[medeverdachte 5] en
/of[medeverdachte 6] en
/of [medeverdachte 7] en/of[medeverdachte 8],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde envijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met
30 april2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een(grote
)hoeveelheidencocaïne, te weten
(in ieder geval):
- (ongeveer
)750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020
en/of
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 23 april 2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althans inNederland
en/of in Spanje,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het
vierde ofvijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van
grote hoeveelheden cocaïne,
in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat
/diefeit
(en
)heeft getracht te verschaffen en
/of
-voorwerpen en
/ofvervoermiddelen
en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het
/dehierboven bedoelde feit
(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
(telkens):
-in persoon,
telefonischen/of via (chat)berichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het
afleveren en/of opslaan en/ofuithalen
en/of verstrekken en/of vervoerenvan voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
4.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam
en/of Schiedamen/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen vanheeftwit
gewassen
een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn mededader(s):
a.
a)

van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad

dan wel
b) een ofmeerdere voorwerpen, te weten
een ofmeerdere
geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/ofvoertuigen
-verworven en/ofvoorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) (telkens)wist
(en)dat bovenomschreven voorwerp
(en
)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk ofmiddellijk - afkomstig waren
/wasuit enig(e) misdrijf/misdrijven;
5.
hij,
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [bedrijf 1] naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een
of meergift
(en) en/of een of meer belofte(s), namelijk, één
of meerderegro
ot
e(contant
e) geldbedrag
enheeft aangenomen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Identificatie Encrochat account(s)
Uit de beschrijving in het dossier van de werking van de Encrochat-toestellen en -accounts blijkt dat in deze zaak met aangepaste Encrochat-telefoontoestellen is
gecommuniceerd. Er werd niet via spraak gecommuniceerd:
(video-/beeld)bellen was via Encrochat niet mogelijk. Wel konden er tekst- en fotobestanden worden verzonden, maar uitsluitend tussen personen die over een Encrochat-account beschikten en uitsluitend via Encrochat-toestellen. De 'verzendende' Encrochat-gebruiker diende te worden toegelaten als contact door de ontvanger van het bericht. Pas vanaf dat moment was onderling contact mogelijk. De toestellen waren beveiligd en voorzien van een tweetal codes, die correct moesten zijn ingevoerd
alvorens het toestel kon worden gebruikt.
Uit de inhoud van de berichten volgt dat niet zelden werd gecommuniceerd over ernstige vormen van criminaliteit, zo laten de zaakdossiers in Flamenco zien. Daarnaast werd gecommuniceerd over meer persoonlijke zaken. Omdat er bij het communiceren via Encrochat geen sprake was van
‘fysiek’ contact (geluid/beeld) en gebruik werd gemaakt van versluierende accountnamen, moesten de deelnemers aan een geschreven gesprek – gezien de veelal criminele context - ervan kunnen uitgaan dat de andere gebruiker de persoon was voor wie de inhoud van het bericht was bestemd. Dat over bedoelde identiteit van de gebruiker over en weer geen onduidelijkheid bestond, volgt in de (grote) meerderheid van de gesprekken al uit de inhoud van het betreffende gesprek. Soms bleek ook uit de bredere samenhang van chatgesprekken en/of uit het doorsturen van een (deel van een) bericht aan een ander Encrochat-gebruiker dat het toestel en/of het account door één en dezelfde persoon werd gebruikt en dat die gebruiker ook bekend was bij de andere partij in een chat/conversatie, behoudens expliciete aanwijzingen voor het tegendeel.
Hieronder zal het hof per account of accounts in enigszins samengevatte vorm weergeven op basis van welke bevindingen het hof tot het oordeel komt dat (een) bepaald(e) Encrochat-account(s) is/zijn gebruikt door een verdachte in deze zaak, en zo ja, welke verdachte.

Identificatie [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) als [account 1]

De gebruiker van het account ‘[account 1]’ (hierna: [account 1]) verbleef blijkens de berichten gedurende enige tijd in Spanje. Hij is een gezamenlijk contact van de accounts die het hof met de politie toeschrijft aan [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (zie hieronder). [account 1] vliegt naar Spanje op 23 november 2017, de dag dat het rijbewijs van [medeverdachte 1] werd ingevorderd door de politie vanwege een ernstige snelheidsovertreding. [medeverdachte 1] had [account 1] die dag naar het vliegveld gebracht en reed daarna, op weg naar Rotterdam, te hard. “Ik bracht u nr Rotterdam airport reed hard terug nr Huis dom”, bericht [medeverdachte 1] met gebruikmaking van het account ‘[account 2]’ (zie hieronder) aan [account 1]. Die dag is [medeverdachte 8] vanaf Rotterdam Airport vertrokken naar Spanje, zo blijkt uit boekingsgegevens. Ook zou [medeverdachte 1] volgens de chatberichten ‘tegenover’ [account 1] hebben gewoond en is gebleken dat [medeverdachte 1] tussen 2003 en 2009 tegenover [medeverdachte 8] heeft gewoond. Verder heeft [account 1] binnen de context van invoer van verdovende middelen contact met een aantal gebruikers van Encrochat-accounts die zich in een eerder politieonderzoek naar soortgelijke feiten in 2016, in de kring van [medeverdachte 8] bevonden. Ten slotte voert [account 1] ook chatgesprekken in het Turks en is [medeverdachte 8] van Turkse komaf.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 8] de gebruiker van het account [account 1] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 2] als [account 3]

[medeverdachte 2] is door de politie op 15 november 2019 om 00.37 uur op de [straat 1] te [plaats 6] gezien. De politie heeft via een TEMS-meting onderzocht met welke masten gebruikers verbinding maken als ze zich in de omgeving van de [straat 1] te [plaats 6] bevinden. Vervolgens heeft de politie aan de telecomproviders gevraagd welke telefoons tussen 14 november 2019 22.30 uur en
15 november 2019 1.10 uur met de desbetreffende masten verbinding hadden gemaakt. Eén van die telefoons, met IMEI-nummer [IMEI-nummer], hoorde bij een cryptotelefoon van het (enige) type dat door Encrochat wordt gebruikt. Aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer] is het (Encrochat-)account ‘[account 3]’ (hierna: [account 3]) gekoppeld. Uit historische gegevens is gebleken dat dit IMEI-nummer in de periode vanaf
6 augustus 2019 tot en met 6 februari 2020 zendmasten aanstraalde in de omgeving van het voormalige en huidige woonadres en van bezoeklocaties van [medeverdachte 2]. Voorts straalden zowel dit nummer als het door [medeverdachte 2] gebruikte ‘gewone’ telefoonnummer ([telefoonnummer]) in de periode van 15 november 2019 tot 17 november 2019 geen zendmasten aan in Nederland, en kwamen beide nummers op 17 november 2019 op dezelfde locatie ([plaats 1]) Nederland binnen.
Uit chatgesprekken van de gebruiker van het account ‘[account 3]’ blijkt dat hij een [auto 1], bouwjaar 2017, 380 pk heeft gekocht, die op naam is gezet van zijn vader. Uit gegevens van de RDW blijkt dat op
7 mei 2020 een [auto 1], bouwjaar 2017, met kenteken [kenteken 1] te naam is gesteld op [vader medeverdachte 2], de vader van [medeverdachte 2]. Het kentekenbewijs van deze auto is bij [medeverdachte 2] thuis aangetroffen.
Verder blijkt uit chats dat [account 3] een kind heeft dat een paar dagen na 17 mei 2020 één jaar oud zal worden. Uit gegevens van het BRP blijkt dat [medeverdachte 2] vader is van een zoon die is geboren op [geboortedatum zoon medeverdachte 2] 2019.
Voorts blijkt uit chats dat het broertje van [account 3] het account ‘[account 4]’ gebruikt. ‘[account 4]’ is geïdentificeerd als [verdachte] (zie hieronder). [verdachte] is de broer van [medeverdachte 2].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker van het account [account 3] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [verdachte] als [account 4]

Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 4]’ (hierna: [account 4]) kan worden opgemaakt dat hij in de beveiliging werkt, bij [bedrijf 1] in de portiersloge, ergens in de haven. Ook blijkt uit chatgesprekken dat [account 4] ‘[voornaam verdachte]’ heet. De voornaam van [verdachte] is [voornaam verdachte]. [verdachte] was in de voor het aan de Encrochat-berichten ontleende bewijs relevante periode in dienst van [bedrijf 1]. Ook is gebleken dat een werkrooster bij [bedrijf 1] waarover [account 4] bericht, exact overeenkomt met dat van [verdachte]. Voorts zijn ook de chatberichten van [account 4] over een motor en een auto ([auto 2]) te herleiden tot de gebruiker van die motor en auto: [verdachte].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [verdachte] de gebruiker van het account [account 4] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend de gebruiker te zijn geweest van het account [account 4].

Identificatie [medeverdachte 1] als [account 2], [account 5] en [account 6]

De gebruiker van account ‘[account 2]’ (hierna: [account 2]) geeft in een gesprek op 7 april 2020 aan dat hij 28 jaar oud is. Verdachte [medeverdachte 1] is geboren op
[geboortedatum medeverdachte 1] 1991, en is ten tijde van bedoeld gesprek (dus) 28 jaar. [account 2] meldt aan [account 1] dat, nadat hij [account 1] eerder naar het vliegveld heeft gebracht, op de terugweg zijn rijbewijs is ingevorderd vanwege een ernstige snelheidsovertreding. Uit aanvullend onderzoek volgt dat het rijbewijs van [medeverdachte 1] is ingevorderd op 23 november 2017 en dat op die dag [medeverdachte 8] met het vliegtuig is vertrokken vanaf Rotterdam Airport. [account 2] biedt zich in dit gesprek met [account 1] (opnieuw) aan als "soldaat" tegen een vergoeding van "120". Uit de verdere gesprekken als weergegeven onder de overweging ten aanzien van zaaksdossier 1, volgt dat [account 2] vervolgens op 14 april 2020 is ingezet als chauffeur van zogenoemde ‘uithalers’. [medeverdachte 1] wordt later in het kader van het politie-onderzoek aan de hand van beeldmateriaal herkend als de chauffeur van de auto die op 14 april 2020 het ECT-terrein oprijdt.
Over Encrochat-toestellen van ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ komt in het dossier het volgende naar voren: ‘[account 5]’ (hierna: [account 5]) is "de oude van [bijnaam medeverdachte 1]". Zijn nieuwe gebruikersnaam is [account 2], zo wordt door [account 3] aan het account ‘[account 7]’ doorgegeven op 17 april 2020. [bijnaam medeverdachte 1], [account 5] en [account 2] zijn dezelfde persoon, zo blijkt uit deze chat.
[medeverdachte 1] rijdt op 22 april 2020 op onbevoegde wijze het ECT-terrein af. Hij wordt achtervolgd door de douane en botst daarbij tegen een boom. [medeverdachte 1] blijkt na aanhouding in zijn onderbroek een sleutel te hebben verstopt van een auto, horend bij een op het haventerrein aangetroffen kloon-auto. Een dergelijke auto komt - inclusief valse kentekenplaten - uiterlijk geheel overeen met een auto die legaal het haventerrein op mag. Aansluitend aan de aanhouding wordt, zo volgt uit Encrochat-berichten die gewisseld worden tussen medeverdachten, beslist dat de gebruiker [account 2] een nieuwe Encrochat-telefoon en
€ 10.000,- krijgt.
Er wordt ook tussen de accounts ‘[account 8]’ en ‘[account 7]’ gesproken over [bijnaam medeverdachte 1] op 22 april 2020. "[bijnaam medeverdachte 1] zit vast in [plaats 2]" en "is tegen boom gereden". In andere zich in het dossier bevindend chatberichten komt naar voren dat [bijnaam medeverdachte 1] zijn eigen telefoon bij zich heeft gehad tijdens een criminele activiteit. [bijnaam medeverdachte 1] levert in de ogen van de anderen daardoor een risico op. [bijnaam medeverdachte 1] wordt in dat gesprek (ook) [voornaam medeverdachte 1] genoemd. De voornaam van [medeverdachte 1] is [voornaam medeverdachte 1].
In de vervolgcommunicatie over de afwikkeling van de schade aan de auto van de partner van [medeverdachte 1] vindt communicatie plaats via het account ‘[account 6]’ (hierna: [account 6]). Het betreft hier volgens die communicatie de schade die is ontstaan op 22 april 2020 tijdens een vlucht voor de douane, die eindigde tegen een boom.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, staat naar het oordeel van het hof vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker van de accounts [account 5], [account 2] en [account 6] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) als [account 9]

Op 1 april 2020 worden berichten gewisseld tussen [account 4] en [account 1], waarin [account 4] doorgeeft dat "[bijnaam medeverdachte 3]" eigen activiteiten ontplooit met betrekking tot - zo begrijpt het hof uit de verdere context - het illegaal binnenlaten van mensen op het ECT-terrein. Even later die dag (vanaf 22.50 uur) vindt een gesprek plaats tussen [account 1] en het account ‘[account 9]’ (hierna: [account 9]). Uit dat gesprek volgt dat (ook) [account 9] werkt op het ECT-terrein als beveiliger. [account 1] zegt immers tegen [account 9], zo begrijpt het hof uit de chatberichten, dat hij ([account 9]) als medewerker security in de portiersloge ‘op delta’ (ECT Delta) geen andere mensen door mag laten en alleen voor [account 1] c.s. mag werken. Ook benoemt [account 1] in ditzelfde gesprek richting [account 9] zijn overall coördinerende rol bij de strafbare feiten: "Je weet dat ik alles in goede banen leid, van opzet tot uithaal samen met jullie" en "we zijn met zijn allen (een) dreamteam".
Bij een doorzoeking in de locker van [medeverdachte 3] op zijn werk is o.a. een briefje aangetroffen met een telefoonnummer dat is te relateren aan eerdergenoemde [medeverdachte 8]. Ook is in de woning van [medeverdachte 3] een notitie gevonden met o.a. de woorden ‘super [account 1] sky' en ‘petje [account 3]', hetgeen op medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] duidt.
Aan [account 9] wordt door [account 1] op 22 april 2020 verteld hoe het verder is afgelopen met het uitrijden van [medeverdachte 1]. [account 1] vertelt: "Ik heb de ondervraging gelezen. Sleutel busje in zijn onderbroek gevonden en een niet geactiveerd dagpasje" en "bij binnen hadden jullie wel dienst en bij buitenrijden niet". Dit levert ook een aanwijzing op voor de hoedanigheid en identiteit van [account 9]. Tot slot stuurt [account 9] op 24 april (hof: zie overweging ten aanzien van zaaksdossier 3) om 14.01 uur het bericht dat hij binnen is en blijkt uit de camerabeelden dat hij op dat moment inderdaad in de portiersloge van ECT is en met zijn telefoon bezig lijkt te zijn.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker van het account [account 9] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) als [account 10]

Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 10]’ (hierna: [account 10]) blijkt dat de gebruiker van dat account een witte [auto 3] gebruikt en dat hij op [geboortedatum medeverdachte 5] jarig is. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 5] als bestuurder van een witte [auto 3] is gezien en dat hij op genoemde datum jarig is.
In een chat met [account 1] ([medeverdachte 8]) over spullen die [account 10] in een tas moet doen, stuurt laatstgenoemde op 14 april 2020 een foto. Op deze foto is een wit nachtkastje met daarop de desbetreffende spullen te zien. Dit nachtkastje staat naast een bed met grijs/bruin hoofdbord, op een vloer met lichtbruin laminaat met een specifiek patroon, naast een witte muur. Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 5] op 30 juni 2020 is gebleken dat de situatie in de slaapkamer precies overeen kwam met de situatie op de door [account 10] verzonden foto.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 5] de gebruiker van het account [account 10] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Identificatie [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) als [account 8]

Op 6 mei 2020 heeft de politie de door het Encrochat-account ‘[account 8]’ (hierna: [account 8]) gebruikte telefoon met daartoe bestemde apparatuur gelokaliseerd op een locatie (adres [adres 1] te [plaats 3]) die zich op enkele meters afstand bevindt van het adres waar [medeverdachte 6] op dat moment was ingeschreven (de [adres 2] te [plaats 3]).
Via het account [account 8] is een foto verstuurd waarop een kamer (met daarin een kastje met daarop een televisie) is te zien. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte [medeverdachte 6] is, aldus een rapportage van het NFI, een identieke combinatie aangetroffen van het kastje en de televisie. Bovendien zijn er op de desbetreffende foto’s geen onverklaarbare verschillen gevonden tussen de beide kamers.
In een chatbericht aan [account 1] ([medeverdachte 8]) van 16 mei 2020 schrijft [account 8]: ‘Brutale vraag broer denk je dat ik die 25 krijg dan haal ik stacaravan voor gezin als je zegt nee je hebt achterstand laat ik em gaan haha. Kinderen maken met ziek maar moet ook aan portemenee denken’. [medeverdachte 8] antwoordt dat hij het geld net binnen heeft ‘je kan zo pakken’. Gebleken is dat op 19 mei 2020 op naam van [schonnzus medeverdachte 6], de schoonzus van [medeverdachte 6], een stacaravanplaats is gekocht/gehuurd op een vakantiepark in Rockanje. [medeverdachte 6], zijn vrouw en hun drie kinderen waren als recreanten van de stacaravan aangemeld. Toen [medeverdachte 6] op 20 juli 2020 werd aangehouden, bevond hij zich samen met zijn vrouw en kinderen in deze stacaravan.
Voorts is gebleken dat de ‘gewone’ telefoon van [medeverdachte 6] op 28 mei 2020 tegelijk met het door het account [account 8] gebruikte toestel aanstraalde in de omgeving van de Efteling te Kaatsheuvel. Op zestien verschillende dagen in de periode 25 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 straalden beide telefoons dezelfde zendmast aan die vlakbij de woonomgeving van [medeverdachte 6] in [plaats 4]. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 6] de gebruiker van het account ‘[account 8]’ was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) als [account 7] en [account 11]
Uit een TEMS-meting /inzet IMSI-catcher op 7 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het Encrochat-account ‘[account 7]’ (hierna: [account 7]) wordt gebruikt, zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 3] te Rotterdam. Dat is het woonadres van [medeverdachte 4].
De gebruiker van het account [account 7] en, later, van het Encrochat-account ‘[account 11]’ (hierna: [account 11]) bezigt de Nederlandse en de Turkse taal. De gebruiker van [account 7] is kaal. Bijnamen van deze gebruiker zijn "[bijnaam 1 medeverdachte 4]" en "[bijnaam 2 medeverdachte 4]'. [medeverdachte 4] is (nagenoeg) kaal en is werkzaam als manager bij supermarktketen [bedrijf 2].
Ook blijkt een opmerking over een jong kind met de leeftijd van 11 maanden overeen te komen met de leeftijd van het jongste kind (op dat moment) van [medeverdachte 4].
De werktijden die worden genoemd in Encrochat-gesprekken over werktijden van de gebruiker van [account 7] zijn te koppelen aan die van [medeverdachte 4] bij [bedrijf 2].
Het toestel van de gebruiker van [account 7] straalt vaak aan op de zendmast in de [straat 2] te Rotterdam; deze zendmast staat in de directe woonomgeving van [medeverdachte 4].
Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker van de accounts [account 7] en [account 11] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Algemene overweging ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 zijn er in de Rotterdamse haven op verschillende momenten grote hoeveelheden cocaïne ingevoerd en/of voorbereidingshandelingen daartoe gepleegd door een of meer van de verdachten in deze zaak.
Dat het om cocaïne gaat, volgt in de zaaksdossiers 4, 5, 6 en 7 uit het feit dat de lading in beslag is genomen, deels in Rotterdam door de Nederlandse politie en deels in Brazilië (1.000 kilo) door de autoriteiten aldaar, en dat is vastgesteld dat het cocaïne betrof. Dat het ook in de andere zaaksdossiers daadwerkelijk om cocaïne ging en niet om andere vormen van contrabande, leidt het hof af uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, ook met verwijzing naar hetgeen hierna in de onderscheiden zaaksdossiers wordt overwogen. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat de werkwijze bij de invoer in de zaaksdossiers waarin geen lading in beslag is genomen, tot op grote hoogte vergelijkbaar is met de werkwijze in de zaaksdossiers waarin cocaïne in de container is aangetroffen; dit vormt een aanwijzing voor invoer van cocaïne ook in die zaken waarin de lading niet in beslag is genomen, mede gezien de korte periode van drie maanden waarin de herhaaldelijke (voorbereiding van) invoer heeft plaatsgevonden. Voorts geldt dat in een aantal gevallen expliciet naar voren komt dat het om invoer van containers gaat die afkomstig zijn uit Midden/Zuid-Amerika, naar algemeen bekend een werelddeel waar cocaïne wordt geproduceerd, welke cocaïne niet zelden via de haven van Rotterdam in containers verstopt naar binnen wordt gebracht. In de onderschepte Encrochat-berichten tussen de verschillende verdachten wordt bovendien gesproken over aantallen kilo’s, “blok(ken)” en geldbedragen in de orde van grootte die alle passen bij de handel in/invoer van cocaïne. Dat geldt ook voor de door de verdachten gebezigde (overige) terminologie, waarbij gesproken wordt over "switch", "soldaten", “loca” en "streep". Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond eveneens in verband kunnen worden gebracht met de invoer en het uithalen van cocaïne. Ten slotte merkt het hof op dat door geen van de verdachten is aangevoerd dat het bij de invoer om iets anders dan cocaïne ging en het dossier daarvoor ook geen aanwijzingen bevat.
In de onderscheiden zaaksdossiers overweegt het hof als volgt.
Zaaksdossier 1 (invoer 750 kilo cocaïne, 14/15 april 2020)
In de periode van 14-15 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid van 750 kg cocaïne. Deze cocaïne is door uithalers door middel van de zogeheten ‘switch methode’ overgeplaatst in een andere container. Die methode komt erop neer dat de cocaïne van de ingevoerde container in een andere (veelal lege) container wordt geplaatst welke minder kans maakt op douanecontrole en welke vervolgens met regulier transport het haventerrein verlaat. Kort gezegd was [medeverdachte 1] hierbij betrokken als chauffeur en is hij ook daadwerkelijk op het terrein geweest. [medeverdachte 3] en [verdachte] waren werkzaam als beveiliger bij [bedrijf 1] en speelden op die wijze een rol bij de switch. [medeverdachte 5] regelde op de achtergrond allerlei zaken en heeft [medeverdachte 1] met de andere uithalers begeleid. [medeverdachte 2] speelde op de achtergrond een meer coördinerende rol, hetgeen ook geldt voor [medeverdachte 8].
Het crimineel samenwerkingsverband (hierna ook: CSV) rondom [medeverdachte 8] was aldus betrokken bij deze invoer, zo blijkt met name uit de onderschepte Encrochat-berichten. Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat als medeplegers zijn betrokken: [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en overweegt daartoe als volgt.
Uit de Encrochat-berichten blijkt dat [medeverdachte 8] veelvuldig contact en afstemmingsoverleg heeft met [medeverdachte 2] over dit transport. De berichten gaan onder andere over [medeverdachte 1] die als chauffeur wordt ingezet. [medeverdachte 1] krijgt daarbij instructies en uitleg van [medeverdachte 2] en wordt vervolgens daadwerkelijk ingezet als chauffeur.
[medeverdachte 5] regelt in opdracht van [medeverdachte 8] van alles rond de uithaal/switch. Hij zorgt dat er voor het criminele samenwerkingsverband onder andere telefoons, proviand en gereedschap zijn. Hij onderhoudt ook het contact met [medeverdachte 2] over de voorbereidingen van de uithaal. Dat hij spullen koopt ten behoeve van de uithaal/switch blijkt ook uit de berichten en de foto's die via Encrochat zijn verstuurd aan [medeverdachte 8].
[medeverdachte 5] haalt de soldaten op bij de avondwinkel en houdt zich bezig met het aanbrengen van de stickers op een busje op een parkeerterrein, alvorens het ECT-terrein met dat gekloonde busje wordt betreden. Hij heeft hierover contact met [medeverdachte 8]. [medeverdachte 5] begeleidt [medeverdachte 1] op 14 april 2020 naar de haven en heeft hierover ook contact met [medeverdachte 8]. De telefoons van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] stralen op
14 april 2020 zendmasten aan in de buurt van het parkeerterrein in [plaats 5] en het ECT-terrein. Uit camerabeelden van ECT blijkt dat [medeverdachte 1] op 14 april 2020 aan het eind van de middag in een gekloond busje het ECT-terrein is opgereden.
[verdachte] en [medeverdachte 3] zijn beiden als beveiliger werkzaam bij [bedrijf 1] op het ECT-terrein. Uit Encrochat-berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] blijkt dat [medeverdachte 3] vaker in die hoedanigheid illegale activiteiten verrichtte voor [medeverdachte 8], met name bestaand uit het op onbevoegde wijze binnenlaten van auto's met uithalers op het haventerrein. In een gesprek op 1 april 2020 wordt hier expliciet over gesproken.
Uit de verstrekte dienstroosters van [bedrijf 1] blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 3] op 14 april 2020 een zogeheten late dienst hadden. Op het moment dat [medeverdachte 1] met een gekloond busje het haventerrein op reed hadden [verdachte] en [medeverdachte 3] dienst. In een gesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] wordt de gang van zaken besproken en in dat gesprek wordt de opmerking gemaakt: "[bijnaam medeverdachte 3] gaat waarschijnlijk openen". [bijnaam medeverdachte 3] is een bijnaam van [medeverdachte 3], zo kan uit meerdere chatwisselingen worden afgeleid.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [verdachte] precies wist wat er gebeurde en ook een belangrijke rol had in het geheel, [verdachte] heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep tot op zekere hoogte ook bekend. Uit de Encrochat-berichten en uit informatie van [bedrijf 1] blijkt dat [verdachte] die dag een dienst had geruild, naar het hof begrijpt om zelf aanwezig te zijn op het moment dat het haventerrein illegaal zou worden betreden. Hij hield daarbij [medeverdachte 8] op de hoogte van wat er gebeurde op het ECT-terrein. Hem werd opgedragen om [medeverdachte 1] te voorzien van voedsel, in de tijd dat [medeverdachte 1] zich tijdens de uithaal/switch op het terrein had verstopt. [verdachte] is op verzoek van [medeverdachte 8] langer op zijn werk gebleven, zo blijkt uit de chatberichten en uit de door [bedrijf 1] verstrekte informatie. Hij overlegt met [medeverdachte 8] over de wijze waarop de uithalers van het terrein kunnen worden gehaald en houdt hem op de hoogte van de plaatsen waar de douane zoekt naar uithalers op het haventerrein. [medeverdachte 2] heeft op 15 april 2020 in de ochtend contact via Encrochat met ene ‘[account 12]’ over het ophalen van de jongens en hij meldt dat [bijnaam medeverdachte 3] aan de poort werkt. ‘[account 12]’ heeft hierover eerder die ochtend uitgebreid contact met ene ‘[account 13]’. Op 15 april 2020 rond 15.00 uur worden [medeverdachte 1] en de uithalers opgehaald en is [medeverdachte 3] (wederom) aan het werk. Uit camerabeelden blijkt dat een zwarte [auto 4] die op naam staat van de vrouw van [medeverdachte 1], voor het vervoer is gebruikt. Dit is dezelfde [auto 4] waarin [medeverdachte 1] een week later, op 22 april 2020, werd aangehouden nadat hij onbevoegd achter een andere auto het terrein van ECT was afgereden.
Na afloop van deze geslaagde switch zijn er verschillende gesprekken die betrekking hebben op de financiële afwikkeling. Uit deze gesprekken volgt ook dat het uiteindelijk om 750 kg ging. Deze gesprekken vinden plaats tussen de verdachten [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8]. De hoogte van de beloning van [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] (€ 150.000,- per persoon) is zeer aanzienlijk te noemen, en laat zien dat [medeverdachte 8] hun rol van essentieel belang achtte.

Conclusie

Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3], en [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 750 kilogram cocaïne op 14 en 15 april 2020. [verdachte], was ten tijde van het ten laste gelegde in dienst van [bedrijf 1] als beveiliger op het ECT-terrein. [verdachte] heeft met het oog op de invoer geregeld dat hij dienst had op het moment dat zijn medeverdachten het haventerrein op illegale wijze binnen kwamen. Hij hield [medeverdachte 8] op de hoogte van hetgeen op het ECT-terrein gebeurde, en kreeg van hem de opdracht om [medeverdachte 1] te voorzien van voedsel in de tijd dat deze zich tijdens de uithaal/switch op het haventerrein had verstopt. Ook heeft [verdachte] met [medeverdachte 8] overigens het nodige overleg gevoerd over de gang van zaken rond de uithalers en hem op de hoogte gehouden. Uit chatgesprekken kan worden afgeleid dat [verdachte] voor zijn ‘werkzaamheden’ een beloning van € 150.000,- kreeg. Dit laat naar het oordeel van het hof zien dat de activiteiten van [verdachte] voor de invoer van groot belang waren. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport en de voorbereiding daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 2: voorbereidingshandelingen invoer cocaïne 19-22 april 2020
In de periode van 21-22 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid cocaïne. Deze container is niet uitgehaald. De container is de zogenoemde ‘inspectiebuffer’ ingegaan van de douane, zo volgt uit de onderschepte Encrochat-berichten.
Uit deze berichten blijkt tevens dat het CSV rond [medeverdachte 8] in de periode van 19 tot 22 april 2020 voorbereidingen trof voor de invoer van deze partij cocaïne. Het voornemen was om bij het uithalen van de container gebruik te maken van de switchmethode. Uiteindelijk is [medeverdachte 1] nadat hij het ECT-terrein afreed, achtervolgd door de douane en is hij, nadat zijn auto tot stilstand kwam tegen een boom, aangehouden. Bij zijn fouillering werd een autosleutel aangetroffen van een [auto 5] die later op het ECT-terrein werd aangetroffen. In deze auto zaten diverse spullen die gebruikt kunnen worden voor het uithalen / switchen van een containerlading. De auto zelf bleek een gekloond voertuig te zijn met valse kentekenplaten en door de organisatie aangebrachte stickers van ECT.
Uit de berichten tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] blijkt dat er contact is geweest over de voortgang / gang van zaken rond deze container/uithaal. [medeverdachte 2] is op de hoogte van wat er gebeurt. Hij regelt toegangspasjes voor [medeverdachte 5]. Ook geeft hij pasnummers door aan [verdachte] (één van deze passen met nummer [pasnummer] is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 5] op 30 juni 2020). Na afloop hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] contact over het ongeluk dat [medeverdachte 1] heeft gehad. [medeverdachte 2] regelt de vergoeding voor de raadsman van [medeverdachte 1]. Daarnaast zorgt hij ervoor dat het Encrochat-toestel van [medeverdachte 1] wordt geblokkeerd en dat [medeverdachte 1], zodra hij weer vrijkomt, een nieuwe Encrochat-telefoon krijgt.
Uit de onderschepte Encrochat-berichten blijkt dat [medeverdachte 8] op 20 en 21 april met [verdachte] contact heeft over een ‘job’ de volgende dag (21 april). De cocaïne in de container die nog binnen moet komen zal door middel van de switchmethode worden veiliggesteld. [medeverdachte 8] en [verdachte] bespreken het beste moment dat de uithalers het terrein op moeten. [verdachte] zorgt voor pasjes. [medeverdachte 8] vraagt [voornaam verdachte] te zorgen dat de [auto 4] van [bijnaam medeverdachte 1] (hof: [bijnaam medeverdachte 1] is de bijnaam van [medeverdachte 1]) binnen komt. Uit het rooster van [medeverdachte 3] blijkt dat hij, [medeverdachte 3], dienst had als securitymedewerker in de nacht van 20 april op 21 april 2020 (tot 6.30 uur volgens rooster). [medeverdachte 3] heeft de poort geopend. Uit berichten en het rooster blijkt verder dat [verdachte] de dag erna nachtdienst had (van 21 op 22 april). Uit de berichten volgt dat op 21 april overdag geen zogenaamde ‘loca’ (het hof begrijpt: een functionaris in de haven die toegang heeft tot informatie over de container) aanwezig was. Met [medeverdachte 8] bespreekt [verdachte] dat hij de uithalers kort achter een andere auto eruit zal laten gaan. In deze zelfde chat meldt [medeverdachte 8] ook dat de bak (het hof begrijpt: de container met cocaïne) direct de inspectiebuffer is ingegaan. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep tot op zekere hoogte bekend dat hij zich met voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van deze partij, als hiervoor nader geduid, heeft bezig gehouden.
[medeverdachte 5] krijgt op 20 april 2020 van [medeverdachte 8] te horen dat er de volgende dag een ‘job' is. Hij krijgt de opdracht om 15 tassen te halen bij Aktiesport. Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 5] blijkt dat hij op 20 april 2020 contact heeft gehad met Aktiesport. [medeverdachte 5] heeft de benodigde spullen afgegeven bij [medeverdachte 1]. [medeverdachte 5] moet zich de volgende ochtend vroeg melden van [medeverdachte 8] en hij moet eten en drinken meenemen. ’s Ochtends vroeg (21 april 2020 rond 5.00 uur) hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] contact. [medeverdachte 5] moet uitkijken naar een zwarte ‘[auto 4]’. Voorts zegt [medeverdachte 8]: ”Broeder zeg tegen iedereen als jullie poort in zij iedereen zijn telefoons op stil aub”. Om 7.32 uur informeert [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 8] over de doos, of die op de grond staat (het hof begrijpt: de container). Voorts geeft hij aan dat hij broertje heeft gesproken en dat ze ingegaan zijn. Het hof begrijpt hieruit dat [medeverdachte 2] zijn broertje [voornaam verdachte] heeft gesproken en dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en een derde persoon op het ECT-terrein zijn. Uit de eerdere communicatie leidt het hof af dat zij met de auto ([auto 4]) van [medeverdachte 1] zijn gekomen. Gedurende de tijd dat [medeverdachte 5] op het ECT-terrein is, heeft hij veelvuldig contact met [medeverdachte 8]. In de loop van de ochtend van 22 april 2020 rijden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van het terrein af. Uit verdere berichten en bevindingen van de douane blijkt dat [medeverdachte 5] na een achtervolging en een crash heeft weten te ontkomen. Later diezelfde ochtend gaat [medeverdachte 5] naar de woning van [medeverdachte 1], die wel is aangehouden, om incriminerende spullen weg te halen.
De rol van [medeverdachte 1] is die van chauffeur. Hij rijdt op
21 april 2020 het ECT-terrein op met zijn eigen auto. Gedurende de tijd dat [medeverdachte 1] op het ECT-terrein is houdt hij contact met [medeverdachte 8]. De volgende ochtend op
22 april 2020 rijdt [medeverdachte 1] met zijn auto het terrein af, vlak achter een andere auto. Dit wordt opgemerkt door de douane en er volgt een achtervolging, die voor de door [medeverdachte 1] bestuurde auto eindigt tegen een boom in [plaats 2]. [medeverdachte 1] wordt vervolgens aangehouden. In zijn fouillering wordt een PGP-telefoon, een ECT pas en de eerder genoemde sleutel van de [auto 5] aangetroffen.
Uit berichten blijkt dat er contact is tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] over de stand van zaken rond de uithalers. Daarnaast krijgt [medeverdachte 6] de opdracht om foto's te maken van de positie van een ‘boot' en om een boeking te checken. Het hof overweegt dat het, gelet op de tijdstippen en de context van de berichten, niet anders kan zijn dan dat deze opdrachten in het kader van de onderhavige zaak zijn gedaan. [medeverdachte 6] geeft later die dag aan dat er geen "loca" beschikbaar is en kennelijk lukt het hem ook niet om iemand te bereiken die als zodanig kan functioneren. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 6] een actieve rol heeft bij de organisatie en uitvoering van de uithaal. Na de aanhouding van [medeverdachte 1] hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] nog contact over de (zwijgende) proceshouding van [medeverdachte 1] en over de inhoud van zijn fouillering (autosleutel kloonauto).
De telefoon die in de jaszak van [medeverdachte 6] zat tijdens de doorzoeking in de stacaravan waar hij verbleef op 20 juli 2020, is door de politie onderzocht. Uit dit onderzoek komt naar voren dat [medeverdachte 6] in bestanden die werden veiliggesteld als ‘passwords’ verwijzingen naar rederijen zijn aangetroffen. Het betrof onder andere Maersk, Hapag Lloyd en MSC. Ook werden verwijzingen aangetroffen naar websites die livelocaties van schepen geven, zoals myshiptracking en shipfinderfree.

Conclusie

Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] betrokken is geweest bij de voorbereiding van de invoer van cocaïne in de periode vanaf 19 tot en met 22 april 2020. [verdachte] had op 20 (en 21) april 2020 contact met [medeverdachte 8] over de ‘job’ de volgende dag. Zij stemden af op welk moment de uithalers van de cocaïne het terrein op moesten, en [verdachte] droeg zorg voor de benodigde pasjes. Voorts heeft [verdachte] met [medeverdachte 8] besproken dat de [auto 4] van [medeverdachte 1] het haventerrein moest komen, en hoe dit gecoördineerd moest worden met het vervoer van de uithalers. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat de verdachte daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 3 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 1: deelname aan een criminele organisatie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 april 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, hiervoor ook wel crimineel samenwerkingsverband (CSV) genoemd, die het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk had, een en ander als bedoeld in art. 11b Opiumwet.
Aan bedoelde organisatie in de onderhavige zaak hebben deelgenomen [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
In de bewezenverklaarde periode, in ieder geval vanaf
1 april tot en met 30 april 2020, is de samenstelling van het samenwerkingsverband nagenoeg steeds dezelfde geweest, zo volgt met name uit het Encrochat-verkeer dat gedurende die periode tussen de verschillende personen plaatsvond. Buiten genoemde personen werd bovendien wisselend van derden gebruik gemaakt. Op meerdere momenten in de periode is er tussen genoemde personen intensief samengewerkt, welke samenwerking kort gezegd steeds was gericht op de invoer van grote partijen cocaïne, van enkele honderden kilo’s of meer. De invoer en/of voorbereiding daarvan heeft ook daadwerkelijk meermalen gestalte gekregen. Van een zekere duurzaamheid was aldus sprake. Daarbij was de werkwijze van het verband kort samengevat doorgaans als volgt: er werd geïnvesteerd in een partij cocaïne afkomstig uit het buitenland (Midden-/Zuid-Amerika), welke partij werd ingevoerd in een container via de haven van Rotterdam. Deze container werd zowel op zee als op het haventerrein in Rotterdam ‘gevolgd’. Met behulp van corrupte beveiligingsmedewerkers en (in een aantal gevallen ook) corrupte douane-ambtenaren werd mogelijk gemaakt dat zogeheten ‘uithalers’ het haventerrein op konden komen in ‘gekloonde’ voertuigen om de cocaïne uit de container te halen, meestal via de ‘switch-methode’ waarbij de cocaïne van de ene container in de andere container werd overgeladen en die laatste container vervolgens het terrein werd afgereden. Het samenwerkingsverband kende, zo volgt onder meer uit het voorgaande, een duidelijke structuur, waarbij sprake was van verdeling van werkzaamheden in hiërarchisch verband.
Eerdergenoemde deelnemers waren als volgt bij het samenwerkingsverband betrokken. [medeverdachte 8] was de leider van het samenwerkingsverband, hij bepaalde de gang van zaken en onderhield via Encrochat de externe contacten met betrekking tot in te voeren partijen cocaïne. Hij verstrekte opdrachten, zag ook toe op een juiste uitvoering van die opdrachten en op de werkzaamheden die binnen het samenwerkingsverband werden uitgevoerd en hij besliste over de (hoogte van) de financiële vergoedingen die aan deelnemers werden betaald. [medeverdachte 2] was zijn rechterhand. Hij werd door [medeverdachte 8] betrokken bij veel beslissingen binnen de organisatie en had in feite een mede-leidinggevende rol. Hij onderhield intensief Encrochat-contact met meerdere deelnemers, in het kader van de uit te voeren werkzaamheden en stuurde deelnemers ook aan. Ook heeft [medeverdachte 2] in een transport mee-geïnvesteerd. [medeverdachte 6] had tot taak logistieke informatie rondom de cocaïnetransporten te verzamelen, zodat de container op zee en/of in de haven gevolgd en in de gaten gehouden kon worden; hij werd daarbij met name aangestuurd door [medeverdachte 8], met wie hij rechtstreeks contact onderhield. [medeverdachte 6] had in verband met zijn rol ook contacten met (mogelijk) corrupte (of te corrumperen) functionarissen, ook wel ‘streep’ of ‘loca’ genoemd, onder meer om te bewerkstelligen dat zij op de juiste momenten dienst hadden en zo voor het samenwerkingsverband van betekenis konden zijn.
[verdachte] en [medeverdachte 3] waren beiden werkzaam als beveiligingsbeambte bij [bedrijf 1], en gestationeerd op het haventerrein; zij vormden, in hun functie van beveiliger, de ogen en de oren op dat terrein en, het meest relevant, zij lieten andere leden van de organisatie en/of door de organisatie ingeschakelde chauffeurs/ uithalers op illegale wijze toe tot het haventerrein. In die zin vervulden zij een noodzakelijke voorwaarde voor de uithaal. Zij verleenden daarnaast allerlei hand- en spandiensten, waaronder het verstrekken van voeding aan uithalers. [medeverdachte 5] was onder meer verantwoordelijk voor de logistieke kant van de uithaal. Hij verzorgde en bewaarde de benodigde apparatuur en middelen (gereedschap) ten behoeve van de uithaal, en had een logistieke rol bij de organisatie van uithalers. [medeverdachte 4] was de penningmeester van de organisatie. Hij hield inkomsten en uitgaven van de organisatie bij, beheerde en telde geld, en keerde bedragen uit aan deelnemers van de organisatie en aan andere bij de uithaal betrokkenen. Het betrof dan vergoedingen voor ten behoeve van de invoer verrichte diensten en/of werkzaamheden. Ook heeft [medeverdachte 4] mee-geïnvesteerd in in te voeren partijen cocaïne [medeverdachte 8] stemde met [medeverdachte 4], al dan niet na tussenkomst van [medeverdachte 2], de hoogte van die vergoedingen af. Soms werd [medeverdachte 4] daarbij ondersteund door [medeverdachte 5].
De rol van [medeverdachte 1] was met name die van chauffeur bij het illegaal betreden van het haventerrein. Ook verrichtte hij hand- en spandiensten, zoals het huren van een garagebox waar een zgn. ‘kloonauto’ werd gestald.
Voor de concrete gang van zaken bij de in de tenlastegelegde periode ingevoerde partij(en) cocaïne en/of de voorbereiding van invoer van cocaïne en de wijze waarop de verdachte bij de uitvoering daarvan betrokken was, verwijst het hof naar de in dit arrest opgenomen bewijsoverwegingen met betrekking tot die feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen zoals die uit de bijlage volgen.
Nu de verdachte, zo volgt uit het voorgaande, behoorde tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het bedoelde criminele oogmerk, dan wel die gedragingen heeft ondersteund, acht het hof ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4: witwassen
Aan de verdachte is als feit 4 tenlastegelegd dat hij zich, kort gezegd, schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte voertuigen – een [motor] (motorfiets) en een [auto 2] (auto) - heeft witgewassen en voor het overige van witwassen vrijgesproken.
Het hof acht het witwassen van de motorfiets en de auto bewezen, met verwijzing naar de overwegingen hierna. Gelet op het standpunt in hoger beroep van zowel het openbaar ministerie als de verdediging met betrekking tot de overige bij de verdachte aangetroffen (waardevolle) voorwerpen, zal het hof de verdachte met betrekking tot die voorwerpen zonder nadere motivering vrijspreken.

De [motor] (motorfiets) en de [auto 2]

Uit het dossier komt naar voren dat ten tijde van de doorzoeking op 30 juni 2020 in de woning van de verdachte aan de [adres 4] te Rotterdam onder meer is aangetroffen:
- een motorfiets [motor] ([kenteken 2]), in de serre;
- de sleutel van de motorfiets;
- de autosleutel behorend bij de [auto 2] ([kenteken 3]), welke auto in de omgeving van de woning is aangetroffen.
Zowel de motorfiets als de [auto 2] stonden op naam van ene [naam 1]. Ook het aankoopbedrag is door deze [naam 1] betaald, (deels) giraal aan de betreffende verkoper/autohandelaar. Het hof leidt echter uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte niet alleen degene was die de voertuigen gebruikte en in die zin voorhanden had, maar ook degene is die de voertuigen heeft gefinancierd. Met name de navolgende feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, en uit hetgeen is verhandeld tijdens de terechtzitting in hoger beroep, zijn in dit verband van belang.
a) Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres 4] te Rotterdam op 30 juni 2020 trof de politie de motorfiets en [auto 2] en het kentekenbewijs van de motorfiets aan.
b) Volgens een mededeling van een buurman van de verdachte aan de politie op de dag van de doorzoeking is de [auto 2] de auto “van die jongen waar de doorzoeking plaatsvond” (het hof begrijpt: de verdachte) en staat die [auto 2] normaalgesproken altijd in de straat.
c) De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met [naam 1] zowel bij de aankoop van de motorfiets - dat was op 24 oktober 2019 - als bij de aankoop van de [auto 2] - dat was op 16 april 2020 - aanwezig is geweest.
d) In het kader van de aankoop van de [auto 2] vraagt
[naam 1], zo blijkt uit de chatberichten, op 16 april 2020 aan de verdachte hoeveel hij wil voor de inruil van zijn auto, waarop de verdachte antwoordt “Bro 3-4 is goed man denk ik”.
e) Op 16 april 2020 zou de verdachte volgens chatberichten tussen de verdachte en [naam 1] zijn aangehouden toen hij, en dus niet [naam 1], in de [auto 2] reed.
f) [naam 1] heeft verklaard dat niet hij maar de verdachte de beide voertuigen gebruikte.
g) Met betrekking tot de motorfiets blijkt dat in de telefoon van de verdachte foto’s zijn aangetroffen waarop de verdachte d.d. 17 okt. 2019 met bedoelde motorfiets in de showroom van het autobedrijf Van Roy te zien is, van welk bedrijf de motorfiets is aangekocht, en ook foto’s (ongeveer 33 stuks) waarop de motorfiets is te zien in periode 21 jan. 2020 t/m 11 apr. 2020, onder meer in de tuin van de woning van de verdachte.
h) Op 1 juni 2020 bericht [medeverdachte 8] aan de verdachte ”Heb je auto gekocht?” waarop de verdachte antwoord “Nee Wacht ik bel”. Daags na deze chatberichten, op 3 resp. 4 juni 2020, werden de [auto 2] en de motorfiets op marktplaats aangeboden.
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, af dat de verdachte de gebruiker van de motorfiets en de [auto 2] was en deze voertuigen bovendien ook heeft aangeschaft, in die zin dat hij deze ook heeft gefinancierd, waarbij hij deze op andermans naam – die van [naam 1] - heeft gezet. In dit verband is opvallend dat [naam 1] in een telefonisch bericht van 15 april 2020, de dag voor de aankoop van de [auto 2], aan de verdachte laat weten: “
Maar bro ik moet even met jou praten man, want ik heb pas een andere auto gekocht en aan mijn broer gegeven, nu heb ik 3 auto’s op mijn naam. Dus we moeten 1 op jou naam zetten man, een goedkope.” Daarop zegt de verdachte: “Ja tog bro ff face to face praten man.” Het hof begrijpt hieruit dat het niet wenselijk was dat de verdachte dure voertuigen op zijn eigen naam zette en dat [naam 1] daarom als katvanger fungeerde.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, maar ook op grond van de hierna op te nemen feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen waarmee de motorfiets en de [auto 2] door de verdachte zijn aangeschaft, en daarmee – zij het middellijk - ook de motorfiets en de [auto 2] zelf, van misdrijf afkomstig zijn.
i. i) De motorfiets is aangeschaft voor een bedrag van € 26.500,-. De motorfiets is voor een bedrag van € 16.500,- contant betaald en € 10.000,- is overgemaakt op rekening van de handelaar. De kostprijs van de [auto 2], die 16 april 2020 is aangeschaft, betrof € 33.500,-. Deze auto is zonder garantie en zonder factuur gekocht.
j) Blijkens de door de politie onderzochte legale inkomstenbronnen heeft de verdachte over de onderzochte jaren 2015 tot en met 2019 inkomen uit arbeid genoten – de verdachte werkte onder meer als beveiliger op een haventerrein -, maar dit inkomen, noch het gezamenlijk inkomen van de verdachte en zijn partner, in acht genomen gangbare vaste lasten voor een gezin, kan de uitgaven aan voertuigen van een aanschafprijs als hiervoor vermeld verklaren. De verdachte en zijn partner verdienden in de vijf jaren voorafgaand aan de aanhouding gezamenlijk immers maximaal ongeveer € 32.000,- netto per jaar, of minder, aangevuld met toeslagen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat “dit kan kloppen”. Andere legale bronnen van inkomen of vermogen zijn niet bekend geworden. De verdachte heeft daarover desgevraagd ook niets verklaard.
k)De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij betrokken is geweest bij de invoer van een partij van (ongeveer) 750 kilo cocaïne op 14/15 april 2020 en de voorbereiding van invoer van een partij cocaïne op of omstreeks 21 april 2020. Ook is bewezen dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich met dergelijke feiten bezig hield. Het hof verwijst naar de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3. Handel in cocaïne gaat doorgaans gepaard met omvangrijke verdiensten in de vorm van contante betalingen. Zo volgt ook uit dit dossier, waarbij de verdachte voor de bijdrage die hij aan de invoer heeft geleverd, blijkens de chats een bedrag van minimaal € 150.000,- zou ontvangen. In dit verband geldt dat het hof ook bewezen heeft verklaard dat de verdachte zich aan passieve omkoping schuldig heeft gemaakt, met verwijzing naar hetgeen hierna wordt overwogen.
l) In een chat van 1 juni 2020 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] wordt het volgende besproken: ([medeverdachte 2]:)
“Hoor net van mn vader hij heeft x4 gehaald Motor Nux4 Elk week bijna pc hooftstraat lv(…) en ([medeverdachte 8]:)“
Serieus Ik ga hem_appeb drm wou die geld hebben”.Daaruit leidt het hof af dat de verdachte eerder aan de medeverdachte [medeverdachte 8] – blijkens dit arrest leider van de criminele organisatie waarvan ook de verdachte deel uitmaakte - heeft aangegeven geld te willen ontvangen, kennelijk om (onder meer) een [auto 2] te kopen.
Tegen de achtergrond van het bewijsvermoeden zoals dat uit het voorgaande volgt, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de motorfiets en de [auto 2] niet - middellijk - van misdrijf afkomstig zijn. In dit verband merkt het hof op dat de verdachte ten overstaan van de politie en ook ter terechtzitting in eerste aanleg over de bij hem aangetroffen voertuigen geen verklaring heeft willen afleggen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat beide voertuigen van [naam 1] zijn, dat [naam 1] die voertuigen ook heeft betaald en dat de verdachte die voertuigen weliswaar mocht gebruiken, maar dat [naam 1] daar zelf ook wel gebruik van maakte. Naar het oordeel van het hof vindt deze verklaring van de verdachte weerlegging in het samenstel van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden. Voor zover [naam 1] heeft verklaard dat die voertuigen ‘van hem’ ([naam 1]) zijn en dat de verdachte de voertuigen ‘leent’, acht het hof die verklaring, gegeven het overig reeds aangehaald bewijs, niet geloofwaardig en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dus evenmin. Het hof merkt nog op dat de verdachte, daarnaar in hoger beroep gevraagd, ook geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het vermeend feit dat hij twee voertuigen van [naam 1] “om niet” mocht gebruiken, terwijl die
[naam 1] ook alle bijkomende kosten voor die voertuigen droeg.
Bij deze stand van zaken was het openbaar ministerie niet tot nader onderzoek gehouden.
Het hof concludeert tot bewezenverklaring van het witwassen van de motorfiets en de [auto 2]. Beide voertuigen heeft de verdachte in de bewezenverklaarde periode voorhanden gehad terwijl hij wist dat deze middellijk van enig misdrijf afkomstig waren. Het hof voegt daar met betrekking tot de [auto 2] aan toe dat ook als de financiering van de [auto 2], die op 16 april 2020 is gekocht, terug te voeren zou zijn op het geldbedrag dat de verdachte heeft ontvangen in het kader van zijn diensten ten behoeve van de invoer van cocaïne op 14/15 april 2020 en dat geldbedrag daarmee uit het eigen misdrijf van omkoping (zie hierna onder feit 5) afkomstig is, dit geen ‘eenvoudig witwassen’ van de [auto 2] als bedoeld in art. 420bis.1 Sr oplevert; de [auto 2] is immers
middellijkuit misdrijf verkregen.
Feit 5: omkoping
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode als beveiliger in dienst was bij [bedrijf 1] en in die functie werkzaam was op het ECT-terrein. Het was zijn taak om het ECT-terrein te bewaken en de veiligheid op dit terrein te waarborgen. Hij hield in dat kader vanuit de centrale beveiligingsloge toezicht op de toegangspoort van dit terrein en was bevoegd om toegangspassen te verstrekken en handmatig de slagbomen van de toegangspoort te openen. Hij had de plicht om te waarborgen dat alleen aan daartoe bevoegde personen de toegang tot het terrein werd verschaft.
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] samen met [medeverdachte 3] de ogen en oren van het CSV rond [medeverdachte 8] was in de haven. Zij lieten andere leden van het CSV (en/of (andere) uithalers) op illegale wijze toe op het haventerrein en verleenden daarnaast op het haventerrein allerlei andere hand- en spandiensten. Zij ontvingen daarvoor (een) gift(en), bestaande uit (een) contant geldbedrag(en). In de Encrochat-gesprekken werd expliciet gesproken over de geldelijke beloningen voor de betrokkenen bij de uithaal en over wanneer en hoe die werden verstrekt. Uit die gesprekken wordt ook duidelijk dat [verdachte] en [medeverdachte 3] voor een geslaagde uithaal van 500 kilo cocaïne een geldbedrag van € 150.000,- zouden ontvangen als beloning. Dat blijkt onder ander uit een Encrochat-bericht tussen [medeverdachte 8] en de verdachte van
14 april 2020, waarin [medeverdachte 8] zegt: “als het lukt 150 hij 150 jij ok” en een chatbericht tussen [medeverdachte 2] en [verdachte], waarin [verdachte] zegt dat het normaal gesproken ‘150’ was voor 500 kilogram en hij daarom voor 750 kilogram wel meer dan ‘150’ had verwacht. De geldbedragen werden doorgaans uitgekeerd na afloop van de uithaal en konden dan worden opgehaald bij of via [medeverdachte 4], de penningmeester van het CSV.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hem in ruil voor zijn diensten ten behoeve van de invoer van de partij cocaïne op 14/15 april in zijn functie als beveiliger een geldbedrag is beloofd. Hij heeft die diensten ook daadwerkelijk verleend, met verwijzing naar de bewijsoverweging met betrekking tot zaaksdossier 1. Voorts acht het hof bewezen, met verwijzing naar bovengenoemde chatberichten, dat de verdachte, anders dan hij heeft verklaard, ook daadwerkelijk een geldbedrag heeft ontvangen in ruil voor de door hem verrichte diensten. In dit verband wijst het hof op het feit dat de invoer van cocaïne op 14/15 april 2020 is geslaagd en dus ‘gelukt’, in welk geval [verdachte] volgens het aangehaalde chatbericht “150” zou krijgen, in samenhang met het chatbericht van tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] van 1 juni 2020 over onder meer de [auto 2] (zie in dit arrest onder ‘witwassen’), waaruit het hof afleidt dat er ook daadwerkelijk een bedrag aan [verdachte] is betaald.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met zijn plicht in zijn betrekking en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 5 ten laste gelegde feit, te weten passieve niet-ambtelijke omkoping.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, het zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

witwassen, meermalen gepleegd.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, aannemen van een gift.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de eis van het openbaar ministerie, negen jaar gevangenisstraf, matiging behoeft, omdat deze geen recht doet aan de persoon van de verdachte en met het oog op de eisen in de zaken tegen sommige medeverdachten. Verder heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de korte periode van 2 tot 3 maanden waarbinnen de gedragingen van de verdachte hebben plaatsgevonden, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die op zitting naar voren zijn gebracht. Met inachtneming van al het voorgaande verzoekt de verdediging een lagere straf op te leggen dan geëist en opgelegd in eerste aanleg, dan wel om in ieder geval de door de rechtbank opgelegde straf niet te overschrijden.
De beoordeling van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft zich in een periode van drietal maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 750 kg cocaïne, medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, deelname aan een CSV dat het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk had, passieve niet-ambtelijke omkoping en witwassen van een [motor] motorfiets en een [auto 2].
Het CSV waarvan de verdachte deel uitmaakte was goed georganiseerd en zeer hecht. Er bestond binnen de organisatie een duidelijke taakverdeling. Voor het importeren van de betreffende grote hoeveelheden cocaïne werd onder meer gebruik gemaakt van beveiligingsmedewerkers op het ECT-terrein, die
deel uitmaakten van het CSV. De verdachte was één van die
beveiligingsmedewerkers en vervulde vanuit die functie een cruciale rol binnen het CSV. Hij was, samen met (in ieder geval) nog een beveiligingsmedewerker, de ogen
en de oren van het CSV in de haven. Hij hield onder meer in de gaten wat er gebeurde met containers met cocaïne en of er douane in de buurt was tijdens de uithaalpoging. Hij verleende daarnaast op het haventerrein allerlei hand- en spandiensten.
Het CSV waartoe de verdachte behoorde, heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de
gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan in het algemeen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, zoals (zeer) ernstige geweldsmisdrijven. Bij bijkomende criminaliteit gaat het ook om de (tussen)handel in cocaïne en een veelheid door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en was blijkbaar slechts uit op eigen financieel gewin.
Deelname aan een CSV is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een CSV wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd en gepleegd. De invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe zijn ernstige misdrijven. Aan opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden, alleen al ter voorkoming van het ontstaan en in stand houden van de binnenlandse markt. Ook handelingen gericht op de voorbereiding van invoer van cocaïne worden om die reden met aanzienlijke straffen bedreigd.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan passieve, niet-ambtelijke omkoping door ten behoeve van de criminele organisatie diensten te verrichten welke in strijd zijn met de integriteit die verwacht mag worden van een beveiligingsmedewerker, in ruil voor geld. Daarmee heeft de verdachte het vertrouwen in de functie van beveiligingsmedewerker ernstig geschaad. Het hof rekent dit de verdachte aan, temeer nu hij deze functie vervulde op een haventerrein, waar veiligheid een groot goed is en de op en rond zo’n terrein opererende bedrijven, alsmede de douane, van die veiligheid afhankelijk zijn om hun werkzaamheden uit te kunnen voeren.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een [motor] en een [auto 2]. Alle vormen van witwassen vormen een ernstige bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.

Justitiële documentatie

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 2 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.

ReclasseringsrapportageVoorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 2 mei 2024 dat een detentie- en reïntegratieplan behelst.

De op te leggen straf

In het bijzonder gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding, met name voor de corruptie waar verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een deels bekennende verklaring heeft afgelegd, heeft het hof niet meegewogen. De verdachte heeft slechts openheid van zaken gegeven over zijn betrokkenheid bij de invoer van cocaïne, en niet over het witwassen. Bij die stand van zaken heeft de verdachte er naar het oordeel van het hof onvoldoende blijk van gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen inziet.
Het hof heeft gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Het hof acht gezien al het voorgaande in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Dit is lager dan de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf. Reden daarvoor is dat het hof de ernst van de feiten in het licht van alle overige omstandigheden van het geval ten dele anders weegt dan de advocaat-generaal.
Overschrijding redelijke termijn
De verdachte is op 30 juni 2020 in verzekering gesteld. Met ingang van 24 juni 2021 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Het vonnis van de rechtbank dateert van 10 juni 2022.
Gelet op deze vaststellingen gaat het hof, in het voordeel van de verdachte, uit van een redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg, nu de verdachte tussen de aanvang van de redelijke termijn en het vonnis ongeveer een jaar in detentie heeft doorgebracht.
De verdachte is, als gevolg van het feit dat de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis als gevolg van het gewezen vonnis is hervat, op het moment dat het hof arrest wijst nog voorlopig gehecht en het hof gaat derhalve ook in hoger beroep uit van een redelijke termijn van 16 maanden. De verdachte is op 10 juni 2022 tegen het vonnis van de rechtbank van diezelfde datum in hoger beroep gekomen. Dit arrest wordt gewezen op 11 juli 2024.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, de verwevenheid met de zaken van de medeverdachten en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in zowel de fase van eerste aanleg als in de fase van het hoger beroep in beginsel is overschreden met respectievelijk ongeveer 7 maanden en ongeveer 9 maanden. Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven doordat deze strafzaak deel uitmaakt van het onderzoek Flamenco, een omvangrijk politie onderzoek waarbij meerdere verdachten gelijktijdig terecht hebben gestaan, en het verhoor van meerdere getuigen is verzocht en ook is toegewezen, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Het hof is van oordeel dat de termijnoverschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Gelet op deze geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de hiervoor overwogen op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden matigen, en de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 9 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het beslag het navolgende gevorderd:
- verbeurdverklaring van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 4 en 5 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen;
- teruggave aan de verdachte van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 6 tot en met 14 van de beslaglijst;
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep
geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de voertuigen – de [motor] (motorfiets) en de [auto 2] (auto) (met papieren en sleutels), zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit (witwassen) is begaan, een en ander als bedoeld in art. 33 en 33a Sr.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Met betrekking tot de overige inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten, conform de vordering van het openbaar ministerie.
Het hof merkt daarbij op dat deze beslissing strekkende tot teruggave onverlet laat, dat op die voorwerpen dan nog steeds conservatoir beslag rust.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57, 328ter en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven deelvrijspraken.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven deelvrijspraken.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jarenen
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- [motor] VR1 V7F 608565 (met papieren en sleutels), nr. 4 op de aangehechte beslaglijst,
- [auto 2] 2015 Kl.wit G6053794 (met papieren en sleutels), nr. 5 op de aangehechte beslaglijst.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten nrs. 1, 2 en 3, en 6 t/m 14 op aangehechte beslaglijst.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Candido, mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffiers mr. C.B. Jans en mr. F.S. Ördü.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2024.