Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 21 april 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2023;
- de memorie van grieven van [appellant] , tevens houdende aanpassing van eis, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van Nationale Nederlanden, met bijlage;
- de akte van [appellant] , met bijlage;
- de antwoordakte van Nationale Nederlanden.
3.Feitelijke achtergrond
- dat de gegeven antwoorden juist en volledig zijn.
- dat u geen feiten of omstandigheden hebt verzwegen die voor ons bij de beoordeling van de aanvraag van de verzekering belangrijk zijn.
- dat u weet dat het niet juist of niet volledig beantwoorden (niet voldoen aan de mededelingsplicht) kan leiden tot het vervallen van het recht op uitkering en tot beëindiging van de verzekering.
- […]”
“aandoening, ziekte of klachten van […] kromme rug, rugklachten, rugpijn […]”, heeft [appellant] ontkennend beantwoord.
- De keuringsarts heeft een anamnese afgenomen aan de hand van de in het keuringsrapport opgenomen vragen. [appellant] heeft de vragen of hij wel eens specialisten heeft geraadpleegd (vraag 8), of hij lijdt of heeft geleden aan rugklachten, spit, hernia, ischias of kromme rug (vraag 11), of er röntgenfoto’s van hem zijn gemaakt (vraag 15) en of hij weleens is afgekeurd voor militaire dienst (vraag 27) met “nee” beantwoord.
- Onder vraag 38 is de keuringsarts gevraagd of er misvormingen of afwijkingen zijn aan romp, ledematen of gewrichten, waarbij is opgemerkt speciaal te letten op de functie en vorm van de rug (met onderstreping is vermeld: “
rug- en nekklachten, belemmerend voor alle taken” (met als genoemde oorzaak
“ruggewervel”en “
afwijking in rugwervel”) en een beroep gedaan op uitkering op grond van de verzekering.
4. Procedure bij de rechtbank
- dat Nationale Nederlanden zijn persoonsgegevens verwijdert uit het incidentenregister, het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en het Extern Verwijzingsregister, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- om met terugwerkende kracht tot uitkering onder de verzekering over te gaan.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
het kennisvereiste), en waarvan hij weet of behoort te begrijpen (
het kenbaarheidsvereiste) dat daarvan de beslissing van de verzekeraar afhangt of kan afhangen of – en zo ja, op welke voorwaarden – hij de verzekering zal willen sluiten (
het relevantievereiste). De mededelingsplicht heeft geen betrekking op feiten die de verzekeraar al kent of behoort te kennen (
het verschoonbaarheidsvereiste) (artikel 7:928 lid 4 BW). Heeft de verzekeraar naar een bepaald feit gevraagd, dan weet de verzekeringnemer dat mededeling van dat feit relevant kan zijn voor (de acceptatiebeslissing van) de verzekeraar, zodat in zoverre aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan. De aspirant-verzekeringnemer mag een door de verzekeraar voorgelegde vraag opvatten naar de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen (zie: HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2135, NJ 1997/637, rov. 3.3.3.).
“Agenda: Patiënt Vervoersoverzicht”is slechts het woord “
Periode” vermeld gevolgd door een blanco stuk en vervolgens een liggend streepje (
“- ”), waarna de afspraken vanaf 22 juni 2018 zijn opgesomd. [appellant] heeft met de overlegging van dit stuk niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat hij in 2000 een afspraak in de Sint Maartenskliniek heeft gehad. [appellant] heeft bijvoorbeeld geen brief of e-mailbericht overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk heeft verzocht om
alleafspraken die hij heeft gehad in de Sint Maartenskliniek in beeld te brengen en niet slechts de afspraken vanaf 2018. Ook heeft hij bijvoorbeeld geen verklaring gegeven voor het ontbreken van (vermelding van) de periode waarop het vervoersoverzicht betrekking heeft. Evenmin is gebleken dat [appellant] de anesthesioloog heeft gewezen op het volgens hem onjuist vermelde jaartal in de brief van 30 november 2020. Ook is niet gebleken dat de anesthesioloog door hem bijvoorbeeld is verzocht deze vermelding te herzien. [appellant] heeft op dit punt bewijs aangeboden, maar daar gaat het hof aan voorbij. Ook als komt vast te staan dat hij inderdaad geen afspraak heeft gehad in de St Maartenskliniek in 2000, blijven de overige – hieronder genoemde – bezoeken aan artsen nog aanwezig en leidt dit niet tot een andere beslissing van het hof.
pijn in de rug, soms ook pijn in de benen”, “
de meeste last ervaart hij in de weekenden”, en “
’s ochtends heeft hij een paar uur nodig om de rug soepel te krijgen”. De omstandigheid dat [appellant] uiteindelijk alsnog geschikt is bevonden om zich te melden voor de Turkse militaire dienstplicht, kan niet tot een ander oordeel leiden. Hiermee staat vast dat [appellant] in 2012 een orthopedisch chirurg heeft bezocht in verband met zijn aangeboren rugafwijking, van welk artsenbezoek hij op de hoogte was. De vraag of [appellant] ook in 2006 al in het Catharina Ziekenhuis is geweest in verband met rugklachten, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
aandoening, ziekte of klachten van […] kromme rug, rugklachten, rugpijn […]”. Deze vraag is duidelijk, en [appellant] kon deze vraag redelijkerwijs niet anders begrijpen dan dat feiten die verband hielden met de aanwezigheid van een eventuele rugafwijking, en artsbezoeken of klachten die daar mogelijk mee verband hielden, voor Nationale Nederlanden van belang waren bij het sluiten van de arbeidsongeschiktheids-verzekering. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn verweer dat hij er bij het invullen van de aanvraag vanuit ging dat sprake moest zijn van een aandoening waarbij ook klachten tot uitdrukking kwamen, die hij naar zijn zeggen niet had. Zoals het hof hierboven heeft overwogen, blijkt uit de verklaring van dr. [chirurg 1] en het huisartsenjournaal dat [appellant] wel degelijk rugklachten heeft gehad. Maar ook als het hof er vanuit gaat dat dit niet zo was, had [appellant] in elk geval zijn rugaandoening en zijn artsenbezoeken moeten vermelden. In de hiervoor weergegeven formulering zijn aandoening, ziekte
ofklachten van elkaar onderscheiden. Waaruit [appellant] heeft afgeleid dat hij slechts aandoeningen zou hoeven vermelden waarvan hij ook klachten ervaarde, heeft [appellant] niet toegelicht en kan ook niet worden afgeleid uit de vragenlijst van de gezondheidsverklaring. [appellant] heeft daarentegen wel melding gemaakt van zijn verhoogde cholesterol, terwijl in de vragenlijst niet wordt gevraagd of hij daarvan klachten ervaart. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] bij de aanvraag van de verzekering is bijgestaan door een tussenpersoon/assurantieadviseur.
rugklachten, spit, hernia, ischias, kromme rug” en/of “
enige aandoening, ziekte of gebrek, hier niet genoemd”. De onjuiste beantwoording van deze vragen heeft tot gevolg dat [appellant] zich er tegenover Nationale Nederlanden niet op kan beroepen dat de keuringsarts de rugafwijking zelf had kunnen en moeten constateren (artikel 7:928 lid 4 BW).
Subsidiair stelt Nationale Nederlanden zich op het standpunt dat, zelfs indien geen sprake zou zijn van opzet tot misleiding, zij bij kennis van de ware stand van zaken een (beperkende) clausule zou hebben opgenomen in de polisvoorwaarden voor de gehele wervelkolom, waardoor zij ingevolge artikel 7:930 lid 3 BW slechts een uitkering aan [appellant] verschuldigd zou zijn als ware deze beperkende voorwaarde in de overeenkomst opgenomen.
- de primaire vordering onder Ais niet toewijsbaar, omdat de (mate en duur van de) arbeidsongeschiktheid van [appellant] en daarmee het recht op uitkering nog moet worden vastgesteld;
- de primaire vordering onder Bis gedeeltelijk toewijsbaar, omdat Nationale Nederlanden de verzekeringspolissen met polisnummers 30085780 en 30085779 ten onrechte, namelijk buiten de in artikel 7:929 lid 2 BW bedoelde termijn, heeft opgezegd. De daarop gerichte verklaring voor recht is daarom toewijsbaar. De gevorderde verwijdering uit de hiervoor bedoelde registers is – met verwijzing naar wat hiervoor onder rov. 6.30 e.v. is overwogen – niet toewijsbaar;
- de primaire vordering onder Cis niet toewijsbaar, omdat de (mate en duur van de) arbeidsongeschiktheid van [appellant] en daarmee het recht op uitkering nog moet worden vastgesteld;
- de subsidiaire vordering onder Dis niet toewijsbaar, omdat deze vordering uitgaat van een beoordeling op basis van de polissen van 14 april 2021;
- de subsidiaire vordering onder Eis niet toewijsbaar, omdat verwijdering uit de hiervoor bedoelde registers – met verwijzing naar wat hiervoor onder rov. 6.30 e.v. is overwogen – niet aan de orde is;
- de meer subsidiaire vordering onder Fis gedeeltelijk toewijsbaar, in die zin dat Nationale Nederlanden tekort is geschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst door zonder voldaan te hebben aan haar kennisgevingsplicht uitkering te weigeren en de verzekeringsovereenkomst op te zeggen;
- de meer subsidiaire vordering onder Gis gedeeltelijk toewijsbaar, in die zin dat Nationale Nederlanden zal worden bevolen de mate en duur van arbeidsongeschiktheid van [appellant] alsnog vast te (laten) stellen binnen een termijn van vier maanden na deze uitspraak;
- de meer subsidiaire vordering onder His gedeeltelijk toewijsbaar, in die zin dat de wettelijke rente over de verschuldigde maandelijkse uitkering zal worden toegewezen vanaf het moment dat de betreffende uitkering telkens opeisbaar werd
; - de meer subsidiaire vordering onder Iis niet toewijsbaar, omdat verwijdering uit de hiervoor bedoelde registers – met verwijzing naar wat hiervoor onder rov. 6.30 e.v. is overwogen – niet aan de orde is;
- de vordering onder Jis niet toewijsbaar, omdat onvoldoende is gesteld dat sprake is geweest van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten;
- de vordering onder Kis niet toewijsbaar, omdat [appellant] niet heeft gesteld welke bedragen voor terugbetaling in aanmerking zouden kunnen komen;
- De vordering onder L, de proceskosten, zal hierna onder rov. 6.41 worden besproken.
salaris advocaat € 1.126,00 (2 punten x tarief II à € 563,00)
.