ECLI:NL:GHDHA:2024:2550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
22-001752-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en veroordeling voor belediging van een politieagent

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor het primair tenlastegelegde feit van mishandeling van een politieagent, hoofdagent [slachtoffer], door te spugen in zijn gezicht. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Het hof heeft het primair tenlastegelegde feit van mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen geacht en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het hof oordeelde dat het bespuigen van de verbalisant niet kan worden gekwalificeerd als mishandeling, maar als belediging door feitelijkheden. De verdachte is wel veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit van belediging van de politieagent, wat resulteerde in een geldboete van €400,00. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van €588,00 gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van €400,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf afgewezen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001752-23
Parketnummers: 09-238990-22 en 16-000581-21 (TUL)
Datum uitspraak: 10 december 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 december 2022 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 september 2022 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent bij de politie eenheid Den Haag), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door te spugen in het oog, de mond en/of de wang van [slachtoffer];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 20 september 2022 te 's-Gravenhage,
opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (hoofdagent bij de politie eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden,
heeft beledigd, door
- “ Homo’s” te roepen richting [slachtoffer], althans woorden van een gelijke beledigende aard en/of strekking, en/of
- een middelvinger op te steken richting [slachtoffer], en/of
- te spugen in het oog, de mond, op het vest en/of op de wang van [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Met de verdediging en de advocaat-generaal acht het hof het primair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof het als volgt.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede – onder omstandigheden – het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. In dat laatste geval moet het gaan om lichamelijke onlust of een (zeer) onaangename fysieke ervaring.
Het hof is van oordeel dat onder omstandigheden het bespuugd worden in het gezicht een zeer onaangename fysieke ervaring kan zijn, die als mishandeling kan worden gekwalificeerd. Dat dit in dit concrete geval voor de in het gezicht bespuugde verbalisant ook daadwerkelijk het geval is geweest, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld. De verbalisant heeft in zijn aangifte en in zijn proces-verbaal aangegeven dat hij zich door het spuug in zijn gezicht ‘vies en ranzig’ voelde en, nadat zijn leidinggevende hem verwees naar het zogenoemde spat- en prikloket om een mogelijke besmetting uit te sluiten, hij ook bang werd voor een coronabesmetting. Van een fysiek gevolg , dat maakt dat (mogelijk) van mishandeling kan worden gesproken, blijkt uit de voorhanden bewijsmiddelen echter niet. Het zich ‘vies en ranzig voelen’ duidt meer op een ‘leed opleverende gemoedsaandoening’, oftewel een onaangename psychische ervaring. Ook dit is strafrechtelijk aan de verdachte verwijtbaar, maar de handeling van de verdachte dient anders te worden gekwalificeerd.
Naar het oordeel van het hof moet het tenlastegelegde spugen in het gezicht en op het vest van de verbalisant en het opsteken van een middelvinger in zijn richting worden aangemerkt als belediging door feitelijkheden, zodat het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Het roepen van ‘homo’s’ in de richting van de verbalisant kan enkel worden gekwalificeerd als mondelinge belediging en dus niet als belediging door feitelijkheden, zoals is tenlastegelegd. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel van het subsidiair tenlastegelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij
,op
of omstreeks20 september 2022 te 's-Gravenhage
,opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (hoofdagent bij de politie eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden
,heeft beledigd, door
- “Homo’s” te roepen richting [slachtoffer], althans woorden van een gelijke beledigende aard en/of strekking, en/of
- een middelvinger op te steken richting [slachtoffer]
,en
/of- te spugen in het oog,
inde mond, op het vest en
/ofop de wang van [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belediging van een ambtenaar, te weten een hoofdagent bij de politie eenheid Den Haag, door hem te bespugen en een middelvinger in zijn richting op te steken. Daarmee heeft de verdachte laten zien geen respect te hebben voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door politieambtenaren wordt gediend. Deze ambtenaren moeten ongehinderd hun werk kunnen doen. Daarnaast is het bespugen van een persoon buitengewoon smerig en (daarmee) ook zeer beledigend. Dat dit gebeurde in de nadagen van de Covid-19 pandemie acht het hof extra strafwaardig.
Justitiële documentatie
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte, als gevolg van een in 2017 doorgemaakt herseninfarct, ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit minder controle had over zijn gedrag.
De op te leggen straf
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De voorwaardelijke geldboete dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 588,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 588,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden nu de benadeelde partij in zijn eer, goede naam of anderszins in zijn persoon is geschaad en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 400,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 april 2021 onder parketnummer 16-000581-21 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het hof is evenwel van oordeel dat er geen termen zijn voor toewijzing van die vordering, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 september 2022.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 7 november 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 april 2021, parketnummer 16-000581-21, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. K. Versteeg, voorzitter, mr. M.S. Lamboo en mr. A.H.T. de Haas, leden, in bijzijn van de griffier mr. E. Wouters.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 december 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.