ECLI:NL:GHDHA:2024:2604

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
200.327.405/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het vaderschap van een overleden man over een minderjarige na DNA-onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het vaderschap van een overleden man over een minderjarige. De bijzondere curator had verzocht om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen omdat er geen bruikbaar DNA-materiaal van de man beschikbaar was. Het hof oordeelde dat het recht van de minderjarige om te weten wie haar ouders zijn, zoals vastgelegd in artikel 7 van het IVRK en artikel 8 lid 1 van het EVRM, zwaar weegt. Het hof heeft daarom het verzoek van de bijzondere curator tot het gelasten van een DNA-onderzoek toegewezen, waarbij de zussen van de man moesten meewerken. Na het DNA-onderzoek, uitgevoerd door Verilabs, bleek met meer dan 99,999% zekerheid dat de man de biologische vader van de minderjarige was. De moeder van de minderjarige, die als wettelijke vertegenwoordiger optreedt, steunde het verzoek van de bijzondere curator. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en het vaderschap van de man over de minderjarige vastgesteld. Tevens is de moeder veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek, die op € 1.570,- zijn vastgesteld. Het hof heeft bepaald dat deze kosten door de moeder moeten worden gedragen, omdat het in het belang van de minderjarige was dat het onderzoek werd uitgevoerd. De beschikking is naar de gemeente Delft gestuurd voor verwerking door de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.327.405/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-3731
zaaknummer rechtbank : C/09/630733
beschikking van de meervoudige kamer van 18 december 2024
inzake
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigt door [de bijzondere curator] , advocaat te 's-Gravenzande, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn door het hof aangemerkt:
1. [de moeder van de minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder van de minderjarige,
advocaat voorheen mr. J.G. Galama te Eemnes,
2. wijlen [de moeder van de man] ,
hierna te noemen: de moeder van de man,
3. [de zus van de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [de zus van de man] ,
4. [de andere zus van de man] ,
wonende [woonplaats] ,
hierna: [de andere zus van de man] ,
5. [de halfbroer van de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de halfbroer van de man,
6. [de halfzus van de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de halfzus van de man,
7. wijlen [wijlen de halfbroer van de man] ,
hierna: wijlen de halfbroer van de man,
hierna tezamen te noemen: de familie van de man,
advocaat mr. J.J. Wisse Smit te Apeldoorn.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 24 april 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum, welke beschikking bij beschikking van heden is verbeterd ten aanzien van de opsomming van de door het hof aangemerkte belanghebbenden.
1.2
In de voormelde tussenbeschikking heeft het hof een verwantschapsonderzoek gelast met benoeming van Verilabs tot deskundige.
1.3
Verilabs heeft op 19 juli 2024 rapport uitgebracht. Dat rapport is bij het hof ingekomen op 23 juli 2024 en door het hof in afschrift naar de belanghebbenden gestuurd met gelegenheid voor reactie.
1.4
Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke reacties van mr. Galama, ingekomen op 18 september 2024, [de bijzondere curator] , ingekomen op 19 september 2024 en mr. Wisse-Smit, ingekomen op 9 oktober 2024.
1.5
Het hof acht zich nu voldoende geïnformeerd voor het nemen van de beslissing.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in zijn tussenbeschikking van
24 april 2024 voor zover hierna niet anders vermeld.
2.2
Verilabs heeft in het voormelde rapport van 19 juli 2024, ondertekend door [deskundige] , verslag gedaan van het verwantschapsonderzoek (op basis van DNA-materiaal van de moeder, de minderjarige, [de zus van de man] en [de andere zus van de man] ) en de bevindingen. Kort gezegd heeft Verilabs geconcludeerd dat met meer dan 99,999% zekerheid is berekend dat een biologische broer van [de zus van de man] en [de andere zus van de man] de biologische vader van de minderjarige is.
2.3
De bijzondere curator heeft medegedeeld dat zij, gelet op de bevindingen zoals vermeld in de rapportage, van mening is dat (zonder nadere zitting) over kan worden gegaan tot toewijzing van het verzoek, waarbij het vaderschap van de man over de minderjarige wordt vastgesteld.
2.4
Namens de moeder is, in reactie op het rapport van de deskundige, verklaard dat zij geen commentaar heeft op het deskundigenrapport en dat zij het verzoek van de bijzondere curator steunt.
2.5
Namens de familie van de man is verklaard dat zij kennis hebben genomen van het deskundigenrapport, dat zij daarover geen vragen hebben en zich ter zake van het verdere verloop van de procedure refereren aan het oordeel van het hof.
2.6
Naar het oordeel van het hof is - basis van het deskundigenrapport - voldoende komen vast te staan dat [de man] de biologische vader van de minderjarige is. [de man] is een biologische broer van [de zus van de man] en [de andere zus van de man] . Geen van de betrokkenen heeft in dit verband een ander dan de man als mogelijke vader genoemd. Mede gelet op de verklaringen van de moeder omtrent de relatie tussen haar en de man, acht het hof voorts voldoende gebleken dat de minderjarige op natuurlijke wijze is verwekt. Wat er in het verleden tussen de man en zijn familie is besproken ten aanzien van het (mogelijke) vaderschap van de man over de minderjarige, is in het kader van deze procedure niet komen vast te staan. Voor de te nemen beslissing maakt dit echter geen verschil. De wet biedt immers de ruimte om het vaderschap vast te stellen als vast staat dat de man de verwekker is, hetgeen genoegzaam is gebleken. Het hof zal de bestreden beschikking daarom vernietigen en het verzoek van de bijzondere curator tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over de minderjarige alsnog toewijzen. Deze beslissing is naar het oordeel van het hof in het belang van de minderjarige.
Kosten van het DNA-onderzoek
2.7
In de beschikking van 24 april 2024 heeft het hof bepaald dat het voorschot voor de kosten van het deskundigenonderzoek vooralsnog ten laste van ’s-Rijks kas worden gebracht en dat het hof bij eindbeschikking aan de hand van de alsdan bekende feiten en omstandigheden een definitieve beslissing zal nemen over de vraag ten laste van wie deze kosten moeten worden gebracht. Nu het in familie gerelateerde zaken gebruikelijk is dat de kosten gecompenseerd worden geldt, op grond van artikel 244 lid 2 Rv, als uitgangspunt dat de rechter vaststelt welk deel van de kosten van de deskundige ieder van de partijen dient te dragen. De wet laat geen ruimte om die kosten voor ’s Rijks kas te laten komen. Blijkens de factuur van Verilabs bedragen deze kosten € 1.570,-.
2.8
Het hof acht het redelijk dat de moeder de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten draagt. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De moeder is de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige en het is naar het oordeel van het hof vooral in het belang van de minderjarige dat dit onderzoek is uitgevoerd omdat de minderjarige nu meer zekerheid heeft gekregen over wie haar biologische vader is. Ook zonder dat dit deskundigenonderzoek zou hebben plaatsgevonden had het hof het vaderschap van de man kunnen vaststellen. Het hof vindt het te prijzen dat [de zus van de man] en [de andere zus van de man] hun oorspronkelijke weerstand om mee te werken aan dit onderzoek hebben laten varen en het hof ziet dit als een handelen vooral in het belang van de minderjarige zodat het hof het niet redelijk vindt dat [de zus van de man] en [de andere zus van de man] zouden moeten meebetalen aan de kosten van het deskundigenonderzoek.
2.9
Nu de voor rekening van de moeder komende kosten in debet zijn gesteld en door de griffier zijn voorgeschoten, zal hierna worden bepaald dat de moeder alsnog een bedrag van € 1.570,- aan het hof dient te voldoen op na te melden wijze.
Toezenden van de beschikking aan de ambtenaar
2.1
Het hof zal, zoals is bepaald in artikel 1:20e van het Burgerlijk Wetboek, deze beschikking naar de gemeente Delft opsturen zodat de ambtenaar van de burgerlijke stand te zijner tijd het voorgaande kan verwerken.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2023 en, opnieuw beschikkende:
stelt vast dat [de man] , geboren op [geboorteplaats] 1959 te [geboorteplaats] en overleden op [sterftedatum] 2021, de vader is van [de minderjarige] , geboren op [geboorteplaats] 2013 te [geboorteplaats] ;
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] ;
veroordeelt de moeder in de kosten van het deskundigenonderzoek en veroordeelt de moeder mitsdien aan de griffier van het hof te voldoen: € 1.570,- inclusief BTW voor ingevolge artikel 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorlopig in debet gestelde deskundigenkosten;
bepaalt dat betaling aan de griffier dient te geschieden middels betaling van een door de moeder te ontvangen factuur, afkomstig van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), binnen twee weken na ontvangst daarvan;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, H.J.M. Smid-Verhage en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en is op 18 december 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.