ECLI:NL:GHDHA:2024:2605
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Herstelbeschikking inzake vaderschap van de minderjarige na overlijden van de man
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 december 2024 een herstelbeschikking gegeven met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een overleden man over een minderjarige. De rechtbank had eerder het verzoek van de bijzondere curator tot vaststelling van het vaderschap afgewezen, omdat er geen bruikbaar DNA-materiaal van de man beschikbaar was. Het hof oordeelt dat het aannemelijk is dat de man de verwekker van de minderjarige kan zijn en dat het recht van de minderjarige om te weten wie haar ouders zijn, moet worden gerespecteerd, zoals vastgelegd in artikel 7 van het IVRK en artikel 8 lid 1 van het EVRM.
Het hof heeft het verzoek van de bijzondere curator om een DNA-onderzoek te gelasten toegewezen en bevolen dat de zussen van de man hieraan mee zullen werken. Na het DNA-onderzoek is het biologische vaderschap van de man vastgesteld. Het hof oordeelt dat het niet redelijk is dat de zussen de kosten van het DNA-onderzoek moeten dragen, gezien hun medewerking aan deze emotioneel beladen kwestie. Daarom veroordeelt het hof de moeder van de minderjarige, als wettelijk vertegenwoordiger, in de kosten van het deskundigenonderzoek.
De herstelbeschikking is noodzakelijk omdat er eerder fouten zijn gemaakt in de opsomming van belanghebbenden in de beschikking van 24 april 2024. Het hof heeft de betrokkenen op de hoogte gesteld van de voorgenomen verbetering en heeft geen bezwaren ontvangen. De verbeteringen zijn nu officieel vastgelegd in deze beschikking, die ook de juiste status van de halfbroer van de man bevestigt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de griffier ook aanwezig was.