Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Kimi B.V.,
Karo B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 6 oktober 2022, waarmee Kimi cs in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2022;
- de memorie van grieven van Kimi cs van 24 januari 2023, met producties 42 tot en met 51;
- de memorie van antwoord van Staat van 4 april 2023;
- de producties, nummers 52 tot en met 86 die Kimi cs ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond, zakelijk weergegeven
begeleidende leerweg van een beroepsopleiding in de zin van de Wet educatie beroepsonderwijs (Web)
.Anders gezegd moesten ze de officiële beroepsopleiding in de zin van de Web volgen
.Daarnaast moest op grond van artikel 14a Wva aan een aantal andere voorwaarden zijn voldaan. In maart 2012 hebben het Ministerie van OCW en (het Directoraat-Generaal van) het Ministerie van Financiën, onder meer op het gebied van de Wva, (als pilot) een samenwerkingsconvenant gesloten, om ‘beter zicht te krijgen op eventueel misbruik, oneigenlijk gebruik en ondoelmatig gebruik van rijksmiddelen (…) en deze bij constatering verder te beperken en te detecteren in de toekomst’. Het convenant voorzag in gegevensuitwisseling tussen de beide diensten.
4.Procedure bij de rechtbank
(I) een verklaring voor recht dat de Belastingdienst en de Onderwijsinspectie gezamenlijk, dan wel ieder voor zich, onrechtmatig hebben gehandeld jegens Otto ten aanzien van de naheffingsaanslagen;
(II) veroordeling van de Staat tot betaling van de daadwerkelijk door Otto geleden schade verband houdend met de naheffingsaanslagen, zijnde tenminste € 3.115.775,16, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen schadevergoeding, met wettelijke rente;
(III) veroordeling van de Staat in de proceskosten.
i. kosten adviseurs voor rechtzaken en overig € 2.012.041,00
ii. interne kosten € 688.500,00
iii.extra bankkosten door onzekerheid € 290.243,13
iv.extra kosten accountant meerwerk € 125.000,00
v. reputatieschade p.m.
vi.emotionele schade […] (voormalig eigenaar OTTO) € p.m.
vii. Geen acquisitie/groei mogelijk door onzekerheid
€ p.m.totaal € 3.115.775,16
5.Vorderingen in hoger beroep en verweer
Dat het het gerechtshof Den Haag moge behagen het op 6 juli 2022 tussen partijen gewezen eindvonnis van de rechtbank te vernietigen en bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende:
I. voor recht te verklaren dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld jegens Otto door de naheffingsaanslagen op te leggen;
II. voor recht te verklaren dat de Onderwijsinspectie onrechtmatig heeft gehandeld jegens Otto door het onjuiste oordeel te geven dat van beroepsopleidingen geen sprake was en daarmee de Belastingdienst (mede) aanleiding te geven voor het opleggen van de Naheffingsaanslagen;
III. voor recht te verklaren dat de Staat jegens Otto aansprakelijk is als gevolg van het onder 1 en II hierboven genoemde onrechtmatig overheidshandelen;
IV. de Staat te veroordelen tot betaling aan Otto van de door Otto geleden schade verband houdend met de naheffingsaanslagen ter grootte van minimaal
€ 3.115.775,16 te vermeerderen met een nader vast te stellen bedrag voor de geleden reputatieschade, emotionele schade en de schade van de gemiste groei, althans een in goede justitie door het hof te bepalen redelijke schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van betaling;
V. de Staat te veroordelen om al hetgeen door of namens Otto ter uitvoering van het bestreden vonnis is voldaan aan Otto terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
VI. de Staat te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en – voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaats heeft – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
€ 5.000.000 of € 9.000.000. De emotionele schade van de directie, die zij aanvankelijk ook als PM-post had opgevoerd, heeft zij bij de mondelinge behandeling gesteld op
€ 1,69. De overige voormelde vier posten komen samen weer uit op een bedrag van
€ 3.115.775, zij het dat post (i) nu wordt omschreven als
kosten behandeling fiscale procedure ad € 1.359.562, en post (ii) als
kosten ter voorkoming van de schade ad€ 1.340.979.De posten (iii) en (iv) zijn hierbij hetzelfde gebleven.
6.Beoordeling in hoger beroep
I. De rechtbank heeft miskend dat naast de forfaitaire proceskostenveroordeling van de Staat in de fiscale procedure, in deze civiele procedure ruimte is voor vergoeding van overige schadeposten van Otto wegens onrechtmatig handelen van de Belastingdienst.
II. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het handelen van de Onderwijsinspectie in de fiscale procedure al (impliciet) is beoordeeld.
III. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de proceskostenveroordeling ex artikel 8:75 Awb zich ook uitstrekt tot de Onderwijsinspectie.
inspectie een wettelijk voorgeschreven (toezichts)relatie met de onderwijsinstelling op grond van artikel 3 van de Wet op het onderwijstoezicht (hierna: Wot). Deze relatie omvat met name toezicht en bevordering van de kwaliteit van het onderwijs en toezicht op de naleving van de regels en de financiële rechtmatigheid. Op grond van artikel 15 Wot is de Inspectie ook bevoegd uit eigen beweging specifiek onderzoek te verrichten naar de naleving van de bepalingen uit de Web. Onderzoeken van de Inspectie resulteren in een rapport dat openbaar wordt gemaakt (artikelen 20 en 21 Wot). Het toezicht van de Inspectie richt zich tot de onderwijsinstelling, die verantwoordelijk is voor de kwaliteit van haar opleidingen en zich daarvoor dient te verantwoorden. De Inspectie heeft een grote beleids- en beoordelingsvrijheid bij de inrichting van haar onderzoeken.
Geen onrechtmatige samenspanning van de Onderwijsinspectie en de Belastingdienst
7.De onderbouwing van de gevorderde aanvullende schade
productie 35.01in de fiscale procedure heeft de volgende inhoud:
“De (reputatie)schade bedraagt gemiddeld genomen enkele procenten van de waarde van de onderneming. Ter zitting zal worden toegelicht dat het redelijk is de omvang daarvan te schatten op een bedrag van tenminste EUR 5 miljoen.”Kimi cs heeft bij de mondelinge behandeling van 1 februari 2024 in haar pleitnota (9 tot en met 13) haar reputatieschade en gemiste omzetgroei begroot op een concreet bedrag van € 9.000.000. De emotionele schade van de directie heeft zij toen gesteld op € 1,69. De posten 1, 2, 3 en 4 zijn in hoofdlijnen hetzelfde gebleven, met in productie 68 een uitsplitsing, respectievelijk in
fiscale procedureen in
overige kosten, resulterend in het eerder opgevoerde bedrag van € 3.115.775.
De geclaimde kosten fiscale procedure van € 1.359.562 (weergegeven in productie 68 en de pleitnota bij de mondelinge behandeling onder 10)
“Door de naheffing ontstond aanzienlijk meerwerk voor de accountant, voor welk meerwerk Otto Euro 25.000 per jaar moest betalen.”
8.Beslissing
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2022;
- wijst de vorderingen van Kimi cs af;
- veroordeelt Kimi cs in de kosten van de procedure bij de rechtbank, aan de zijde van de Staat tot op 6 juli 2022 begroot op € 12.129,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na 6 juli 2022, en begroot de nakosten op
- veroordeelt Kimi cs in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Staat begroot op € 30.208,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten wanneer Kimi cs deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat wanneer Kimi cs niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Kimi cs de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, plus de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.