ECLI:NL:GHDHA:2024:542

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
22-001154-22.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens valsheid in geschrift en vrijspraak van witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van witwassen, maar werd wel veroordeeld voor valsheid in geschrift met betrekking tot facturen en een leenovereenkomst. De zaak draait om de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen op te maken en een leenovereenkomst te vervalsen. De verdachte heeft in de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2017 samen met anderen valse geschriften opgemaakt die bestemd waren om als echt te worden gebruikt. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften. De advocaat-generaal had een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar het hof legde uiteindelijk een taakstraf van 120 uren op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van een woning, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze woning uit misdrijf afkomstig was. Het hof oordeelde dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld en dat de straf passend was, maar verdisconteerde de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001154-22
Parketnummer: 10-996691-18
Datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 en
het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2017 te Reeuwijk en/of Gouda en/of Bodegraven en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland en/of Zwitserland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen meermalen, althans eenmaal één of meerdere geschrift(en), te weten:
- een factuur van [bedrijf 1] d.d.
31 maart 2015 met kenmerk [kenmerk 1] gericht aan [bedrijf 2]([document 1]) en/of
- een factuur van [bedrijf 1] d.d.
15 augustus 2016 met kenmerk [kenmerk 2] gericht aan [bedrijf 2] ([document 2])
(elk) zijnde een geschrift dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben doen opmaken en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen vervalsen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben doen gebruikmaken van dat/die vals(e) geschrift(en) als ware dat dat/die geschrift(en) echt en onvervalst immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -:
- in die factu(u)r(en) (telkens) opgenomen dat [bedrijf 2] in verband met financiële consultancy één of meerdere geldbedrag(en) aan [bedrijf 1] dient te betalen en/of
bestaande (telkens) dat gebruikmaken uit:
- het - ter betaling van die factu(u)r(en) - binnen de financiële administratie en/of betalingsadministratie/-afdeling van [bedrijf 2] brengen en/of doen brengen van die factu(u)r(en);
en/of
die factu(u)r(en) heeft/hebben afgeleverd en/of doen afleveren en/of voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2018 te Reeuwijk en/of Gouda en/of Bodegraven en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland en/of Zwitserland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen meermalen, althans eenmaal één of meerdere geschrift(en), te weten:
- een leenovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] ([document 3])
(elk) zijnde een geschrift dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben doen opmaken en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen vervalsen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben doen gebruikmaken van dat/die vals(e) geschrift(en) als ware dat dat/die geschrift(en) echt en onvervalst immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -:
- in die leenovereenkomst(en) opgenomen dat [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] een geldbedrag van 170.000,- euro heeft geleend en/of bestaande dat gebruikmaken uit:
- het - ter onderbouwing van de overboeking van 170.000 euro van [bedrijf 1] naar [bedrijf 3] d.d. 23 februari 2017 - overhandigen en/of doen overhandigen van die leenovereenkomst ([document 4]) aan de Zwitserse autoriteiten en/of de FIOD te Den Haag
en/of
die leenovereenkomst(en) heeft/hebben afgeleverd en/of doen afleveren en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met heden, te Reeuwijk en/of Bodegraven en/of IJmuiden en/of Amsterdam en/of Gouda, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten: een woning gelegen aan de [adres] te [plaats] heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die woning gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat die woning geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 4] in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met heden, te Reeuwijk en/of IJmuiden en/of Gouda en/of Bodegraven en/of Amsterdam, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten: een woning gelegen aan de [adres] te [plaats] heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die woning gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat die woning geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feiten verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is namelijk niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
3 primair en subsidiair als ‘witwassen’ is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het volgende is daartoe van belang.
De woning aan het [adres] te [plaats] is door de vennootschap [bedrijf 4], waarvan de verdachte bestuurder was, verworven met geld dat (middellijk) afkomstig was uit betalingen die [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1]) heeft ontvangen van [bedrijf 2] (hierna ook: [bedrijf 2]).
De verdachte heeft erkend dat aan deze betalingen facturen ten grondslag lagen ten titel van ‘financiële consultancy’ van [bedrijf 1], terwijl de betalingen daadwerkelijk betrekking hadden op bonussen c.q. prestatiebeloningen voor de verdachte wegens werkzaamheden die hij voor [bedrijf 2] had verricht.
De vermeldingen in de facturen waren daarmee in strijd met de waarheid. [bedrijf 1] heeft vervolgens een bedrag doorbetaald dat is aangewend ten behoeve van de aanschaf van de woning. Aan deze betaling door [bedrijf 1] is achteraf de titel van geldlening ten grondslag gelegd, doordat valselijk een leenovereenkomst is opgesteld.
Het motief voor deze gang van zaken ziet de advocaat-generaal in een oneigenlijk belastingvoordeel dat de verdachte op deze manier heeft kunnen behalen doordat hij ten onrechte inkomsten uit bonussen niet heeft opgegeven in zijn aangifte(n) ter zake van de Inkomstenbelasting. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR), aldus de advocaat-generaal.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de woning hiermee afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
Het hof volgt de advocaat-generaal hierin echter niet.
Voor zover zou kunnen worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 69 AWR, hetgeen niet aan hem is ten laste gelegd, geldt immers dat de aangifte Inkomstenbelasting
achterafis gedaan,
nade verwerving van de woning. Dit fiscale delict – indien gepleegd – kan niet gelden als gronddelict voor het ‘witwassen’, nu het niet aan de tenlastegelegde witwashandelingen is
voorafgegaan.
De stelling van de advocaat-generaal dat de verdachte, reeds voorafgaand aan de uitbetaling van de gelden (en de verwerving van de woning), nooit de
intentiezou hebben gehad hier belasting over te betalen, maakt dat niet anders, ook niet als die stelling juist zou zijn.
Ook kan niet worden geoordeeld dat de woning (middellijk) afkomstig is van het plegen van valsheid in geschrift omdat deze is betaald met geld dat is verkregen met gebruikmaking van valse facturen. Dat ter verkrijging van die betalingen
gebruik is gemaaktvan valse facturen, maakt de betalingen niet reeds daardoor
afkomstiguit enig misdrijf. Het dossier biedt voorts geen aanknopingspunten om te oordelen dat de betalingen anderszins uit misdrijf afkomstig zijn.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen van de woning, zoals hem onder 3 primair en subsidiair ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2017
te Reeuwijk en/of Gouda en/of Bodegraven en/of Amsterdam, althans (elders)in Nederland en/of Zwitserland tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en),
althans alleenmeermalen,
althans eenmaaléén
of meerderegeschrift
(en), te weten:
- een factuur van [bedrijf 1] d.d.
31 maart 2015 met kenmerk [kenmerk 1] gericht aan [bedrijf 2]
([document 1])en
/of
- een factuur van [bedrijf 1] d.d.
15 augustus 2016 met kenmerk [kenmerk 2] gericht aan [bedrijf 2]
([document 2])
(elk
)zijnde een geschrift dat
/diebestemd was
/warenom tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens)valselijk heeft/hebben opgemaakt
en/of heeft/hebben doen opmaken
en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen vervalsen, zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en
/of (telkens
)opzettelijk gebruik heeft
/hebbengemaakt en/of heeft
/hebbendoen gebruikmaken van
dat/die vals
(e) geschrift
(en
)als ware
dat dat/die geschrift
(en
)echt en onvervalst immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
(s)valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -:
- in die factu
(u)r
(en
) (telkens
)opgenomen dat [bedrijf 2] in verband met financiële consultancy één
of meerderegeldbedrag
(en)aan [bedrijf 1] dient te betalen en
/of
bestaande
(telkens
)dat gebruikmaken uit:
- het - ter betaling van die factu
(u)r
(en
)- binnen de financiële administratie en/of betalingsadministratie/-afdeling van [bedrijf 2] brengen
en/of doen brengenvan die factu
(u)r
(en
);
en
/of
die factu
(u)r
(en
)heeft
/hebbenafgeleverd en/of doen afleveren en
/ofvoorhanden heeft
/hebbengehad,
terwijl hij en/of zijn mededader
(s)wist
(en
) of redelijkerwijs moest(en) vermoedendat
dat/die geschrift
(en
)bestemd
was/waren voor gebruik als ware
dat/die geschrift
(en
)echt en onvervalst;
2.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2018
te Reeuwijk en/of Gouda en/of Bodegraven en/of Amsterdam, althans (elders)in Nederland en/of Zwitserland tezamen en in vereniging met
(een) ander
(en),
althans alleen meermalen, althans eenmaaléén
of meerderegeschrift
(en), te weten:
- een leenovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3]
([document 3])
(elk)zijnde een geschrift dat
/diebestemd was
/warenom tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens)valselijk heeft/hebben opgemaakt
en/of heeft/hebben doen opmaken
en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen vervalsen, zulks
(telkens)met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en
/of (telkens)opzettelijk gebruik heeft
/hebbengemaakt en/of heeft
/hebbendoen gebruikmaken van dat
/dievals(e) geschrift
(en)als ware dat
dat/diegeschrift
(en)echt en onvervalst immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
(s)valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -:
- in die leenovereenkomst
(en)opgenomen dat [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] een geldbedrag van 170.000,- euro heeft geleend en
/ofbestaande dat gebruikmaken uit:
- het - ter onderbouwing van de overboeking van 170.000 euro van [bedrijf 1 naar [bedrijf 3] d.d. 23 februari 2017 - overhandigen en/of doen overhandigen van die leenovereenkomst
([document 4])aan de Zwitserse autoriteiten en
/ofde FIOD te Den Haag.
en/of
die leenovereenkomst(en) heeft/hebben afgeleverd en/of doen afleveren en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als vermeld in de pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Hij heeft daartoe aangevoerd – kort samengevat – dat de in de tenlastelegging genoemde valsheid in geschrift met betrekking tot de facturen (feit 1) en de leenovereen-komst (feit 2) niet wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat het oogmerk van misleiding ontbreekt.
Tussen alle betrokkenen bestond overeenstemming over de werkwijze.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De facturen vermelden woordelijk en strekken ertoe te bewijzen en in rekening te brengen, dat [bedrijf 1] “financial consultancy" diensten zou hebben verricht ten behoeve van [bedrijf 2], terwijl uit de verklaringen van de verdachte zelf ter terechtzitting blijkt dat de bedragen van € 60.000,- respectievelijk € 170.000,- in deze facturen in werkelijkheid betrekking hadden op prestatievergoedingen (als bonus) die aan hem toekwamen voor door hem persoonlijk behaalde resultaten bij het plaatsen van obligaties voor[bedrijf 2].
In zoverre zijn deze facturen valselijk opgemaakt.
Dat de verdachte geen (beslissende) rol heeft gehad bij de afspraken die bij de wijze van facturering zijn afgesproken, acht het hof niet aannemelijk, temeer daar getuigen zonder uitzondering verwijzen naar de verdachte als de verantwoordelijke binnen [bedrijf 2] voor de financiën en de administratie. [bedrijf 1] heeft gefactureerd aan [bedrijf 2] en het is de verdachte geweest die in ieder geval één van de facturen heeft geparafeerd om te worden uitbetaald, waarna de facturen in de administratie van [bedrijf 2] zijn verwerkt. De verdachte heeft aldus nauw en bewust samengewerkt met in ieder geval een ander ([bedrijf 1]).
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Anders dan de rechtbank acht het hof de overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 3] en [bedrijf 5] anderzijds vals.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat
€ 170.000,- bij [bedrijf 1] is binnen gekomen in december 2016 en het geld vervolgens in februari 2017 bij hem binnen is gekomen en dat hij dat geld heeft gebruikt voor de verkoop (het hof begrijpt: aankoop) van een appartement. Hij verklaarde verder dat het voor hem praktischer zou zijn geweest om het via [bedrijf 4] te doen, maar omdat het niet naar hem te herleiden mocht zijn, is het uiteindelijk via [bedrijf 1] gegaan.
Duidelijk is, dat de verdachte het hier heeft over geld dat aan hem toebehoorde (te weten een tussen [bedrijf 2] en hem afgesproken bonus) dat door [bedrijf 2] via [bedrijf 1] aan zijn vennootschap, [bedrijf 3], is uitbetaald.
In dat verband komt het het hof ongeloofwaardig voor dat de verdachte nota bene zijn eigen geld van [bedrijf 1] zou moeten lenen om het in handen te kunnen krijgen.
Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hiervoor geen verklaring kunnen geven.
Voorts is de overeenkomst van geldlening geantedateerd. De ingangsdatum van de beweerdelijke lening is bepaald op 23 februari 2017, de datum waarop dit bedrag door [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] (overigens onder de titel “factoring agreement”) is overgemaakt. Op de door de verdachte en [naam 1] namens [bedrijf 1] ondertekende leenovereenkomst staat bij de handtekening van [naam 1]
de datum 29 juni 2017 vermeld, terwijl de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat hij de leenovereenkomst heeft opgesteld en uit onderzoek aan de laptop van de verdachte is gebleken dat dat 9 november 2017 moet zijn geweest, kort voordat [naam 1] zou worden gehoord door de Zwitserse autoriteiten.
Uit het dossier blijkt verder dat kort na de inval door de FIOD bij de vader van de verdachte [naam 1] en de verdachte op 18 mei 2017 telefonisch contact hebben gehad. Uit de aantekeningen die van dit gesprek zijn gemaakt leidt het hof af, dat toen is gesproken over de
€ 60.000,- en de € 170.000,-, zijnde de bonussen die de verdachte met [bedrijf 2] was overeengekomen, en over het probleem dat een titel moest worden gevonden op grond waarvan [bedrijf 1] deze bonussen aan de verdachte of aan zijn vennootschap zou zijn verschuldigd en dat in dat verband een contract moest worden opgesteld.
Ten slotte heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de beweerdelijke lening niet is afgelost.
Het hof gaat ervan uit dat na de inval van de FIOD bij de vader van de verdachte, die destijds de zogenaamde ultimate benificial owner (UBO) was van [bedrijf 1], de verdachte en [naam 1] vreesden dat vragen bij de FIOD zouden kunnen rijzen omtrent de geldstroom van [bedrijf 1] naar [bedrijf 3] en dat [naam 1] en de verdachte toen hebben besloten om die geldstroom te verantwoorden aan de hand van een – naar het oordeel van het hof ‘valse’ – overeenkomst van geldlening.
De raadsman van de verdachte heeft bij wijze van voorwaardelijk verzoek verzocht om de heer
[naam 1] als getuige te horen indien het hof geen geloof hecht aan zijn verklaring die de raadsman per
e-mail aan het hof heeft toegezonden. In die e-mail bevestigt [naam 1] dat de bewuste leenovereenkomst na 23 februari 2017 is opgesteld en dat “later de afwezigheid van een titel is gecorrigeerd met de leningsovereenkomst”. Dit nu is precies wat het hof de verdachte onder andere verwijt. De overeenkomst van geldlening is achteraf verzonnen om een rechtsgrond voor de betaling te creëren.
Het hof wijst dit verzoek af, nu het hof zich op dit punt voldoende ingelicht acht en het, mede gelet op de onderbouwing, geen noodzaak aanwezig acht om
[naam 1] als getuige te horen.
Vormverzuim
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep
- op gronden als vermeld in de pleitnotities – op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de telefoon van de verdachte, in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek, naar faillissements-fraude door de vader van de verdachte, is getapt, waardoor de verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad, hetgeen strafcompensatie rechtvaardigt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In het dossier bevindt zich een op 1 mei 2017 door de officier van justitie ondertekende vordering ex artikel 126m jo artikel 126n Sv met betrekking tot het opnemen van (tele)communicatie en het verstrekken van historische verkeergegevens van het telefoonnummer eindigend op -[nummer 1]. De officier van justitie heeft daartoe overgelegd een proces-verbaal van FIOD, kantoor Den Haag van 10 april 2017.
Onder gezag van de officier van justitie heeft een strafrechtelijk onderzoek gelopen onder nummer 58461 naar onder andere faillissementsfraude door [naam 2].
In dat onderzoek zijn van 1 september 2016 tot en met
21 december 2016 en van 3 mei 2017 tot en met 30 mei 2017 twee mobiele nummers in gebruik bij de verdachte
[naam 2] opgenomen en uitgeluisterd.
Daarnaast zijn van 15 mei 2017 tot en met 22 mei 2017 een mobiel nummer in gebruik bij [naam 3] en een mobiel nummer op naam van [bedrijf 2] en in gebruik bij [verdachte] opgenomen en uitgeluisterd.
[verdachte], de verdachte, is de zoon van [naam 2] en [naam 3] en was toentertijd CFO bij [bedrijf 2].
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechter-commissaris machtiging verleent voor een bevel tot het opnemen van telecommunicatie die plaatsvindt via de nummers:
[nummer 2] SPRAAK en [nummer 1] SPRAAK.
De rechter-commissaris heeft op 25 april 2017 geoordeeld dat de vordering kan worden toegewezen op de gronden, op de wijze en onder de voorwaarden als in die vordering omschreven.
In artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering is de bevoegdheid tot het opnemen van communicatie met een technisch hulpmiddel vastgesteld. De toepassing van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering is niet beperkt tot communicatie waaraan een verdachte deelneemt, maar dit kan ook worden ingezet tegen een ieder, mits dat in het belang van het onderzoek is.
De rechter-commissaris, die voorafgaand aan het bevel een (in beginsel schriftelijke) machtiging dient te verlenen, toetst of aan (onder meer) deze wettelijke eis is voldaan.
Het hof heeft vervolgens te oordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen.
De rechter-commissaris heeft blijkens diens op schrift gestelde machtiging de beschikking gehad over voornoemd proces-verbaal van de FIOD en kennelijk op grond daarvan geconcludeerd dat sprake is van een verdenking als bedoeld in artikel 126, eerste lid, Sv.
Het hof is van oordeel dat de rechter-commissaris op grond van die informatie in redelijkheid kon beslissen om ook een machtiging te verlenen voor een bevel tot het opnemen van telecommunicatie die plaatsvond met het telefoonnummer in gebruik bij de verdachte.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande genoegzaam dat deze opsporingsbevoegdheid door de bevoegde autoriteit op de juiste gronden is ingezet.
Het hof komt dan ook tot de slotsom dat van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv geen sprake is en dat het verweer moet worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

1.medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

en

medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

2.medeplegen van valsheid in geschrift

en

medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze samen met een ander schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Hij heeft daarbij facturen en een leen-overeenkomst valselijk opgemaakt om er zelf financieel beter van te worden. Naar de overtuiging van het hof had het handelen van de verdachte samen met [bedrijf 1] mede tot doel te voorkomen dat de bonusinkomsten naar hem te herleiden waren.
Door aldus te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van dergelijke documenten ernstig beschaamd. Bovendien kunnen de (fiscale) autoriteiten hierdoor worden misleid.
Het hof rekent hem dit aan.
Dat de verdachte zoals hij heeft aangevoerd uiteindelijk geen financieel voordeel heeft genoten maakt zijn handelen niet minder strafwaardig.
Derhalve zal in weerwil van hetgeen de verdediging op
de zitting heeft bepleit, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht achterwege blijven.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
13 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof acht in beginsel de oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden.
Het hof neemt evenwel in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
Immers, de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is met 1 jaar en 6 maanden overschreden en in hoger beroep met drie dagen.
Het hof zal de geconstateerde overschrijding verdisconteren in de strafmaat als volgt. In plaats van de in beginsel passende taakstraf voor de duur van
150 uren zal het hof een taakstraf voor de duur van
120 uren opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A. de Lange, mr. W.J. van Boven en mr. M.S. Lamboo, in bijzijn van de griffier
A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 april 2024.