Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid),
De Politie,
1.De zaak in het kort
embedded journalism’). De Politie heeft het busje staande gehouden en alle inzittenden, inclusief [appellant] , aangehouden op verdenking van voorbereidingshandelingen van het, kort gezegd, versperren van een weg met gevaar voor de verkeersveiligheid. Ook [appellant] is – na overleg met de officier van justitie – meegenomen naar het politiebureau. Vrij snel nadat daar zijn hoedanigheid van journalist was vastgesteld is hij heengezonden. Volgens [appellant] was die hoedanigheid al veel eerder duidelijk, onder meer omdat hij een officieel persherkenningsteken droeg in de vorm van een zogenaamde ‘rellenkaart’ en hij zijn politieperskaart kon tonen. Hij stelt dat daarom een wettelijke grondslag ontbrak om hem aan te houden en mee te nemen. Volgens hem was de handelwijze in elk geval onrechtmatig vanwege strijd met zijn recht op vrije nieuwsgaring, zoals beschermd door artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Hij wil dat de rechter dit vaststelt, hem een schadevergoeding toekent en de Politie en de Staat opdraagt een rectificatie te plaatsen.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaardingen van 21 november 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 8 september 2022;
- de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis van [appellant] , met bijlagen, waaronder een op 16 januari 2023 ter griffie gedeponeerde USB-stick met foto’s en videobeelden;
- de memorie van antwoord van deDe Politie;
- de memorie van antwoord van de Staat.
3.Feitelijke achtergrond
Leidraad over de positie van de pers bij politieoptredenuitgevaardigd (hierna: de Leidraad). In deze Leidraad is vermeld dat de pers een bijzondere maatschappelijke positie heeft bij de realisering van de vrijheid inlichtingen te verzamelen en door te geven en van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 EVRM. Verder staat in de Leidraad onder meer het volgende vermeld:
4.Procedure bij de kantonrechter
embedded journalism) en maakte zich daarom niet schuldig aan een strafbaar feit. Dit was ter plaatse al duidelijk omdat hij dit heeft medegedeeld, twee camera’s bij zich had, een rellenkaart duidelijk zichtbaar om zijn nek droeg en zowel een politieperskaart als een geldig rijbewijs heeft afgegeven ter verificatie. Er kon dus geen sprake zijn van een redelijke verdenking. Bovendien volgt uit de Leidraad dat de Politie in zo’n geval af moet zien van aanhouding. De inbeslagname was daarnaast in strijd met de
Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten, terwijl het op vliegtuigstand zetten van zijn telefoon ook nog eens in strijd was met zijn recht op bronbescherming. Subsidiair heeft [appellant] aangevoerd dat de toepassing van dwangmiddelen een ontoelaatbare inbreuk vormde op zijn onder artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van nieuwsgaring. [appellant] heeft als journalist een zekere mate van vrijheid om te kiezen op welke wijze hij invulling geeft aan de uitoefening van zijn vak. [appellant] heeft bewust ervoor gekozen om “van binnenuit” verslag te doen (
embedded journalism) omdat het publiek zo een beter beeld krijgt van de totstandkoming van een protestactie als die van Extinction Rebellion. De toegepaste dwangmiddelen voldeden niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus [appellant] . Hieronder wordt nader ingegaan op de door hem gevorderde rectificatie en schadevergoeding
5.Vorderingen in hoger beroep
….inbeslagneming van zijn fotoapparatuur onrechtmatig is” wordt dus vervangen door “
….inbeslagneming van zijn fotoapparatuur en zijn telefoon onrechtmatig is”). Verder moeten de woorden
“vonnis”en
“Rechtbank Den Haag, afdeling kantonzaken”vervangen worden door
“arrest”en
“Gerechtshof Den Haag”.
embedded) had kunnen uitvoeren. Er moet gewaakt worden voor een
chilling effectals
embedded journalismbij voorbaat met sancties wordt bedreigd (grief 8). Volgens grief 9 moet de conclusie zijn dat de Politie en de Staat onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellant] .
6.Beoordeling in hoger beroep
Aanhouding en overbrenging naar het bureau
“Bij aankomst op het bureau werden zij al op vrije voeten gesteld en niet meer als verdachte gezien”). Er doet zich in deze zaak dus niet de situatie voor waarin
ondanks de hoedanigheid van journalisteen redelijke verdenking bestond en bleef bestaan; de enige vraag was of [appellant] daadwerkelijk journalist was. Dit is van belang om vast te stellen omdat de Politie en de Staat op zichzelf terecht opmerken dat het zijn van journalist geen vrijbrief vormt voor het plegen van strafbare feiten. Dat is natuurlijk waar. Een journalist die handelingen verricht die losstaan van zijn journalistieke werkzaamheden én die kunnen worden gekwalificeerd als (het medeplegen van / medeplichtigheid tot) een strafbaar feit (denk aan het gooien van stenen tijdens een demonstratie) kan worden onderworpen aan dwangmiddelen
, ongeacht de vraag of buiten redelijke twijfel staat dat hij journalist is. Dat geldt in beginsel óók als hij mede in die hoedanigheid van journalist op de bewuste plek aanwezig is. In zo’n geval wordt dus niet eens toegekomen aan de hierna te bespreken vraag of aan die hoedanigheid redelijkerwijs getwijfeld mocht worden: de toepassing van dwangmiddelen (waaronder het meenemen naar het bureau) is in zo’n situatie immers hoe dan ook toegestaan. Zoals gezegd was in dit geval echter geen sprake van zo’n situatie omdat niet ter discussie staat dat de verdenking jegens [appellant] uitsluitend was gebaseerd op het feit dat hij bij de actievoerders in het busje zat en dat deze verdenking verviel, zodra was gebleken dat hij journalist was.
embedded journalism–, laat staan dat het om die reden altijd gerechtvaardigd zou zijn iemand mee te nemen naar het bureau voor zo’n nadere verificatie. Als dat zou worden aangenomen, zou dat immers betekenen dat zo’n politieperskaart geen enkele waarde meer heeft. Uitgangspunt moet dan ook zijn dat er pas reden is voor een nadere controle (bij voorkeur ter plaatse, tenzij dat onder de omstandigheden van het geval niet kan worden gevergd, zie ook hierna 6.11), als er voldoende concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de echtheid van de politieperskaart en rellenkaart en/of aan de identiteit van de betrokkene.
Pentikäinen, waarover het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich in 2015 heeft uitgesproken, niet op. [2] Nog daargelaten dat [appellant] stelt dat hij aanvankelijk gewoon door mocht gaan met het maken van foto’s vanuit het busje en dat het bellen pas later plaatsvond omdat hij contact wilde leggen met de secretaris van de NVJ, is hoe dan ook niet gebleken van zodanig “hetzelfde gedrag” van [appellant] en de demonstranten dat op grond daarvan redelijke twijfel kon bestaan over zijn hoedanigheid als journalist. Integendeel, het fotograferen en het bellen met de NVJ vonden juist plaats vanuit die hoedanigheid en het was ook vanwege die hoedanigheid dat [appellant] bezwaar maakte tegen het feit dat hij moest stoppen met foto’s maken en zijn camera’s en telefoon moest inleveren – een bevel waaraan hij overigens wel gehoor heeft gegeven.
“koppeling”gemaakt
“tussen de perskaart en de persoonsgegevens op (het) legitimatiebewijs”en/of een
“zoekopdracht in de systemen”uitgevoerd [3] . Volgens de Staat heeft de Afdeling Informatievoorziening
“onderzoek gedaan in de basisadministratie en onderzocht of [appellant] journalist is” [4] . Onduidelijk is wat hiermee precies is bedoeld, omdat [appellant] zich ter plaatse al had gelegitimeerd en een politieperskaart had getoond. In elk geval heeft de verificatie kennelijk (zeer) weinig tijd gekost want vrijwel direct na aankomst op het bureau is [appellant] heengezonden. Het hof ziet daarom niet in waarom – mede gelet op het zwaarwegende belang van de vrije nieuwsgaring – de Afdeling Informatievoorziening dit onderzoek niet al direct had kunnen uitvoeren en waarom de conclusie van dat onderzoek niet kon worden afgewacht terwijl de Politie en de bestelbus nog ter plaatse waren.
“Als je jezelf als journalist willens en wetens bij zo’n groep demonstranten voegt, loop je het risico dat we je meenemen naar het bureau om daar je identiteit te verifiëren. Journalisten hebben rechten, maar ook plichten. Zoals bijvoorbeeld opvolgen van een aanwijzing van een agent.”Volgens [appellant] wordt hiermee de onterechte indruk gewekt dat hij de aanhouding over zichzelf af heeft geroepen. De bewuste zin over de perskaart ziet echter niet op hem, maar op [journalist 2] . Bovendien geldt dat naar het oordeel van het hof duidelijk is dat ook hier louter een mening wordt weergegeven. Dat blijkt ook uit het feit dat de geciteerde zin vooraf wordt gegaan door de zin
“De politieman begrijpt weinig van de ontstane ophef.”. Al met al is geen sprake van onrechtmatige uitlatingen die een rectificatie rechtvaardigen.
embedded journalism; het is ook niet aan de Politie en de Staat – of de rechter – om deze methode ter discussie te stellen. [5] Uiteraard moet [appellant] zich professioneel en met inachtneming van de journalistieke normen gedragen (
ethics of journalismof
responsible journalism [6] ), maar dat heeft hij ook gedaan. Hij droeg de rellenkaart goed zichtbaar om zijn nek en heeft de politieperskaart en zijn geldige rijbewijs op eerste verzoek getoond. Hij onthield zich verder van handelingen die niet geacht kunnen worden samen te hangen met zijn journalistieke werk. De gemaakte videobeelden bevestigen zijn stelling dat hij rustig is gebleven en zich respectvol heeft opgesteld. Het hof heeft op zichzelf geen reden te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de opgemaakte processen-verbaal, maar deze zijn niet heel gedetailleerd en geven veeleer in grote lijnen weer wat er is gebeurd. Uit een vergelijking met de gemaakte foto’s en beelden blijkt dat de chronologie van de gebeurtenissen op onderdelen mogelijk anders is geweest. Dat betekent ook dat niet is uit te sluiten dat [appellant] aanvankelijk foto’s mocht blijven maken, althans dat niet voldoende duidelijk ook aan hem een bevel is gegeven daarmee te stoppen. Als zo’n bevel aanvankelijk niet aan hem is gegeven zou dat overigens in overeenstemming met artikel 10 EVRM zijn, zoals hierboven al overwogen. Verder is niet uit te sluiten, en zelfs aannemelijk, dat [appellant] pas op een later moment is gaan bellen, en wel met de NVJ. Dat hij dat heeft gedaan, in een laatste poging zijn recht op vrije nieuwsgaring zeker te stellen, acht het hof begrijpelijk onder de omstandigheden. Als dus al sprake is geweest van het negeren van een bevel, wat niet met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan, moet dat in de gehele context worden bezien. In elk geval is geen sprake van zodanig gedrag dat de schade om die reden voor zijn rekening moet blijven.
.
7.Beslissing
- i) vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 8 september 2022;
- ii) verklaart voor recht dat de Politie en de Staat jegens [appellant] onrechtmatig hebben gehandeld door de aanhouding van [appellant] te laten voortduren, door zijn camera’s en telefoon in beslag te nemen en door hem mee te nemen naar het bureau, nadat er ter plaatse al geen redelijke twijfel meer over kon bestaan dat hij journalist was;
- iii) veroordeelt de Politie en de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] van € 2.512,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- iv) veroordeelt de Politie en de Staat in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] begroot op € 3.281,64, te vermeerderen met de wettelijke rente als de Politie en de Staat deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest hebben voldaan;
- v) bepaalt dat als de Politie en de Staat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak hebben voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, de Politie en de Staat de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als de Politie en de Staat deze niet binnen veertien dagen na betekening hebben voldaan;
- vi) verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- vii) wijst de vorderingen voor het overige af.