ECLI:NL:GHDHA:2024:621

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
22-000700-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling verdachte wegens zware mishandeling met dodelijke afloop en vrijspraak van doodslag

Op 18 april 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord en doodslag op zijn vriendin, [slachtoffer]. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 24 op 25 januari 2017, waarbij het slachtoffer ernstig letsel opliep en later overleed. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, maar de advocaat-generaal ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat heeft geleid tot haar overlijden. De verdachte werd vrijgesproken van moord en doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij met voorbedachten rade handelde of dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Het hof oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan zware mishandeling, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 50 maanden. De uitspraak houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000700-19
Parketnummer: 09-842049-17
Datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1963,
[adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 24 januari 2017 tot en met 25 januari 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer]opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer](meermalen) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam geslagen (al dan niet met een hard voorwerp) en/of gestompt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]is overleden.
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 24 januari 2017 tot en met 25 januari 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer]opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware bloeding in het hoofd, heeft toegebracht, door die [slachtoffer](meermalen) tegen het hoofd en/of het lichaam (al dan niet met een hard voorwerp) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde feit -kort gezegd- doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Inleiding
Op dinsdag 24 januari 2017, omstreeks 17:52 uur werd er gebeld naar de meldkamer van de ambulancedienst regio Den Haag, via het alarmnummer 112. De melder, [getuige A] (hierna: [getuige A]), verklaarde dat er een vrouw in de woning aan de [adres] lag die niet meer aanspreekbaar was en onregelmatig adem haalde. Op de achtergrond was geschreeuw te horen van een man waarvan is gebleken dat het de verdachte was. [1] De verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en troffen het slachtoffer, [slachtoffer](hierna: [slachtoffer]) aan. Zij was bewusteloos, had allerlei blauwe plekken over haar gehele lichaam, een bebloede lip en een opgezwollen hoofd. [slachtoffer] had een snurkende ademhaling en een licht kloppende hartslag. Nadat zij naar de hal was verplaatst werd de AED aangesloten en bleek er geen hartslag waargenomen te kunnen worden, waarop werd begonnen met reanimeren. Vervolgens is [slachtoffer] naar het ziekenhuis vervoerd. [2] Op 25 januari 2017 omstreeks 07:20 uur is zij in het HAGA-Ziekenhuis in Den Haag overleden.
[Arts], als arts en patholoog werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut heeft de doodsoorzaak onderzocht en in haar rapport het volgende vermeld:

Ten aanzien van het intreden van de dood wordt het volgende gesteld:
-
Het ingewerkt hevig uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd heeft geleid tot ernstig hoofdletsel met kneuzingen (contusies) meerdere uren voor het overlijden ontstaan en passend bij het moment van reanimatiebehoeftig worden circa 13 uren voorafgaand aan het overlijden, hersenschade, vochtophoping (hersenoedeem) en herseninklemming. Dit heeft geleid tot een reanimatiebehoeftige toestand, noodzaak tot hospitalisatie, een slechte prognose waarop is besloten tot een palliatief beleid en detubatie, waarop de dood is ingetreden circa 13 uren later.

Het oude (minimaal 1-2 weken voorafgaande aan het overlijden) opgelopen subduraal hematoom in het hoofd en een recent component (een re-bleed of een kort voor reanimatiebehoeftig worden opgetreden bloeding) waren bij leven opgelopen door tenminste 1 maal opgelopen eerdere inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd zoals door vallen, slaan kan zijn veroorzaakt en kan een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd.

  • Voorts waren er bevindingen passend bij doorgemaakt geweld op de hals/nek (ligatuurstrangulatie, al dan niet in combinatie met manuele strangulatie). Als gevolg van geweld op de hals kunnen effecten van zuurstofgebrek en/of hartritmestoornissen (reflex cardiac arrest) zijn ontstaan, hetgeen kan hebben bijgedragen aan de neurologische schade en dus een medeoorzaak voor het intreden van de dood of een bijdrage aan het overlijden hebben opgeleverd.
  • Er waren letsels aan de mond/lippen/neus, die indien ze door smoren zijn opgeleverd, bijgedragen kunnen hebben aan zuurstofgebrek in de hersenen en uiteindelijk overlijden.
  • De letsels aan de romp kunnen, indien ze voorafgaande aan de reanimatie zijn opgeleverd, hebben geleid tot ademhalingsbeperking en zuurstofgebrek en daarmee
een bijdrage hebben geleverd aan het uiteindelijk overlijden.” [3]
In de woning van de verdachte waar het onderhavige gebeuren heeft plaatsgevonden, waren op 24 en 25 januari 2017 verschillende personen aanwezig. In eerste instantie waren dat de verdachte, [slachtoffer], [getuige A] en [getuige B]. [getuige B] heeft de woning op 24 januari rond 07.15 uur verlaten. Na haar vertrek bleven de verdachte, [slachtoffer] en [getuige A] in de woning achter.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich -al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen- schuldig heeft gemaakt aan het primair (impliciet primair of subsidiair) tenlastegelegde of aan het subsidiair tenlastegelegde.
Standpunt verdediging: alternatief scenario
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig de overgelegde en in het strafdossier gevoegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijgesproken dient te worden. De verdediging heeft hierbij een alternatief scenario geschetst dat inhoudt – samengevat weergegeven – dat niet de verdachte, maar [getuige A] en [getuige B] het letsel hebben toegebracht ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Beoordeling
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt het hof tot de volgende vaststelling van hetgeen zich op 24 januari 2017 in de woning van de verdachte aan de [adres] in Den Haag heeft voorgedaan.
[getuige A] en [getuige B] kwamen in de nacht van 23 op 24 januari 2017 op bezoek bij de verdachte en het slachtoffer in de woning van de verdachte. Er ontstonden in de vroege ochtend van 24 januari 2017 discussies en ruzies in de woning.
[slachtoffer] is omstreeks 06:00 uur naar de [supermarkt] gegaan om een fles wodka te kopen, waarna zij weer terug is gegaan naar de woning. [4] Het hof stelt vast dat uit niets is gebleken dat zij op dat moment al zichtbaar letsel had.
[getuige B] heeft verklaard dat zij kort nadat zij met [getuige A] in de woning was aangekomen, ruzie kreeg met [slachtoffer]. Als onderdeel van die ruzie is [slachtoffer] door [getuige B] in het gezicht gespuugd en heeft [getuige B] water in het gezicht van [slachtoffer] gegooid. De verdachte heeft [getuige B] toen een klap gegeven, waardoor zij van schrik in haar broek heeft geplast en naar de wc is gegaan. Toen zij terug kwam van de wc vertelde [getuige A] dat verdachte haar in haar vinger had gebeten, waarna [getuige B] naar verdachte toe wilde lopen en vervolgens klappen kreeg van hem. Zij heeft daarna al rennend de woning verlaten. Buiten heeft zij een man met een werkhelm, naar later gebleken is getuige [getuige C], gevraagd de politie te bellen. [5]
[Getuige C] heeft als getuige verklaard dat hij omstreeks 07:15-07:30 uur door een vrouw werd gevraagd om de politie te bellen omdat zij door een Antiliaan op “haar bek” was geslagen. [6]
De verklaring van [getuige B] over de aard en omvang van de ruzie in de ochtend van 24 januari 2017 wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige A]. [getuige A] heeft net als [getuige B] verklaard dat [getuige B] en [slachtoffer] ruzie hadden, dat [getuige B] in het gezicht van [slachtoffer] spuugde en dat verdachte [getuige B] een klap in het gezicht gaf. [getuige A] heeft voorts verklaard dat de verdachte toen ook [slachtoffer] heeft geslagen. Hierop is [getuige A] tussen beiden gekomen, waarbij zij door de verdachte in haar vinger is gebeten. Ook [getuige A] heeft verklaard dat [getuige B] de woning heeft verlaten nadat zij ruzie kreeg met de verdachte. [7]
Na het vertrek van [getuige B] waren zoals gezegd alleen de verdachte, [slachtoffer] en [getuige A] nog in de woning. Over het door de verdachte tegen [slachtoffer] gebruikte geweld na het vertrek van [getuige B] heeft [getuige A] onder meer het volgende verklaard:

Ik zag [verdachte] (het hof begrijpt de verdachte) in de deuropening van de gang met de woonkamer staan. Ik zag dat hij bewegingen maakte wat op schoppen kan lijken. Ik kon [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) niet zien omdat zij op de grond zat of lag. Ik kon dus ook niet zien of en waar hij haar raakte. Ik durfde toen ook niet in te grijpen omdat ik bang was dat ik dan ook aan de beurt was.” [8]

V: Hoe heb je [verdachte] zien staan tijdens de ruzie met [slachtoffer]?
A: Hij was aan het trappen, hij stond dus lijkt mij. Ik heb gezien dat hij trapbewegingen maakte. Een beetje voorover gebukt. Hij keek richting slaapkamer, dus ik heb hem vanaf zijn rechterkant gezien op dat moment. Mijn zicht werd geblokkeerd door die dozen.
V: Wat heeft [slachtoffer] gezegd tijdens de ruzie?
A: Veel auw en van die rare pijnkreten en ze kreunde op een manier dat ze pijn had (…) Die pijnkreten, ze zij (het hof begrijpt zei) van Auw, aaaa, gewoon pijn en kreunende stem van iemand die pijn aan het lijden is.
V: heb jij [slachtoffer] nog gezien?
A: Nee, zij lag waarschijnlijk, of zat en mijn zicht werd geblokkeerd. Ik heb [verdachte] wel duidelijk gezien.” [9]

Hij heeft haar (het hof begrijpt: [slachtoffer]) aangeraakt geschopt en geslagen, ik heb alles gezien. Ik ben er niet tussengekomen voor de tweede keer, want hij had mij al gebeten. U vraagt mij of ik heb gezien dat hij [slachtoffer] had gebeten. Ik heb dat niet gezien, hij stond met zijn rug naar mij toe, hij bukte wel naar haar toen, dus hij kan wel een bijtbeweging hebben gedaan. Dat was gebeurd voordat ik ging slapen, maar nadat [Getuige B] (het hof begrijpt [getuige B]) was weggegaan. Toen [slachtoffer] op de grond lag was dat in de deur tussen de woonkamer en de gang, voordat je de slaapkamer binnengaat.” [10]
[getuige A] heeft in al haar verklaringen consequent dezelfde lezing gegeven van hetgeen zich volgens haar toen in de woning heeft afgespeeld: het was uitsluitend de verdachte die fysiek geweld gebruikte tegen [slachtoffer]. Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar en ziet voor dit oordeel steun in diverse bewijsmiddelen.
[Getuige D] (hierna: [Getuige D]), de buurvrouw van de verdachte, heeft verklaard dat zij maandag 23 januari rond 23:00 naar bed ging. Zij kon niet slapen door de ruzie uit de woning van de buren (het hof begrijpt de woning van de verdachte). Toen zij dinsdagochtend 24 januari rond 08:30 uur wakker werd, hoorde zij nog steeds ruzie uit die woning komen. Zij hoorde geschreeuw en gescheld. Rond 16:00 uur of 16:30 uur hoorde zij dat de ruzie erger was. Het klonk alsof er gevochten werd. Zij twijfelde of zij 112 moest bellen. Ze hoorde dat de buurman (het hof begrijpt: de verdachte) aan het schelden was. Op een gegeven moment was er een harde knal. Het leek alsof er iets zwaars op de grond viel. Zij hoorde de buurman letterlijk zeggen: “Jij hebt niemand vermoord”. Vervolgens hoorde zij dat hij zei: “ik ga nu iemand vermoorden of ik heb iemand vermoord”. Zij hoorde de vriendin zeggen “doe rustig, doe rustig”. [11]
Op 24 januari 2017 om 17:41 uur appt [getuige A] aan [vriendin], een vriendin van haar, het volgende bericht: “
Oompie (het hof begrijpt de verdachte) was gisteren fruss. Als ik hem niet tegen hield zat hij vast joh ik bel je wel [vriendin] want nu ik ben kapot k ga effe slapen etc etc want nu pas is hij echt rustig k moest wel met hem blijven anders zou hij buiten weer gekke dingen doen”. [12] Het hof stelt vast dat dit bericht is gestuurd nog voordat er door haar 112 is gebeld.
De verklaringen van [getuige A] worden ook ondersteund door het forensisch bewijs.
Er zijn diverse bloedsporen van [slachtoffer] op de muren en deurposten in de gang aangetroffen. Die bevonden zich op een hoogte van ongeveer 1 tot en met 49 centimeter. [13] Geconcludeerd wordt dat de bloedsporen zich laag bij de grond bevonden, hetgeen er op kan wijzen dat het slachtoffer zich in een liggende of zittende houding bevond ten tijde van het toebrengen van een (gedeelte) van de letsels, waaruit zij heeft gebloed. [14] De verklaring van [getuige A], inhoudende dat de verdachte trappende bewegingen maakte naar [slachtoffer] die zich kennelijk in de gang bevond, vindt steun in de bevindingen uit het bloedsporenonderzoek.
In hoger beroep is nader forensisch onderzoek gedaan.
In het interdisciplinair rapport van het NFI van 27 mei 2022 zijn de resultaten van het bloedspoorpatroononderzoek en het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek gecombineerd. De resultaten zijn gewogen onder twee hypothesen, namelijk:
H1: Verdachte [verdachte] heeft het slachtoffer geslagen en/of geschopt. Verdachten [getuige A] en [getuige B] waren toen niet in dezelfde ruimte aanwezig, zij hebben het slachtoffer niet geslagen en/of geschopt.
H2: Verdachten [getuige A] en [getuige B] hebben gezamenlijk het slachtoffer geslagen en/of geschopt. Verdachte [verdachte] sliep op dat moment en werd later naast haar wakker, hij heeft haar toen geprobeerd wakker te schudden. Hij heeft het slachtoffer niet geslagen/ geschopt.
In het interdisciplinaire rapport wordt het volgende geconcludeerd:

5.3.4 Conclusie bevindingen bloedspoorpatroononderzoek
Samengenomen heeft de deskundige geconcludeerd dat de resultaten van het bloedspooronderzoek iets waarschijnlijker (ongeveer 2,5 keer) zijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
(…)
5.4.3 Conclusie bevindingen onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek.
Samengenomen heeft de deskundige geconcludeerd dat de resultaten van het onderzoek aan de bemonsteringen nagelvuil van het slachtoffer en aan de schoenen van verdachten [verdachte] en [getuige A] iets waarschijnlijker (ongeveer 6 keer) zijn wanneer verdachte [verdachte] het slachtoffer heeft geslagen en/of geschopt (hypothese 1) dan wanneer verdachten [getuige A] en [getuige B] gezamenlijk het slachtoffer hebben geslagen en/of geschopt (hypothese 2).
(…)

7. Interdisciplinaire conclusie

De bevindingen van het bloedspooronderzoek en het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek zijn gezamenlijkwaarschijnlijkerwanneer hypothese 1(H1) waar is dan wanneer hypothese 2 (H2) waar is.”. [15]
Het hof wordt voorts gesterkt in de overtuiging dat de verdachte het letsel heeft toegebracht en dat [getuige A] derhalve een betrouwbare verklaring heeft afgelegd door diverse telefoongesprekken van [getuige A] die zijn afgeluisterd. In die gesprekken geeft zij er geen blijk van zich bewust te zijn van de mogelijkheid dat die gesprekken worden afgeluisterd. Hetgeen zij in die gesprekken vertelt, sluit aan bij hetgeen zij tegenover de politie verklaard heeft. Het betreft de volgende gesprekken:
- “ “
Ja mijn omoe(het hof begrijpt de verdachte)
, die schuift, ja, die omoe die schuift mij nu moord in mijn schoenen (…) Terwijl, ik heb alles daar gezien [16]
- [ [getuige A] zegt dat hij een vrouw had vermoord en dat zij dat had gezien en dat ze dat toen ook duidelijk had uitgelegd wat ze had gezien. [17]
- “ “
Want het is voor mij ook traumatisch om mee te maken hoe je iemand hebt zien vermoorden.” [18]
Deze gesprekken sterken het hof in de conclusie dat [getuige A] in haar verklaringen tegenover de politie en in een latere fase tegenover de raadsheer-commissaris, de waarheid heeft gesproken.
Het hof wijst voorts op de briefkaarten die de verdachte aan [getuige A] heeft gestuurd. In de briefkaart van 28 december 2017 wordt geschreven: “
zeg tegen hen (het hof begrijpt: de politie of de rechter) dat jouw vriendin [slachtoffer] vermoord heeft. Ik heb op geen enkel moment schopbewegingen gemaakt.”
In de briefkaart van 13 februari 2018 wordt door de verdachte geschreven: “
waarom zeg je niet dat [getuige B] (het hof begrijpt [getuige B]) uit mijn (slaap)kamer rende toen ik wakker werd. Je weet dat [getuige B] [slachtoffer] vermoord heeft. (…) nu lieg je over mij dat ik schopbewegingen gemaakt heb.
(…) Je was aan het appen toen ik wakker werd en [getuige B] uit de (slaapkamer) rende. Je weet wat ze gedaan heeft.” [19]
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte [getuige A] heeft willen beïnvloeden met betrekking tot de door haar af te leggen verklaring en haar heeft willen overhalen om [getuige B] als dader aan te wijzen. Dit, terwijl [getuige B] al uit de woning vertrokken was voordat [slachtoffer] het letsel had opgelopen waaraan ze uiteindelijk is overleden. Ook de strekking van deze door de verdachte gestuurde briefkaarten sterkt het hof in de overtuiging dat [getuige A] in haar verklaringen tegenover de politie en de raadsheer-commissaris de waarheid heeft gesproken.
Tenslotte stelt het hof vast dat in de periode waarin de ruzies en de mishandelingen hebben plaatsgevonden, zowel [getuige B] als [getuige A] de politie hebben gebeld. [getuige B] heeft de politie gebeld nadat zij de woning had verlaten en [getuige A] heeft 112 gebeld toen zij besefte hoe erg het gesteld was met [slachtoffer]. De verdachte daarentegen heeft op geen enkel moment noodzaak gezien om hulpdiensten te bellen. Op het moment dat de hulpverleners in de woning arriveerden, was hij zelfs agressief richting hen en is hij aangehouden onder andere wegens belemmering.
Het hof concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat de verklaring van de verdachte – inhoudende dat [getuige B] betrokken is bij de dood van [slachtoffer] – niet juist kan zijn. Zijn verklaring dat [getuige B] meer heeft gedaan dan het gooien van een glas water in het gezicht van [slachtoffer], vindt geen enkele steun in het dossier. Voorts blijkt uit diverse bewijsmiddelen dat [getuige B] al omstreeks 07:15 uur de woning had verlaten. Dit betrof 24 uur voordat het slachtoffer overleed. Uit het NFI rapport volgt dat er meerdere uren voor het overlijden van [slachtoffer] hevig uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd is toegebracht, passend bij het moment van reanimatiebehoeftig worden
circa 13 uren voorafgaand aan het overlijden. [slachtoffer] is op 25 januari 2017 om 07:20 uur overleden, zodat -uitgaande van voornoemd rapport- [getuige B] de woning al verlaten had voordat de geweldshandelingen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, hadden plaatsgevonden.
Ook de verklaring van de verdachte dat [getuige A] geweldshandelingen tegen [slachtoffer] heeft verricht, staat op zichzelf en vindt geen steun in andere bewijsmiddelen in het dossier.
Het alternatieve scenario van de verdediging vindt dan ook zijn weerlegging in de gebruikte bewijsmiddelen en wordt verworpen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het uitsluitend de verdachte is geweest die op 24 januari 2017 geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer [slachtoffer]. Het is dan ook de verdachte geweest die met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer], ten gevolge waarvan zij op 25 januari 2017 is overleden.
Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde
Onder 1 is impliciet primair ten laste gelegd moord in vereniging. Impliciet subsidiair is ten laste gelegd doodslag in vereniging.
Hiervoor is overwogen dat uitsluitend de verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer]. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onderdeel “tezamen en in vereniging” van de tenlastelegging.
Met de advocaat-generaal is het hof voorts van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet geconcludeerd kan worden dat er bij de verdachte sprake was van voorbedachte rade of dat de verdachte “vol opzet” had op de dood van [slachtoffer]. De vraag is of hij daartoe het voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat het door de verdachte toegepaste geweld naar zijn uiterlijke verschijningsvorm en/of naar ervaringsregels zo zeer gericht was op het doden van het slachtoffer, dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de verdachte dit gevolg bewust heeft aanvaard. Wat er in de verdachte omging op het moment dat hij het slachtoffer mishandelde kan niet worden vastgesteld, nu de verdachte ontkent dat hij het slachtoffer (zwaar) heeft mishandeld. Er is niet sprake van één of meer verwondingen die op zichzelf min of meer dodelijk waren en tijdig medisch ingrijpen had wellicht voorkomen dat het slachtoffer aan haar verwondingen was overleden. Om die reden spreekt het hof de verdachte vrij van het impliciet primair en subsidiair tenlastegelegde, kort gezegd moord en doodslag op [slachtoffer].
Bewezenverklaring subsidiair tenlastegelegde
Zoals hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het uitsluitend de verdachte is geweest die op 24 januari 2017 het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, als gevolg waarvan zij op 25 januari 2017 is komen te overlijden. Het hof acht het subsidiair tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 24 januari 2017 tot en met 25 januari 2017 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,aan O.A. [slachtoffer]opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radezwaar lichamelijk letsel, te weten een zware bloeding in het hoofd, heeft toegebracht, door die [slachtoffer]
(meermalen)tegen het hoofd en/of het lichaam
(al dan niet met een hard voorwerp)te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, als gevolg waarvan het slachtoffer – zijn vriendin - is overleden. Hierdoor heeft de verdachte iemands meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Door het handelen van de verdachte is de nabestaanden van [slachtoffer] een groot en onherstelbaar leed aangedaan. Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg voorgelezen slachtofferverklaring van de dochter van [slachtoffer] blijkt het enorme gemis. De verdachte heeft op geen enkel moment verantwoording afgelegd voor hetgeen hij gedaan heeft. Integendeel, hij heeft geprobeerd anderen voor dit feit te laten opdraaien.
Feiten als het onderhavige brengen bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 maart 2024. Dit strafblad is omvangrijk. Uit dit strafblad blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook verschillende keren wegens geweldsdelicten.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting van 26 maart 2024 zijn gebleken. Zo kampt de verdachte met lichamelijke klachten als gevolg van het feit dat hij in 2020 is neergestoken. Hij heeft lange tijd moeten revalideren en ondervindt hiervan nog steeds de gevolgen in de vorm van lichamelijke beperkingen. Er zijn aanwijzingen dat dit een wraakactie is geweest voor hetgeen hij [slachtoffer] heeft aangedaan. Verdachte krijgt goede begeleiding vanuit Limor.
De op te leggen straf
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Redelijke termijn en de uiteindelijke strafoplegging
Het hof heeft echter geconstateerd dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Immers, de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met 2 jaar en 2 maanden, nu het hoger beroep is ingesteld op 21 februari 2019 en het hof op 18 april 2024 uitspraak doet.
Het hof ziet aanleiding deze overschrijding te verdisconteren in de duur van de op te leggen gevangenisstraf. Om die reden zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 50 maanden.
Tot slot
Het hof gaat ervan uit dat er in de penitentiaire inrichting rekening zal worden gehouden met de lichamelijke gesteldheid van de verdachte. Voor een verdere vermindering van de op te leggen gevangenisstraf is dan ook geen reden en is gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit ook niet geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering gevangenneming
De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Gelet op het feit dat het hof de verdachte niet veroordeelt voor een feit waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, en gelet op het feit dat de verdachte in 2019 voor het laatst veroordeeld is wegens een geweldsdelict, zijn er geen gronden die de gevangenneming van de verdachte op dit moment rechtvaardigen. Het hof zal de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte dan ook afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
50 (vijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. F.W. van Lottum en mr. F.W. Pieters, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 april 2024.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 februari 2017 van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid met nr. 194 (p. 439 t/m 441).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2017023160-10 (p. 26 t/m 27).
3.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 13 juli 2018, zaaknummer 2017.01.25.130 (aanvraag 001).
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2017023160-44 (p. 449 t/m 450).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige B] d.d. 2 februari 2017 van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid met nr. 105 (p. 374 t/m 401).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige C] d.d. 2 februari 2017 van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid met nr. 103 (p. 127 t/m 131).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige A] d.d. 26 januari 2017 van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid met nr. 2017023160 (p. 87 t/m 104).
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige A] d.d. 26 januari 2017 van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid met nr. 2017023160 (p. 97).
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige A] d.d. 26 januari 2017 van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid met nr. 125 (p. 632).
10.Het verhoor van [getuige A] bij de raadsheer-commissaris d.d. 2 juni 2022.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige D] d.d. 25 januari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2017023160-37 (p. 22 t/m 25).
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2017 van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid met nr. 142 (p. 500 t/m 503).
13.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2017023160 (forensisch dossier)(p. 60).
14.Forensisch dossier TGO Alfa 17, proces-verbaalnummer: 2017 023160 (p. 07).
15.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 27 mei 2022, zaaknummer 2017.01.25.130 (aanvraag 011).
16.Gesprek d.d. 5 juli 2021, sessienummer 2021 (2e aanvullend zaaksdossier)(p. 37).
17.Gesprek d.d. 14 juli 2021, sessienummer 6140 (2e aanvullend zaaksdossier)(p. 45 t/m 46).
18.Gesprek d.d. 27 mei 2022, sessienummer 2791 (3e aanvullend zaaksdossier)(p. 174).
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2018 van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid met nr. 2017023160 (ongenummerd).