ECLI:NL:GHDHA:2024:698
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Relatieve bevoegdheid van de rechtbank in milieumisdrijfzaak tegen gemeente
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een milieumisdrijf waarbij de verdachte, een gemeente, wordt beschuldigd van het opzettelijk overtreden van artikel 13 van de Wet bodembescherming (oud) door het exploiteren van voetbalvelden met rubbergranulaat zonder de nodige maatregelen te treffen om bodemverontreiniging te voorkomen. De rechtbank Rotterdam had zich eerder onbevoegd verklaard om de zaak te behandelen, wat door de officier van justitie is aangevochten in hoger beroep.
Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank Rotterdam ten onrechte onbevoegd was, omdat de vervolging van de gemeente voortkomt uit een landelijk onderzoek onder leiding van het functioneel parket. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak voldoet aan de criteria voor aanvullende concentratie van rechtsmacht zoals neergelegd in artikel 2 van het Besluit van 6 mei 2013. De context van de zaak, die deel uitmaakt van een groter onderzoek naar milieuvervuiling, is cruciaal voor de beoordeling van de bevoegdheid. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de economische meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de relatieve bevoegdheid en de rol van het functioneel parket in milieuzaken, waarbij de rechtbank Rotterdam als concentratierechtbank kan optreden. Het hof heeft de argumenten van de raadsman verworpen en geconcludeerd dat de rechtbank Rotterdam bevoegd was om kennis te nemen van de zaak, gezien de ernst van de beschuldigingen en de noodzaak van deskundigheid in milieuzaken.